Op 31 augustus 2015 ging de Vlaamse genderkamer uit de startblokken. De kamer, die bevoegd is voor mogelijke discriminatie op basis van gender, werd ondergebracht bij de Vlaamse Ombudsdienst. Met mensenrechtenspecialiste Annelies D’Espallier (foto YouTube) kreeg de genderkamer een gezicht en aanspreekpunt.

Dat was dus niet langer een ombudsman, maar een ombudsvrouw. Niet enkel hebben we het hier over het geslacht van diegene die de functie uitoefent, we hebben het ook over de benaming. Hoe logisch het ook mag lijken, eigenlijk bestond de functie van “ombudsman” tot dan toe enkel onder die benaming.

Wanneer er voor een bepaald beroep of een bepaalde functie een seks-neutrale-benaming bestaat, dan moet die gebruikt worden. Dat zegt de Raad van Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen. Een bijzondere taalcommissie moet hiervoor een lijst van alternatieve neutrale benamingen uitwerken. De Raad wil onder meer het gebruik van de termen “verpleegkundige”, “arts” en “leerkracht” bevorderen.

Minister Van den Bossche van onderwijs en ambtenarenzaken heeft vroeger reeds de Vlaamse Overlegcommissie Vrouwen (VOV) om advies over de zogenaamde “feminisering” van de beroepsnamen gevraagd. Vragen waren o.m.: is het haalbaar om voor elke beroepsnaam ook een vrouwelijke variant te zoeken en te hanteren? Is zoiets zinvol? Welke voordelen heeft zo’n werkwijze? Welke nadelen?

Het is evident dat de taal en het taalgebruik de positie en de rol van de vrouw in de samenleving mee bepalen. Als van beroepsnamen alleen een mannelijke variant bestaat, kan de taal van vrouwen een afwijkende of zelfs onzichtbare groep maken in het arbeidsgebeuren. Anderzijds lost het “uitwieden van taalseksismen” (d.w.z. het systematisch wegwerken van eenzijdig mannelijke en zgn. neutrale beroepsnamen) niet alle problemen op. Het vermijden van seksistische taalstrukturen en seksistisch taalgebruik is slechts een van de vele stappen op weg naar meer gelijke kansen. Dit streven wordt als waardevol en zeker niet futiel beschouwd, maar de impact (zeker voor een betere toegang voor vrouwen op de arbeidsmarkt) wordt gerelativeerd. Het probleem doet zich trouwens ook soms “omgekeerd” voor: als mannen in vrouwenberoepen hun intrede maken, krijgen deze onmiddellijk een mannelijke naam!

Samengevat kan met de thematiek op drie wijzen benaderen: men kan zowel voor vrouwen als voor mannen de zgn. ongemarkeerde vorm gebruiken (d.w.z. een vorm zonder een zgn. mannelijke of vrouwelijke uitgang), maar dat is meestal de mannelijke vorm (b.v. “dokter”); men kan dubbele namen gebruiken, dus een mannelijke en een vrouwelijke vorm naast elkaar (b.v. “dokter” en “dokteres”) of men kan een “gemeenkunnige” vorm hanteren (b.v. “genezer” of “geneespersoon”).

De VOV is zich echter bewust van de taalkundige en maatschappelijke tegenstand tegen een consequente vervrouwelijking van beroepsnamen. Een consequente toepassing zou zelfs kunnen leiden tot lachwekkende namen (b.v. “geneespersoon”) en tot een ridiculisering van het thema. Dit moet ten allen prijze worden vermeden. Daarom moet men per geval vaststellen wat de meest aanvaardbare en praktische oplossing is, vindt de VOV. Zo zouden alle exclusief mannelijke en vrouwelijke beroepsnamen (b.v. “geneesheer” of “poetsvrouw”) zouden moeten verdwijnen. Als er een gemeenkunnige of een onzijdige vorm bestaat (b.v. “arts”) of zonder veel problemen kan worden gevormd, verdient die de voorkeur. De VOV wil evenwel niet dat dit verplicht wordt. Wel wil de VOV dat vrouwelijke beroepsnamen bekendheid krijgen. Het zonder meer vermannelijken van beroepsnamen moet men vermijden. Een ongelukkig voorbeeld is het vervangen van de term “kleuterleidster” door “kleuteronderwijzer”. Het vermannelijken is immers dikwijls een ontkenning van de maatschappelijke realiteit en doet vrouwen verdwijnen uit het sociaal-economische leven, zelfs uit de weinige beroepen waarin ze altijd al een zeer belangrijke rol hebben gespeeld.

Het opstellen van lijsten van gemeenkunnige, mannelijke en vrouwelijke beroepsnamen door een commissie van deskundigen is daarom zinvol en verdient aanbeveling. Uiteraard moet het gaan om gebruikte woorden en mag men geen oubollige of belachelijke vormen opnemen.

De mannelijke woordvormen hebben meestal geen uitgang en gaan door voor de normale vorm, die een sekseneutrale inhoud heeft. Voor vrouwelijke woordvormen heeft men wel uitgangen nodig. Daardoor komen vrouwelijke vormen over als secundair, afgeleid, ongewoon…

In de taalkunde noemt men die mannelijke vormen ook “ongemarkeerde” vormen. “Ongemarkeerd” betekent dat die vormen de norm zijn. De vrouwelijke vormen zijn “gemarkeerd”, of afwijkend van de norm. Het gebruik ervan leidt tot een inperking van de verwijzing. Een voorbeeld: “Vraag het aan een specialist” verwijst naar alle specialisten, mannelijke en vrouwelijke. De zin “Vraag het aan een specialiste” verwijst enkel naar de vrouwelijke specialisten.

In het Nederlands bestaat een tendens dat uitgangen verdwijnen. Het bijmaken van vrouwelijke vormen door uitgangen toe te voegen, gaat in tegen die trend en komt bovendien soms archaïsch en lachwekkend over.

“Gemeenkunnige” of “gemeenslachtige” vormen zijn woorden die als sekseneutraal worden ervaren en – hoewel ze een

grammaticaal geslacht of genus kunnen hebben – zowel op vrouwen als op mannen kunnen slaan. Aan die vormen kunnen geen vrouwelijke achtervoegsels worden toegevoegd. Het zijn woorden als beambte, bode, geleerde, leerkracht, verpleegkundige …

Vrouwelijke woordvormen hebben dikwijls een negatieve en soms zelf ronduit seksistische bijbetekenis. Zo is boerin de vrouw van de boer (= een “zelfstandige landbouwondernemer”), en niet een “zelfstandige landbouwonderneemster”.

Het gebruiken van vrouwelijke beroepsnamen geeft aanleiding tot nieuwe diskriminaties tussen zgn. hogere en lagere beroepen; De “hogere” zijn dan die met een mannelijke naam, de “lagere” die met een vrouwelijke naam. Omwille van die negatieve bijklank willen vrouwen dikwijls niet met een vrouwelijke of vervrouwelijkte beroepsnaam worden aangesproken.

Bij de uitoefening van een functie is het geslacht eigenlijk onbelangrijk.

De taal en het taalgebruik kunnen niet worden opgelegd. Die volgen een spontane ontwikkeling die evolueert met de maatschappelijke ontwikkelingen. Dus als meer vrouwen in sommige mannenberoepen komen, zal de benaming automatisch worden aangepast, of zal toch het beeld dat het beroep oproept veranderen.

Het gebruiken van dubbele beroepsnamen leidt tot onoverzichtelijke teksten en kunstmatige zinnen… De tegenstanders van de feminisering van beroepsnamen pleiten om die redenen dikwijls voor het gebruiken van de “ongemarkeerde” vormen. Hoewel die meestal mannelijk zijn (d.w.z. grammaticaal een mannelijk genus hebben) worden ze als sekseneutraal ervaren.

In het Nederlands hebben alle woorden een grammaticaal geslacht en genus, tenzij ze echt onzijdig zijn. Voorbeelden: de man (mannelijk), de vrouw (vrouwelijk) en het kind (onzijdig). Ook de zgn. ongemarkeerde vorm heeft altijd een grammaticaal geslacht. Alleen onzijdige vormen hebben geen grammaticaal geslacht. De ongemarkeerde vorm is dus ook niet automatisch sekseneutraal. Sekseneutraliteit wil immers zeggen dat het woord niet geassocieerd wordt met een man of met een vrouw. Gemeenkunnige (voor mannen en vrouwen geldende vormen) woorden zijn wel sekseneutraal. Het gebruiken van ongemarkeerde vormen betekent dus bijna altijd het gebruiken van de grammaticaal mannelijke vorm, d.w.z. de vorm die maatschappelijk wordt geassocieerd met mannen (zie ook het volgende punt). Dit leidt tot het onzichtbaar maken van vrouwen.

Ongemarkeerde vormen zijn de vormen (zonder mannelijke of vrouwelijke uitgangen) die worden geassocieerd met de dominante groep. Dat is eigenlijk de inhoud van het begrip “ongemarkeerdheid”. De andere groep wordt dus automatisch als afwijkend bestempeld. Het gebruik van die ongemarkeerde vormen maakt dus dat in de mentaliteit de “afwijkendheid” van de andere vormen nog extra wordt beklemtoond, en dat de ondergeschikte positie van vrouwen wordt bestendigd.

Uit Amerikaanse ervaring blijkt dat het invoeren van zogenaamde sekseneutrale beroepsnamen om de uitsluiting van vrouwen te voorkomen, een wel erg onbedoelde effekt had. Zo werd de term “chaiperson” ingevoerd. Na verloop van tijd werd die nog enkel gebruikt voor vrouwen: die werden aangesproken met “madam chairperson”. Mannen werden gewoon met “chairman” aangesproken”.

Men kan de mannelijke vorm generiek, d.w.z. als algemeen geldend, gebruiken. Hetzelfde kan met de mannelijke voornaamwoorden. B.v.: “Iedereen wil doen wat hij graag doet”. Deze zin lijkt op het eerste gezicht sekseneutraal want de zin gaat over “iedereen”. Maar eigenlijk is hij niet sekseneutraal want er volgt een mannelijk voornaamwoord (“hij”). Dat roept het beeld van een man op. Dit generieke gebruik van de mannelijke vorm en de mannelijke voornaamwoorden is een evolutie die nog maar enkele eeuwen oud is, en op grond van nu totaal onaanvaardbare argumenten (het mannelijke is meer waard dan het vrouwelijke) werd ingevoerd in de grammatica. Dit bewijst dat taal maakbaar is. Het invoeren van vrouwelijke vormen is dus evengoed mogelijk.

Uit onderzoek blijkt dat meisjes niet of minder ingaan op advertenties voor vacatures die in de mannelijke vorm worden gesteld.

Mannelijke beroepsnamen maken dat meisjes minder kiezen voor de opleidingen ertoe. Zij kunnen het zich immers niet voorstellen dat ze in mannelijke beroepen of in hogere funkties zouden zitten.

Er zijn geen taalkundige bezwaren tegen vervrouwelijking. Er worden immers voortdurend nieuwvormen gemaakt, vrouwelijke achtervoegsels gebruikt en vrouwelijke vormen gemaakt. Die taalevolutie en taalfeiten kan en mag men niet ontkennen.

De maatschappelijke tegenstand tegen vervrouwelijking berust dikwijls op vooroordelen en achterhaalde situaties. Indien men vrouwelijke vormen wil gebruiken maar ze niet of onvoldoende kent, moet men daartoe de kans krijgen.

Vrouwelijke beroepsnamen zijn er wel, maar dan meestal voor de zogenaamd “lagere” beroepen. Dit is een afspiegeling van de mentaliteit – en niet steeds van de huidige realiteit – dat men lagere beroepen associeert met vrouwen, en hogere met mannen. Vervrouwelijken kan die mentaliteit helpen wijzigen.

De voorstanders van feminisering pleiten er dus voor om zo veel mogelijk een vrouwelijke beroepsnaam te gebruiken en zeker geen “ongemarkeerde”, meestal mannelijke vormen omwille van de zogenaamde sekseneutraliteit op te leggen of te gebruiken. In sommige gevallen zijn zij ook voorstander van het verplicht gebruik van vrouwelijke woordvormen in officiële en andere teksten.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.