Vandaag is het al vijftig jaar geleden dat de legendarische Hollywood-producer Samuel Goldwyn is overleden.

Samuel Goldwyn werd in 1879 in Warschau geboren als Schmuel Gelbfisz. Op jonge leeftijd trok hij te voet en zonder geld naar Engeland. Daar verbleef hij een tijdje in Birmingham, waar familie van hem woonde. Hij vertaalde zijn naam toen naar het Engels en ging voortaan door het leven als Samuel Goldfish. In 1898 verhuisde hij naar Canada. Een jaar later trok hij naar New York. Hij ging in die periode aan de slag als verkoper en was erg goed in marketing.
In 1902 liet Gelbfisz zich naturaliseren tot Amerikaan. In diezelfde periode barstte de filmindustrie uit haar voegen. Zo werd in 1912 in Frankrijk door Louis Mercanton “La Reine Elizabeth” gedraaid. Ondanks haar hoge leeftijd stond Sarah Bernhardt immers erop dat één van haar beroemdste vertolkingen werd verfilmd: “Het is mijn enige kans op onsterfelijkheid,” zei ze. Deze film was vooral belangrijk om het medium een deftiger imago te geven en ook de “betere kringen” naar de bioscoopzaal te lokken. In de VS wordt de film aangekocht in het kader van de reeks “Famous players in famous plays”. Deze reeks was eigendom van “The Famous Players Company” die dat jaar werd gesticht door Adolph Zukor (1873-1976), samen met Samuel Goldfish en Cecil B.De Mille (1881-1959).
Nog een voorbeeld van dergelijke “betere” films is “Richard III”, die werd gedraaid in opdracht van M.B.Dudley Amusement Co. uit New York met de Shakespeare-acteur Frederick Warde in de hoofdrol. Er zitten ook massascènes in van slagvelden (je weet wel: “A horse! A horse! My kingdom for a horse!”). Deze film werd in 1996 toevallig ontdekt in de kelder van een operateur en is daarmee de oudst bewaarde film op celluloid. Door het uiterst kwetsbare materiaal zijn immers bijna alle originele kopieën van films van vóór 1930 verloren gegaan.
In 1912 is er de allereerste Amerikaanse langspeelfilm, “The Squaw Man” van Cecil B.De Mille. Deze was ook producent samen met Samuel Goldwyn en diens schoonbroer Jesse Lasky (1880-1958). Het was hun eerste productie en tevens de basis voor de uitbouw van Hollywood. De Mille wilde immers niet langer in een studio werken en om buitenopnames te maken, week men liever uit naar een streek met een zonnig klimaat, Californië dus. Zijn voorbeeld werd nagevolgd en niet enkel door regisseurs die westerns wilden draaien. Ook al omwille van de goedkopere arbeidskrachten dan in New York. Het quasi-monopolie van Hollywood op wereldniveau werd kort daarop gelegd tijdens de Eerste Wereldoorlog toen alle Europese filmindustrieën met één klap werden weggeveegd.
“The Squaw Man” is bovendien de eerste film met een “echt”, uitgetikt scenario gedraaid. Dat we dat zo met zekerheid kunnen zeggen is te wijten aan een anecdote. De Mille was immers zo goed als bankroet en wilde bezuinigen door zijn secretaresse buiten te smijten. Toen echter bleek dat de schrijfmachine haar persoonlijke eigendom was, mocht ze blijven.
Lang duurde de samenwerking tussen het trio niet. Het drietal kende heel wat problemen en Gelbfisz besloot uiteindelijk om uit de studio te stappen. Even voordien waren hij en z’n echtgenote Blanche Lansky ook al uit mekaar gegaan (in 1925 zal hij trouwen met zijn tweede en laatste echtgenote, actrice Frances Howard). De filmstudio waar Gelbfisz was uitgestapt, zou later bekend worden onder de naam Paramount Pictures.
In 1916 ging Gelbfisz in zee met zakenpartners Edgar en Archibald Selwyn, twee Broadway-producers. De combinatie van hun achternamen werd de naam van hun nieuwe filmstudio: Goldwyn Pictures. Gebruikmakend van de naambekendheid van z’n studio liet Gelbfisz zijn naam officieel veranderen in Samuel Goldwyn. De studio was matig succesvol, maar werd vooral bekend omwille van z’n logo. Het logo bestaat voornamelijk uit een brullende leeuw, genaamd “Leo the Lion”, en de spreuk Ars Gratia Artis. Al snel werd Goldwyn door zijn twee partners buitengewerkt, want ook nu was de relatie tussen Goldwyn en zijn twee collega’s alles behalve optimaal.
Vervolgens werd de studio overgenomen door Marcus Loew, de eigenaar van Metro Pictures. Toen Goldwyn Pictures een onderdeel van Metro-Goldwyn-Mayer (MGM) werd, was Goldwyn dus al lang vertrokken.
Nadat Goldwyn de filmstudio Goldwyn Pictures had verlaten, begon hij met z’n eigen studio, de Samuel Goldwyn Studio. In de jaren twintig lanceerde Samuel Goldwyn weliswaar “the eminent authors scheme” om een literair cachet aan de film te geven, maar dit mislukte. De meest gangbare definitie van een scenario is immers “een dramatisch verhaal, verteld in beelden, die beschreven worden in woorden”. Gevolg: literaire auteurs zijn niet altijd goede scenaristen. Een scenario is immers op de eerste plaats actie en is een slecht vehikel voor symboliek of ideeën. Men moet zelfs alle overbodige elementen elimineren, ook al zijn ze mooi of leuk. Bovendien maakten de gebrekkige montagemogelijkheden voor klank en beeld tegelijk het bijna onmogelijk dat de film z’n beweeglijkheid van vroeger behield. Het werd opnieuw bijna verfilmd toneel, want bovendien kon de camera zich niet bewegen, want dat maakte ook geluid.
Een voorbeeld van de mislukking van Goldwyns project is onze eigen Maurice Maeterlinck. Die werd naar Hollywood gehaald, maar zijn scenario voor “Het leven van de bij” werd uiteindelijk toch niet weerhouden (allé gij!). En toen hem werd gevraagd “The power of the dead” een beetje te verlengen om er een avondvullend scenario van te maken, weigerde Maeterlinck met de beroemde woorden: “Mijn stukken zijn niet van caoutchouc!”
Goldwyn sloeg wel eens meer de bal mis. In “Nana” van Dorothy Arzner werd de Russische actrice Anjoeska Stenski Soejakevitsj (1908-1993) door Samuel Goldwyn onder de naam Anna Sten gelanceerd als een tweede Greta Garbo. Ondanks het feit dat deze ontdekking van Stanislavski in de prille Sovjetunie reeds films had gedraaid, flopte deze film volledig. Men deed nog twee pogingen, maar toen ook die op niets uitliepen, verzeilde Anna Sten in B-films en (later) TV-feuilletons. Al is het niet helemaal een happy end, het mag toch een troost zijn dat zij als plastische kunstenares met haar schilderijen toch een zekere roem oogstte.
Toch bouwde gedurende 35 jaar Samuel Goldwyn een gerenommeerde reputatie op. Zo verleenden in 1935 voor “Hollywood hotel” van Busby Berkeley, alhoewel niet “gecrediteerd”, ongetwijfeld ook “The Goldwyn Girls” hun medewerking, a musical stock company of female dancers employed by Samuel Goldwyn from 1930 (“Whoopee”) till 1955 (“Guys and Dolls”, be it credited as “The Hot Box Girls”). Famous actresses, dancers and models whose career included a stint in the Goldwyn Girls include Lucille Ball, Virginia Bruce, Paulette Goddard, Betty Grable, Virginia Grey, June Kirby, Virginia Mayo, Joi Lansing, Barbara Pepper, Marjorie Reynolds, Pat Sheehan, Ann Sothern, Larri Thomas and Jane Wyman.
Ook William Wyler regisseerde meerdere films waarvan Goldwyn de producer was. In 1941 was dat “The little foxes”, het stuk waarmee Lillian Hellman doorbrak, nadat Goldwyn ook al haar “Children’s hour” had geproducet.
Datzelfde jaar was er “Ball of fire” van Howard Hawks, dat gewoonlijk wordt afgedaan als een screwball-versie van het sprookje van Sneeuwwitje, waarin de zeven dwergen zijn vervangen door acht professoren. Hallo? Acht professoren voor zeven dwergen? Omdat de jongste (zij het zeer, zeer relatief!) van de professoren “prins” Gary Cooper is natuurlijk, die tot over zijn oren verliefd wordt op ball of fire Barbara Stanwyck. Voor de rest heeft het verhaal echter weinig te maken met dat van Sneeuwwitje. Het speelt zich immers af tegen de grimmige achtergrond van een afrekening onder gangsters. Klinkt bekend in de oren, nietwaar? Aan de oorsprong van het verhaal ligt dan ook Billy “Some like it hot” Wilder! Toch haalt deze film in de verste verte het niveau niet van “Some like it hot” en dat vooral omdat Gary Cooper een totale miscast is in een komische rol. Zelfs Barbara Stanwyck, die toch gewend is “het gangstermeisje” te spelen, is uit haar hum in deze prent waarin ook een gastrol is weggelegd voor drummer Gene Krupa.
Tijdens de jaren ’30 werden bijna alle films van Goldwyn uitgebracht door United Artists. Pas vanaf 1941 werd dit gedaan door RKO Radio Pictures. Enkele van de bekende films waarvan Goldwyn producer was, zijn: Arrowsmith (1931), Dodsworth (1936), Dead End (1937), Wuthering Heights (1939) en The Little Foxes (1941).
Wat Wuthering Heights betreft, in a departure from the novel, there is an afterlife scene in which we see Heathcliff and Cathy walking hand in hand, visiting their favorite place, Penistone Crag. Wyler hated the scene and didn’t want to do it but Samuel Goldwyn added this after filming was complete. Because Laurence Olivier and Merle Oberon had already moved on to other projects, doubles had to be used. Goldwyn subsequently claimed, “I made “Wuthering Heights”, Wyler only directed it.”
In 1946 beloonde de Academy of Motion Picture Arts and Sciences hem voor zijn volledige carrière met een Irving G. Thalberg Memorial Award. In hetzelfde jaar won Goldwyn ook een Oscar in de categorie Best Picture voor de film The Best Years of Our Lives (1946). In de jaren ’50 spitste Goldwyn zich vooral toe op musicals, zoals de film Guys and Dolls (1955) met onder meer Marlon Brando, Frank Sinatra en Jean Simmons. Dit was trouwens de enige film die Goldwyn via MGM uitbracht. In die periode van het McCarthisme was Goldwyn wel de enige Hollywood-bons die scenaristen die op de Zwarte Lijst stonden zoveel mogelijk aan het werk hield (desnoods onder schuilnaam).
Samuel Goldwyn stierf in 1974 een natuurlijke dood in z’n huis in Los Angeles. Hij werd 94 jaar oud. In de jaren ’80 werd zijn filmstudio verkocht aan Warner Bros. Er is een theater in Beverly Hills naar hem vernoemd en hij heeft een ster op de Hollywood Walk of Fame.

Ronny De Schepper

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.