Beste papa Balzac,
“Je moet zelf wel een heel dichterlijke ziel zijn om een schrijver zo goed te hebben willen begrijpen. Wat je zegt over dat ‘reizen’ vind ik prachtig geformuleerd; als men me ooit eens verwijt dat ik in mijn boeken te veel zou reizen, zal ik antwoorden met jouw voortreffelijke verdediging. Ook wat je zegt over de verhouding poëzie – proza vind ik heel gevat; velen zien het anders maar jij hebt volgens mij gelijk.”

Stelt u zich voor, beste papa Balzac, deze al te lovende woorden schreef u in uw eerste brief aan mij nu reeds meer dan vijftig jaren geleden. Waar zou u zich nu bevinden? Indien iets als een hemel bestaat, ongetwijfeld zit u daar – met een sigaretje, een transistor op uw imposante buik luisterend naar de favoriete deuntjes, de schlagers uit uw tijd, of nog steeds ijverig schrijvend, immer met een groene bic. Natuurlijk, u geloofde niet aan de hemel. De ideeënleer van Plato was meer uw ding. En natuurlijk het Magisch-Realisme. Dat u mij leerde kennen. Waarmee u mij levenslang zou besmetten. Wat ik u absoluut niet kwalijk neem. De werkelijkheid en de droom, en de magische verbinding tussen beide, de trap. Waar u ook bent, ik richt me na al die jaren nog eens tot u. Goh, 9 augustus 1978 toen bent u zachtjes weggeglipt. Tijdens uw klassiek middagdutje. Op bed, onbewust. Waar u indommelde met, ja inderdaad met die transistor op de buik – uw trouwe vriend.
Papa Balzac… Eerst arriveerden de brieven ondertekend met Johan Daisne, uw auteursnaam, het pseudoniem. Later, toen er iets als vriendschap bloeide – stel u voor, bij dat leeftijdsverschil – werd het vaak simpelweg Herman. Er hoorde zelfs de familienaam Thiery niet bij. Tot het dan plots ‘Papa Balzac’ werd. Naar analogie van wat u in een roman geschreven had. Daar speelde uw jong overleden dochtertje Frédérique een cruciale rol. U liet zich door haar ‘papa Balzac’ noemen, refererend aan uw grote liefde voor Honoré de Balzac. Waaraan had ik de eer verdiend om nu uw brieven zo gesigneerd te ontvangen, met het verzoek – nee de toelating want verzoeken zou u nooit doen, dat ware te dwingend – u ook zo aan te schrijven. Een eer? Veel meer; Ik voelde mij literair geadopteerd. En niet door de minste. Vermits u mijn letterkundig en vooral filosofisch idool was.
Hoe was het alles begonnen? Een vriend van mijn vader gaf mij uw lijvige poëziebundel ‘Zevenreizenboek’ ten geschenke. 350 bladzijden gedichten onderverdeeld in zeven reizen. Dat alles las ik, nog in de humaniora, en besprak het. Ik moet wel heel driest geweest zijn of gestimuleerd door leraar Cyriel Coupé, beter bekend als Anton Van Wilderode, mijn tekst ging uw richting uit. En werd bekroond met uw, te weinig kritische, woorden; zo was u nu eenmaal.
De eerste kennismaking. Met u. Met uw werk. Volgde: ‘De trein der traagheid’. Wie van de humaniorastudenten las het niet? Vaak om de foute reden. Het figureerde op de literatuurlijst waaruit een keuze gemaakt diende te worden. Laat dit werkje nu het dunste zijn (Elsschot scoorde wat dat betreft ook goed) en qua inhoud tevens intrigerend. Mocht er een hitlijst bestaan hebben… Algauw verdiepte ik mij in al uw andere werken. Die heerlijke romans. Het toegankelijke, nostalgische ‘Hoe schoon was mijn school’. Maar vooral de Magisch-Realistische boeken natuurlijk. Met op kop ‘De trap van steen en wolken’ die in de titel reeds de ganse filosofie herbergde. En ‘Baratzeartea’ waaraan ik mijn hart verpande. ‘Als kantwerk aan de kim’, heel klassiek en strak. Of spelend in uw geliefde filmwereld ‘De neusvleugel der muze’. Al die kortverhalen ook gebundeld in meerdere volumes als b.v. ‘Schimmen om een schemerlamp’. Gedichten. Meerdere bundeltjes aforismen om in te vermeien. U vereerde mij zelfs door mij in zo’n aforisme te citeren, enkele regels die ik u geschreven had. En uiteraard de talloze filmkritieken die u publiceerde en ook in boekvorm liet verschijnen; want u was een gewaardeerd filmcriticus die u als jurylid tot in Cannes voerde. Tenslotte zou u dat enorme standaardwerk ‘Het filmografisch lexicon van de wereldliteratuur’ laten verschijnen waarin alle films opgenomen werden die met literatuur te maken hadden, gebaseerd waren op literatuur; dikke boekwerken waar u terecht apetrots op was.
Het Magisch-Realisme, ik werd een aanhanger. Of dien ik te zeggen dat ik er door bezeten werd. Vrijwel alles wat ik zelf zou schrijven ging die richting uit. Over het genre zelf had ik het ook vaak, in spreekbeurten, een lezing… In ons taalgebied was nog een auteur die het genre – maar mag het zo genoemd worden?, het is veeleer een filosofie – beoefende, Hubert Lampo. Hij voldeed niet aan de essentie van de idee naar mijn mening, het bleef bij hem teveel spielerei, een goochelen, trucage. De echte versmelting van droom en werkelijkheid die, essentieel, naar een hogere waarde moest leiden, ontbrak naar mijn gevoel. Zo schreef ik aan u. Heel voorzichtig, zonder namen te noemen, repliceerde u: “Het past me niet zelf een oordeel te geven over confraters van ongeveer mijn generatie of een beetje jonger. (..) Het M-R mag geen fanatisme worden, geen geknutsel, geen opzettelijkheid, geen bewerkelijk getover en geen geleerdigheid. Het zit in ons en moet gewoon uit ons komen, uit onze diepste menselijkheid, in haar contacten met de evennaaste en haar religieuze dimensie.” In een latere brief noteerde u nog (de aanleiding was dezelfde en hier verwees u wel naar Lampo die “het M-R veeleer psychologisch benaderde terwijl u het een metafysisch-religieuze dimensie verleende”): “Het woordje ‘magisch’ alleen reeds wijst er toch op dat we hier te doen hebben met iets meer dan gewone werkelijkheid, met name met een ‘trap’, ordenend en richtend beginsel, dat opwaarts wijst, naar de waarheid boven onze werkelijkheden. Zo niet blijven we bij de gewone romantiek, afdeling fantastiek.”
Het kon niet uitblijven dat mijn moeder zich zou bemoeien met onze correspondentie… U maakte geen bezwaar. Integendeel. In een mum van tijd bleek zij een vertrouwenspersoon te worden, met af en toe een telefoontje. En zij veroverde u met taartjes! Vindingrijk… Uw voorvaderen stamden van Château Thierry, hier met dubbele rr. Iets wat in u, romantische ziel, nog fel leefde. Vandaar ook uw pseudoniem, het kasteel bij de Aisne, d’Aisne. Daar bevond zich toen een befaamde patisserie Belin. Op een of andere wijze slaagde mijn moeder er in de taartjes van Belin chez Château Thierry af en toe bij u te laten bezorgen. “Zoet voor hart en mond” beweerde u dan steeds! Ze waren inderdaad verrukkelijk. Helaas, Belin is inmiddels opgeslokt door een groter concern, LU denk ik. Niets blijft…
Nee niets blijft. Toen mijn broer overleed schreef u een gedicht. “… Geween, geween. ’t Holt alles heen. Verpulverd been. (..) O neen, o neen, ’t is niet al steen. En géén ooit heen!” U voelde intens mee. De tekst werd gekalligrafeerd op een plankje en hangt boven mijn bureau. Een tastbare aanwezigheid van inmiddels twee afwezigen.
Herinnert u zich mijn bezoek? Niet in uw woning. Dat ware voor mij ietwat bewerkelijk, u woonde niet zo gemakkelijk bereikbaar daar in de villa ‘Aan de Bocht’ te Gent. Werkelijk ook aan de bocht van de Leie, waar tevens de villa’s van uw twee broers stonden. Ik werd uitgenodigd naar een plaats die veel betekende voor u. Nabij de school waar u jarenlang les gaf aan aspirant-leraressen, een cursus Duits. Het boek ‘Hoe schoon was mijn school’ is een ode vol heimwee. Uiteraard was het daar niet maar vlakbij, in het gebouw dat inmiddels uw hart veroverde: de stadsbibliotheek. Oud, verweerd, sfeervol. Waar u hoofdzakelijk in de late namiddag en vroegavond resideerde als hoofdbibliothecaris. En er uw tweede echtgenote Marthe, als secretaresse, leerde kennen. Een stijlvolle, beminnelijke dame met wie ik na het trieste jaar 1978 nog lang contact had. De stadsbibliotheek aan de Ottogracht. Ik schroomde, ik was behoorlijk nerveus. Onterecht. Daar zat ik, in uw groot kantoor, tegenover uw indrukwekkend figuur, weggedoken in een imposante bureaustoel. Wat was het onderwerp van het gesprek? Wat kon het zijn? Uw boeken? Die spraken zelf. Het Magisch-Realisme? Hadden we zo vaak allebei beschreven. Er was derhalve veel stilte. Geen onbehagen. wel een rustig aanvoelen. We konden spreken over gezondheid, studie, het dagelijkse… misschien hebben we dat alles even aangeroerd. Maar hoofdzakelijk was er het genoegen van het ‘zijn’. Ik ervoer uw aanwezigheid, ik onderging uw persoonlijkheid. Zo totaal anders dan in het een uur durend interview op televisie in de uitzending ‘Ten huize van Johan Daisne’. Woordeloosheid. Zo betekenisvol. Net als uw stevige omarming bij het afscheid. Weemoed. Dat straalde de ontmoeting uit. Net als het ganse gebouw. Waar u de stempel op drukte. Helaas ook dat is niet gebleven, de moderne tijden. Natuurlijk is de nieuwe bibliotheek ruimer, handiger, vol technologie. De oude sfeer zit in ons hart en ziel.
Het Magisch-Realisme. Ooit, reeds heel vroeg, vatte ik het plan op een veelomvattend boek te schrijven over het onderwerp. Het zou een turf worden. Allicht. Vermits het M-R zich niet beperkte tot de literatuur. Het was immers veel meer. En het strekte zich uit over alle domeinen van de kunst nietwaar. De plastische kunsten, vooral de schilderkunst. Al diende ik op te letten. Het koord waarop gebalanceerd werd met o.m. het surrealisme en andere -ismen die gebruik maakten van vreemde situaties of grillige vormen, was dun. Er was ook de muziek. Al speelde hierbij de titel vaak een grote rol. Die mee de sfeer suggereerde. Moeilijk te omschrijven en of te definiëren. Natuurlijk was er ook de film. Hét magische kunstproduct bij uitstek. Daar spatte de magie van het scherm in veel van die prenten, uw recensies lagen voor het grijpen. Uiteraard bleef dikwijls de realiteit en vooral dat wezenlijke, het koppelteken, de trap achterwege: optillen naar een hoger niveau tussen droom en werkelijkheid. Hoofdzaak bleef de literatuur, de wereldliteratuur. Ik las, trachtte koren van kaf te scheiden. Vermits nogal gemakkelijk de term gekleefd werd; ten onrechte indien men zich op de zuivere theorie baseerde. Dit alles terwijl ik me met allerlei bezig hield. Teveel, te versnipperd. En u mij zachtjes vermaande op te letten: mijn gezondheid, lichamelijk en geestelijk. Kijk, het boek is er nooit gekomen. Mappen vol documentatie heb ik, stapels. Een toren van Babel is het geworden; of een scheve toren van Pisa, krom onder het gewicht van zijn informatie of wegzakkend op de te losse bodem van mijn ontoereikendheid. In het boek had ik een apart hoofdstuk aan u, de peetvader, willen wijden. Dat had mogelijk een biografie kunnen worden. In 1983 verscheen evenwel ‘De pool van de droom. Van en over Johan Daisne’ van Hedwig Speliers bij Manteau, 329 bladzijden. Dat boek bevatte talloze bijdragen over u en uw werk geschreven door vrienden, collega’s, critici. Een complete bio- en bibliografie vormde het derhalve. Wat kon ik daaraan nog toevoegen?
Beste papa Balzac, de tijd vliedt heen. De jaren verstrijken. Wat rest? Helaas. U was een zo gevierd auteur. Gelauwerd. Veel verkocht. En belangrijkst: zeer veel en enthousiast gelezen. U was de kip met de gouden eieren van uitgeverij Manteau. En met een reeks boekjes nam ook uitgeverij Heideland u graag onder de pocketvleugels. Nu? Vergeten? Herdrukken zie ik niet meer verschijnen. Of uw werk nog vaak ontleend wordt in de bibliotheken, geen idee – ik betwijfel het. Zo is het lot. Zou u nog voorkomen op de literatuurlijsten van de scholen. Of ruimde u definitief plaats voor J.K.Rowling, Roald Dahl, Bart Moeyaert, Tom Lanoye, Dimitri Verhulst. Hier raakt u niet vergeten. Geen angst. Al uw werken staan netjes in mijn bibliotheek. Zelfs dat ene, het was onvindbaar, over de Russische literatuur, ‘Van nitsjevo tot chorosjo’. Ik beken – ik diende het te ontvreemden uit de stadsbibliotheek om het in mijn bezit te krijgen. Geen schuldgevoel; vermoedelijk bestond er toen al niet overdadig veel interesse voor dat werk, het bevond zich reeds in het magazijn, in de kelder… bij mij was het veilig en geliefd. Uw boeken. En een bandopname, uw stem. Een videocassette met het genoemde televisie-interview. Enkele persoonlijke foto’s die u mij stuurde waar u trots uw drieling-kleindochters showde, en uw zoon Evert. Tenslotte de droeve memorabilia, uw aansteker en laatste – aangebroken – pakje Zemir sigaretten, mij bezorgd als dierbare herinnering door uw echtgenote, weduwe dus, Marthe… trieste getuigen van een afscheid.
Geen idee waar deze brief u zal bereiken, waar u hem kan lezen, of u hem wel zal leren kennen. Indien ja dan hoop ik dat het gebeurt in het gezelschap van uw filmgodinnen. Uw muzen. Misschien bent u met hen herenigd. De magie aarzelt nergens voor. Dan zit u naast Greta Garbo, Anita Ekberg, Michèle Morgan, Giulietta Masina (tenzij Fellini haar alweer nodig heeft voor een nieuwe film). Of buigt May Britt zich over uw schouder – hoewel zij nog leeft denk ik, of is dat ginds geen bezwaar? En natuurlijk mag uw ‘blaue Engel’ Marlene Dietrich niet ontbreken. Ongetwijfeld zingt zij, uitsluitend voor u, een allerlaatste keer “Ich bin von Kopf bis Fuss auf Liebe eingestellt”. Laat ik me teveel meeslepen. Is dit louter magie en te weinig realiteit. Och, hoe dan ook, ik stuur u in ieder geval het noodzakelijk verbindingsteken: de versmelting van droom en werkelijkheid die naar een andere, betere wereld voert. Laten we samen de Trap beklimmen. Dat was uw betrachting. Waarvoor dank. (Dank overigens ook aan Guido Hullebroeck voor bovenstaande illustratie.)

Johan de Belie

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.