Het is vandaag al 95 jaar geleden dat de invloedrijke Amerikaanse jazz-, blues- en vooral boogie-woogie pianist Clarence ‘Pinetop’ Smith tijdens een gevecht in een dancehall in Chicago dodelijk werd geraakt door een verdwaalde kogel.

Smith groeide op in Birmingham, Alabama. Hij kreeg zijn bijnaam, omdat hij graag in bomen klom. Hij speelde op huisfeesten en verhuisde in 1920 naar Pittsburgh, Pennsylvania, waar hij als entertainer ging werken. Hij was actief in het vaudeville-circuit als zanger, komediant en pianist en begeleidde blueszangeres Ma Rainey en Butterbeans and Susie. Op aanraden van pianist Cow Cow Davenport verhuisde hij in 1928 met vrouw en kind naar Chicago, waar hij kort woonde in hetzelfde huis als Meade Lux Lewis en Albert Ammons. Met deze mannen speelde hij af en toe in nachtelijke jamsessies.
Op 29 december 1928 nam hij voor Vocalion ‘Pine Top’s Boogie Woogie’ op, een van de eerste boogie-woogie hits en de eerste plaat waarop de term ‘boogie-woogie’ werd genoemd. Het thema voor het nummer had hij te danken aan een song van Jimmy Blythe.
Hij maakte in januari nog een paar opnamen en zou in maart 1929 opnieuw in de studio moeten verschijnen, maar werd de dag voor de sessie tijdens een gevecht in een dancehall geraakt door een verdwaalde kogel. Down Beat berichtte in een befaamde kop: “I saw Pinetop spit blood”.
Van Pinetop zijn bijgevolg slechts elf opnames overgeleverd, maar Clarence Smith had grote invloed op andere musici. Zo was in 1921 het populairste succes ongetwijfeld weggelegd voor de boogie-woogie van Pine Top Smith. Men heeft er zich al het hoofd over gebroken vanwaar dit woord nu eigenlijk zou kunnen komen. Er bestaan Afrikaanse dialecten waarin een variant van “boogie” dansen of slaan betekent, maar het kan net zo goed van het Franse “bouger” komen. Toch komt de boogie-woogie uitzonderlijk niet uit New Orleans maar uit Texas, al wordt hij kort daarop naar New Orleans geëxporteerd. Toen Pinetop Smith naar Chicago ging, heeft hij daar zijn stijl overgedragen aan Albert Ammons en Pete Johnson. Sommigen kijken erop neer, zelfs binnen de jazzwereld (Fats Waller liet in zijn contracten opnemen dat men hem nooit zou vragen boogie-woogie te spelen), maar anderzijds heeft zelfs een “ernstig” componist zoals Morton Gould zich tot een “Boogie-Woogie étude” laten verleiden en zingt ook Judy Garland “Boogie-Woogie at Carnegie Hall”.
De firma Decca waar Pinetop zijn eerste plaat had gemaakt, trachtte het copyright te krijgen op de benaming “boogie-woogie”, want dan zouden ze daarvan alleen al stinkend rijk geworden zijn. Voor de rest was er weer Uncle Tomming: het orkest van Bob Crosby had twee miljoenenhits met nummers van Meade Lux Lewis (die overigens zelf ook een half miljoen exemplaren sleet), maar oorspronkelijk weigerde ASCAP (de Amerikaanse SABAM) hem auteursrechten uit te betalen.
De grondlegger van de boogie woogie was Buster Johnson, geboren in 1897, Cheyenne, Wyoming, en overleden in 1927, Chicago, Illinois. Hij was (naar de overlevering zegt) een uitstekend blues- en boogie woogie-pianist en een der eersten om de techniek van de walking-bass te gebruiken. In 1925 maakte hij vier opnamen voor een klein platenlabel in Chicago. Pianisten als Albert Ammons verwijzen naar hem als de pianist die hen het meest heeft beïnvloed.
Pinetop Smith zelf werd geboren in 1904 in Troy, Alabama en is overleden in 1929 in Chicago, Illinois. In 1917 verhuisde hij naar Birmingham (Alabama) en begon er piano te leren. Hij werd er opgemerkt door Cow Cow Davenport die hem aanraadde naar Chicago te gaan. In 1929 kwam hij in de stad aan. Van 1928 tot 1929 maakte hij 17 opnamen, waaronder “I’m sober now” en het reeds geciteerde “Pine Top’s boogie woogie”. Hij werd tijdens een vechtpartij neergeschoten. Smith wordt beschouwd als degene die de boogie woogie zijn eigenlijke vorm heeft gegeven.
Aan de basis evenwel bevonden zich heel wat pianisten waarvan enkel de naam tot ons is gekomen zoals in het geval van Udell Wilson, Nero Edgar, Stacey La Guardia en Slamfoot Brown.
Tijdens de late jaren twintig daalde de belangstelling voor deze muziek en heel wat boogie woogie-pianisten dienden werk te gaan zoeken om niet van honger om te komen. Een grote rol hierbij speelde het begin van de economische crisis in Amerika die trouwens zijn weerslag had op zowat alle muziekvormen (blues, jazz, amusementsmuziek…).
Omstreeks 1936-1937 begon voor de boogie woogie een echte revival dankzij Jimmy Yancey en een paar andere grote pianisten. Maar eerst dus Jimmy Yancey. Hij werd geboren in 1896 in Chicago en is ook daar overleden in 1951. Hij werkte eerst als tapdanser bij een show waarmee hij in 1910 zelfs naar Engeland kwam. In 1913 is hij terug in Chicago en werkte er als pianist in bars en clubs. Hij kreeg wel naam bij insiders maar brak niet door. Hij vond tenslotte een baantje als kuiser bij een base-ballteam en meer dan twintig jaar werd over hem niets meer gehoord. In 1936, na de opnamen van zijn “Yancey special” door Meade Lux Lewis, kwam zijn naam weer in het nieuws. Van 1939 tot aan zijn dood maakte hij ongeveer zestig opnamen, waaronder “Yancey limited” (1939), “Yancey special” (1943) en “Salute to Pinetop” (1951). Hij speelde ook een belangrijke rol bij de revival van dit genre tijdens de late jaren dertig.
De reeds genoemde Cow Cow Davenport werd geboren in 1894 in Anniston, Alabama en is overleden in 1955, zoals de meeste van zijn collega’s in Chicago. In 1924 maakt hij een eerste opname samen met zijn vrouw blueszangeres Dora Carr. Hij was een fijn blueszanger en -pianist maar dus tevens ook een grote naam in de boogie woogie. Tot zijn beste opnamen behoren “Cow Cow blues” (1928) en “Jump little Jitterbug” (1946).
Meade Lux Lewis werd geboren in 1905 in Louisville, Kentucky, en is overleden in 1964 in Minneapolis. In 1927 maakte hij zijn eerste opnamen, waaronder zijn overbekende “Honky tonk train blues”. In 1930 trok hij zich uit de muziek terug en ging werken als wagenwasser in een garage. Eind 1935 werd hij herontdekt door de criticus John Hammond en begon een jaar later aan een schitterende come-back. In 1939 vormde hij een tijdje een trio met Pete Johnson en Albert Ammons. In 1941 vestigde hij zich in Los Angeles en bleef optreden tot aan zijn dood. Hij kwam om het leven bij een verkeersongeval. Tot zijn beste opnamen behoren: “Honky tonk train blues”, “Yancey special” en “Deep fives”.
Pete Johnson werd geboren in 1904 in Kansas City, Missouri en is overleden in 1967 in Buffalo, N.Y. Van 1922 tot 1926 was hij drummer, maar daarna leerde hij piano van zijn oom Charles “Smash” Johnson. In 1935 ontmoette hij in een bar in zijn geboortestad de blueszanger Big Joe Turner en een jarenlange samenwerking begon. In 1938 traden zij op in het “From spirituals to swing”-concert in New York. Hij bleef ook tijdens de jaren veertig werkzaam. In 1958 was hij op het Newport Festival en werd een paar maand later getroffen door een beroerte, die hem verplichtte zich uit de muziek terug te trekken. Tot aan zijn dood trad hij nog slechts driemaal op. In 1967 werd hij getroffen door een tweede beroerte die uiteindelijk zijn dood veroorzaakte. Tot zijn beste opnamen behoren “Let ‘em jump”, “Pete’s blues” en “Roll ‘em Pete”.
Hij trad ook vaak op samen met Albert Ammons, die werd geboren (in 1907) en is overleden (in 1949) in de noordelijke blueshoofdstad Chicago. Van 1934 tot 1938 leidde hij een eigen band in zijn geboortestad. Toen trok hij naar New York en vormde er zoals gezegd een tijdje een trio met Pete Johnson en Meade Lux Lewis. Tot zijn beste opnamen behoren: “Boogie woogie” en “Dying mother blues”. Hijzelf niet, maar zijn twee vrienden namen op met Big Joe Turner.
Die was na de dood van zijn vader in 1929 gaan werken als barman. In 1935 ontmoette hij echter boogie-woogie pianist Pete Johnson. In 1938 was het duo zoals reeds gezegd te horen op het befaamde “From spirituals to swing”-concert in New York en vierde er een echte triomf. Turner werkte vervolgens door de ganse USA met namen als Duke Ellington, Joe Sullivan, Meade Lux Lewis en natuurlijk Pete Johnson.
Toen Turner in 1951 optrad met de Count Basie Orchestra in het Apollo Theater in Harlem, als vervanging voor Jimmy Rushing, werd hij gespot door Ahmet en Nesuhi Ertegün, die Turner liet tekenen voor hun nieuwe label: Atlantic Records. Turner maakte een paar hits met het standaard bluespatroon. “Chains of Love” en “Sweet Sixteen” maakten hem een tienerfavoriet en verbeterde zijn succes nog voor de hit “Shake, Rattle and Roll”. Hoewel de cover van het nummer “Shake, Rattle and Roll” van Bill Haley & His Comets een grotere hit werd dan die van Turner, zochten veel luisteraars de versie van Turner en werden daarbij geïntroduceerd in de wereld van de R&B. Elvis Presley liet zien dat hij zo’n introductie niet nodig had. Zijn versie van het nummer combineerde Turners teksten met Haleys arrangement.
Na een aantal hits liet Turner de populaire muziek achter zich en keerde terug naar zijn roots als zanger, ondersteund door een jazzbandje. In 1966 hielp Bill Haley Turners carrière weer op te frissen door hem zijn band The Comets voor een reeks opnames beschikbaar te stellen.
In de jaren zestig en 70 keerde Turner terug naar jazz en blues. Zo nam hij in 1977 een cover op van Guitar Slims “The Things That I Used to Do”. In 1983, twee jaar voordat hij overleed, werd Turner opgenomen in de Blues Hall of Fame.

Ronny De Schepper (met dank aan Karel Bogaert en Wikipedia)

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.