Met een heuse boksmatch tussen curator Jan Hoet en de Amerikaanse kunstenaar Dennis Bellone (37) werd 25 jaar geleden in Gent het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (S.M.A.K.) geopend.

Jan was toen al 63, maar beide heren boksten een aangename partij voor het goede doel : Fight for Art. De zaal zat afgeladen vol. Oud-Europees kampioen Freddy De Kerpel was scheidsrechter. De kamp eindigde, zoals vooraf werd verwacht, onbeslist.
De oorsprong van dit museum in Gent gaat terug tot 1957 toen wegbereider Karel Geirlandt de ‘Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst’ oprichtte en er de eerste voorzitter van werd. Zijn opvolgers daarin waren Marc De Cock, Dirk Schutyser en Philippe Leeman werd dan de voorzitter van de Vereniging van het S.M.A.K. die nu door het leven gaat als ‘Vrienden v/h S.M.A.K.’.
In 1975 werd Jan Hoet de conservator van het ‘Museum van Hedendaagse Kunst’, toen gelegen in enkele zalen van het Museum voor Schone Kunsten te Gent. In 1999 kreeg het een eigen locatie in het gerenoveerde casinogebouw en veranderde de naam in het ‘Stedelijk Museum voor Actuele Kunst’ (S.M.A.K.). De twee musea kwamen tegenover elkaar te liggen in het Gentse Citadelpark en vormen zo een belangrijke museumsite.
De collectie van S.M.A.K. toont vooral Europese moderne kunst van 1945 tot en met de hedendaagse kunst. Het museum heeft werken uit kunststromingen zoals Cobra, popart, minimal art, conceptuele kunst en arte povera van kunstenaars die ondertussen tot de wereldtop behoren.
Vermeldenswaardige meesterwerken zijn bijvoorbeeld de installatie Die Toilette van Ilya Kabakov en het schilderij Figure Sitting van Francis Bacon. En natuurlijk “Wirtschaftswerte” van Joseph Beuys, dat echter stilaan in de problemen komt omdat de boter die bij deze installatie hoort begint uit te lopen.
Dit is geen alleenstaand probleem. Het Randers Kunstmuseum in Denemarken heeft enkele jaren geleden 250.000 kronen (circa 1,4 miljoen frank) schadevergoeding moeten betalen aan een verzamelaar wegens het slecht conserveren van een van zijn bezittingen. Het gaat om een blik met uitwerpselen van de Italiaanse kunstenaar Piero Manzoni (1933-1963), getiteld Merda d’Artista (‘Kunstenaarsstront’).
De schadeloosstelling maakt een eind aan een vijf jaar durend gerechtelijk gevecht tussen het museum en de Deense kunstverzamelaar John Hunov. Hij leende het werk in de lente van 1993 uit en kreeg het “in zeer slechte toestand” terug. De kunstzinnige uitwerpselen waren namelijk grotendeels weggelekt uit de doos.
“Geld interesseert mij niet. Ik verdedig het principe dat een museum een uitgeleend object in de beste omstandigheden moet bewaren,” zegt Hunov. Het museum heeft volgens hem het voorwerp in een warme uitstalkast geplaatst, zonder verluchting, waardoor het ontbindingsproces van de inhoud werd versneld.
Dit bericht uit De Morgen van 19/10/1998 geeft aan dat het onderzoeksproject van Inge Henneman en Frederika Huys dat in juli ’98 in het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (SMAK) in Gent werd voorgesteld, niet van enig belang is ontbloot. Het project kreeg dan ook de zegen mee van minister van cultuur Martens, omdat het moest nagaan hoe men het best hedendaagse kunst kan bewaren of restaureren.
Hedendaagse kunstenaars werken immers niet louter meer met steen of verf en doek maar ook met dode of levende dieren, uitwerpselen of urine. Zo is Damien Hirst b.v. bekend voor zijn werk met dode dieren op formol. En dan is er Andres Serrano, de fotograaf wiens werk “PC” (“Piss Christ”) in 1994 de aanleiding was voor een opstoot van “PC” (“Political Correctness”). En “Sacred Heart Alive” van José Antonio Hernandez-Diez bestaat uit een kruisbeeld van plexiglas, waarin een koeienhart artificieel in leven wordt gehouden, terwijl onze eigen Jan Fabre een kruisbeeld uit meikevers heeft vervaardigd. Sarah Lucas is de vrouwelijke tegenhanger van Damien Hirst, b.v. met haar “Chicken knickers” uit 1997 (een wijd opengesperde gepluimde kip bevestigd aan een slip). Met collega-kunstenares Tracey Emin heeft ze ook “voor de lol” een sex-shop uitgebaat. De Chinese kunstenaar Huang Yong Ping stopte in 1996 in Rotterdam insecten en reptielen in een schaalmodel van de Amsterdamse luchthaven om zo de eindigheid van het leven te illustreren. Op last van dierenvrienden werd zijn “kunstwerk” verwijderd. Dat gebeurde in 2000 ook in Kopenhagen, waar de Deense kunstenaar Marco Evaristti zijn “Eyegoblack” tentoonstelde. Dit “kunstwerk” bestond uit een soepmixer, gevuld met water, waarin een goudvis zwom. Als de toeschouwers niet aan de drang konden weerstaan, konden zij de mixer in werking stellen, waarbij de goudvis uiteraard in mootjes zou worden gehakt. Op die manier kunnen zij beslissen over leven en dood, aldus de kunstenaar.
Chris Ofili maakt dan weer schilderijen met olifantenmest. Janine Antoni daarentegen is een New Yorkse beeldhouwer die haar tanden gebruikt om haar werken vorm te geven. Don’t worry: haar grondstof is… chocolade.
Frederika Huys heeft het meeste problemen met de jonge Antwerpse kunstenaar Peter De Cuppere. Die werkt ook met zijn eigen uitwerpselen (om er schimmels op te kweken), maar daar kan ze nog tegen (that’s what gasmaskers en handschoenen are for), maar als ze iedere dag om een verse moederkoek naar de kliniek zou worden gestuurd voor weer een ander kunstwerk, dan zou er toch eens moeten gepraat worden, zegt ze. Over nog een ander “kunstwerk” (iets met gebruikte maandverbanden) kan zelfs niet eens gepraat worden volgens haar. Dat is over the top.
De aankoop van ‘Het toilet’ (1992) van Ilya Kabakov – dat een centrale rol vervulde in Documenta IX – zorgde destijds ook voor de nodige commotie.
En dan is er natuurlijk nog de videokunst, meestal in de vorm van een videoperformance. Zo b.v. “Regenfrau (I am called a plant)” van de Zwitserse Pipilotti Rist (°1962). Eigenlijk heet ze gewoon Lotti Rist, maar uit bewondering voor Pippi Langkous heeft ze Pipi aan haar voornaam gehecht. Deze video, die is aangekocht door het SMAK, toont het bewegingsloze lichaam van een naakte vrouw (Lotti zelf). Het geluid van regendruppels dat erbij hoort, maakt dat deze video doet denken aan het lijk van Laura Palmer. Ook al omdat het wordt geprojecteerd op een witte aanbouwkeuken.
De Oostenrijkse Elke Krystufek is geobsedeerd door boelemie. Zo heeft ze een video waarop men haar een glas wijn ziet drinken dat later op natuurlijke wijze weer gevuld wordt. Toen ze een andere video “Eating Vomiting” eens “live” bracht als performance, waarbij ze haar eigen bloed als ketchup gebruikte, moesten de organisatoren op last van de toeschouwers haar doen stoppen.
Aanleiding voor het gesprek met Frederika waren de vragen die begonnen te rijzen bij één van de toppers van het SMAK, het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst dat op 8 mei 1999 eindelijk werd geopend in Gent, is “Wirtschaftswerte” uit 1980 van Joseph Beuys (1921-1986), waarmee instrumentenbouwer Luc Deneys uit de Sint-Jacobsnieuwstraat nog heeft samengewerkt. Toen Hoet het destijds kocht voor 700.000 fr. werd hij op de vingers getikt door het stadsbestuur, maar ondertussen heeft een museum in Duitsland hem er reeds 300 miljoen voor geboden.
Deze bekende installatie brengt een presentatie van een aantal alledaagse producten uit de toenmalige Duitse Democratische Republiek. Daaronder zaten uiteraard ook bederfbare waren zoals suiker en chocolade.
Op aanraden van de kunstenaar werd de suiker ondertussen vervangen door champagnekrijt en de repen chocola door verpakte stukjes hout. Beuys tilde er dus niet zwaar aan om met zijn eigen kunstwerk te sollen, omdat voor hem het concept (“het armoedige uitzicht van de producten in de rekken”) belangrijker doorwoog dan de materialen op zich.
Over wat er met het vet moest gebeuren, werd er op de persconferentie met geen woord gerept, wat mij de volgende anecdote in herinnering bracht.
Enkele jaren geleden zag ik in Temse tijdens de tentoonstelling Ponton Temse (overigens net zoals het SMAK, een Jan Hoet-product) de installatie “Boter en bijenwas” van dezelfde artiest.
Alhoewel aan “Boter en bijenwas” volgens de persinformatie van 1975 tot 1986 werd gewerkt en het kunstwerk dan nog “onvoltooid” bleef, toch slaagde ik er niet in van hierin méér te zien dan “boter en bijenwas”.
Alleen had de boter ondertussen een onbestemde kleur gekregen en verwachtte de jongeman die met de bewaking was belast, dat er alle momenten paddestoelen konden uit opschieten.
“Dat is echter helemaal niet erg,” stelde de jongeman me in opdracht van de tentoonstellingbouwer gerust, “het is immers een evolutief kunstwerk”.
Ik vroeg hem of het ook niet erg was dat het kunstwerk ook al op de vloer “evolutief” was.
Nee, inderdaad niet, hij had dit ook al vastgesteld en toen hij paniekerig Jan Hoet hiervan op de hoogte bracht, vond die dit juist een prachtig voorbeeld van evolutieve kunst.
“En zo is er hier tien miljoen aan het wegsmelten,” sprak de jongeman gelaten, want dat is de kostprijs van dit werk.
Ook andere kunstwerken waren reeds aan de tand des tijds onderhevig. Zo zouden de “289 Coquilles d’Oeufs” van Marcel Broodthaers stilaan beter de “287 Coquilles d’Oeufs” heten, want de herhaalde verhuis van dit werk had met zich meegebracht dat toen al twee eierschelpen zo goed als verdwenen waren. Ondertussen is dit euvel verholpen en zijn in het SMAK opnieuw alle 289 Coquilles d’Oeufs te zien. Dat is dus het werk van Frederika Huys, die er wel kan inkomen dat Jan Hoet dus blijkbaar een verschillend standpunt inneemt tegenover de twee werken van Beuys. “Indien Wirtschaftswerte in het museum zelf zou beginnen lekken, zou hij het wellicht ook zo laten,” zegt ze. “Vergankelijkheid kan of mag je immers niet tegenhouden. Je moet dat proces gewoon zo goed mogelijk begeleiden door b.v. het kunstwerk in optimale klimatologische omstandigheden tentoon te stellen. Maar het is hetzelfde met schilderijen: als je die gaat restaureren, maar je daar ook het patina niet afnemen. Ze mogen er immers niet uitzien alsof ze vandaag tot stand zijn gekomen, want dat is niet zo, als hedendaagse kunst zijn ze trouwens niet relevant meer, die patina maakt deel uit van hun levensgeschiedenis. Maar onze voornaamste taak is dan ook: praten met de kunstenaar. Wat is schade voor hem? Voor sommigen maakt dat deel uit van de geschiedenis van het kunstwerk, maar voor anderen, vooral dan bij minimalistische monochromen, is de minste beschadiging al een ramp.”
Overigens wist ze me te vertellen dat Jan Hoet zo clever is geweest om bij de aankoop van Wirtschaftswerte meteen ook een stock van de tentoongestelde producten aan te kopen, zodat sommige kunnen vervangen worden als ze niet meer aan de normen beantwoorden. Diezelfde reflex is hem ook goed van pas gekomen bij de neonlampen van Levin, die niet meer geproduceerd worden, zodat de meeste musea verplicht zijn in te gaan op de woekerprijzen die de Amerikaanse verzamelaar Castelli vraagt, want die heeft de hele stock opgekocht. Zodanig zelfs dat er nu internationaal overleg is tussen verschillende musea om de productie eventueel terug op te starten, zodat men niet meer van die man afhankelijk is.
Een andere mogelijkheid is het gebruik van “tentoonstellingskopieën”, wat volgens haar mogelijk moet zijn. Als iets in een “ongezonde” omgeving moet worden tentoongesteld (b.v. de stallen van Watou), dan is een kopie meer aangewezen.
Het spreekt vanzelf dat een en ander aanleiding was om even na te denken over het begrip “hedendaagse kunst”. Niet zonder leedvermaak vertelde mijn gids in Temse immers dat een aantal mensen reeds bewonderend naar zijn vouwstoeltje hadden staan kijken, toen hij daar eventjes zijn middaglunch, zijnde enkele verpakte boterhammen, had achtergelaten. “Het is nochtans gewoon mijn stoeltje om op te zitten, meer niet,” zei hij met een ernstig gezicht.
Men kan lachen om dergelijke misverstanden, maar in het verleden hebben die reeds geleid tot financiële rampen. Zo kocht de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst in Gent in 1969 “Grand Empaquetage Noir” aan van Christo, zoals altijd bij Christo bestond het uit een groot werk, volledig ingepakt in zwarte jute met dikke koorden rond. Bij gebrek aan een eigen museum werd het toevertrouwd aan het Museum voor Schone Kunsten. Toen het kunstwerk arriveerde, sneed het personeel echter alle koorden en het lijnwaad door om te kunnen zien wat erin zat.
Geen wonder dat Frederika Huys, de eerste “behoudsmedewerker” die in het SMAK werd aangesteld, als stelregel aan het personeel voortaan meegeeft: al wat je rondom je ziet is kunst. Op die manier hoopt men te voorkomen dat er nog iets wordt weggegooid.
Want er was vroeger ook het voorval met het kunstwerk bestaande uit wrakhout (“Driftwood line” van Richard Long uit 1977) dat op de vuilnisbelt werd gegooid. Overigens zijn er slechts een paar medewerkers in het SMAK die van Jan Hoet hebben geleerd hoe zij dat hout moeten schikken (Hoet heeft de richtlijnen op zijn beurt van Long zelf gekregen). Deze traditie wordt oraal doorgegeven.
Die regel om niks zo maar weg te smijten wordt blijkbaar strikt toegepast. Nadat 120 kinderen in het SMAK de milleniumwisseling hadden meegemaakt, zagen we immers ’s morgens her en der gebruikte pampers rondslingeren. Allicht wachtte het kuispersoneel op de officiële zegen om deze te mogen weggooien…
Die milleniumviering was een idee van Jan Hoet jr., die toen ook het café van het SMAK uitbaatte. Dit café werd ingericht door Angel Vergara, een Spanjaard die echter al jaren in Brussel woont. In een kamertje ernaast, dat b.v. voor persbijeenkomsten wordt gebruikt, heeft hij een reusachtige kaart van Gent geschilderd, met daarbij op elke plaats een adjectief dat voor hem typisch lijkt. Daarvoor ging hij als volgt te werk: hij ging een tijdlang daar ter plekke onder een laken zitten en als men het laken wegtrok, was de indruk doorslaggevend. Zo staat er aan mijn appartementsgebouw: “chagrijnig”. Op de Beestenmarkt daarentegen is het thema: “orgies”! (En in de Belgradostraat: “privileges”.)
VERNIEUWDE BIBLIOTHEEK SMAK HEROPEND
Sinds enige tijd kunnen kunststudenten en andere belangstellenden weer aan het werk in de bibliotheek van het SMAK. In september had men de vroegere bibliotheek in de Rode Poort gesloten om de verhuis naar de ingang van het SMAK voor te bereiden. In tussentijd werden niet minder dan 40.000 boeken beveiligd, zodat de drie medewerksters, Véronique Van Bever, Annemie Vander Borght en Nora Verhoeyen, wat meer de handen vrij hebben om bijvoorbeeld de oudste boeken uit het bestand in de computer in te voeren.
“In de Rode Poort hadden we maar één computer,” zegt Véronique Van Bever, de enige die full-time werkt. “Dat betekent dat wijzelf de opzoekingen moesten doen voor de studenten. Aangezien de rekken toen nog niet zo goed bewegwijzerd waren, moesten we het dan ook nog zelf gaan halen en tegelijk moesten we ook toezicht houden. Op sommige dagen hadden we dan ook gewoon de tijd niet om aan ons eigen werk toe te komen. En bovendien verdwenen er tal van boeken of knipte men foto’s uit de boeken, omdat we nu eenmaal niet op alle plaatsen tegelijk konden zijn.”
Op dat moment weerklinkt een ijselijk signaal. Stafmedewerker Rom Bohez wou in zijn verstrooidheid een boek meenemen naar zijn bureau. Dat kan dus voortaan niet meer. Ook hij moet, net als de studenten, een fotokopie nemen van hetgeen hij wenst te bestuderen. Boeken ontlenen kan niet meer.
“We richten ons wel degelijk tot mensen die iets willen bestuderen,” verduidelijkt Véronique. “Het is niet de bedoeling dat iedereen hier zo maar over de vloer krijgen. Vandaar ook dat we een eenmalig lidgeld vragen van 200 frank. Leden van de vzw Vrienden van het SMAK kunnen uiteraard gratis gebruik maken van onze diensten.”
Wat wordt er meestal gevraagd, wil ik weten. Echte uitschieters zijn er echter niet. Opvallend is wel dat men meestal rond een bepaalde kunstenaar werkt. En dat is dan vaak een Vlaming of op z’n minst toch een Belg, die bij voorkeur ook nog in het museum vertegenwoordigd is. “En het gaat toch wel degelijk over hedendaagse kunst. Zo vraagt men meer naar Beuys dan naar Picasso,” klinkt het. En als nu iemand uit verstrooidheid naar Rubens vraagt? “Dan sturen we hem naar onze buren van het Museum voor Schone Kunsten. Maar daar is de bibliotheek maar één keer in de week open. Ook wij staan in de eerste plaats in dienst van de medewerkers van het museum. Die bibliotheekfunctie is eigenlijk slechts een service voor het publiek.”
Wordt het dan niet allemaal wat veel?
“Voor het gewone dagdagelijkse werk zijn we met ons gedrieën voldoende in aantal,” voegt Annemie Vander Borght, die half-time werkt, eraan toe, “maar om alle boeken die voor het computertijdperk zijn aangeschaft ook in ons bestand in te voeren, zouden we nog best iemand kunnen gebruiken.”
En de bibliotheek blijkt nu al te klein. “Voor de tijdschriften is er voorlopig geen plaats. Daarvoor moeten er nog wat rekken bijgeplaatst worden.”

Referentie
Ronny De Schepper, Hoe bewaar je kunstzinnige boter? Het Laatste Nieuws 30 oktober 1999

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.