De maand mei loopt stilaan naar z’n eind, maar toch is het volgens mijn Canadese collega-chroniqueur Alcide pas vandaag vijftig jaar geleden dat de rellen van mei ’68 zijn begonnen. Ik verleen hemzelf het woord: “Tout a commencé avec des étudiants qui ont réclamé le droit de dormir ensemble (*). Et ça s’est terminé dans l’un des plus grands soulèvements de la société française depuis la révolution française. À 20h30, la foule a écouté l’allocution du Général de Gaulle. Celle-ci a déclenché la colère des manifestants. Ils ont alors attaqué les forces de l’ordre qui ont immédiatement réagi. Des barricades ont aussitôt été érigées au cri de “Adieu de Gaulle”. Le mouvement s’est scindé : un groupe est parti dans le quartier Latin et des heurts ont éclaté vers 21h30; l’autre groupe s’est dirigé vers la Bourse qui a été incendiée à 22h30. Deux commissariats (Odéon, Beaubourg) ont été saccagés. Les échauffourées ont duré jusqu’à 03h00 du matin. Le bilan est lourd : un manifestant de 26 ans a trouvé la mort dans une rixe en marge des manifestations. Cinq cents personnes ont été blessées dont 178 hospitalisées. Des journalistes ont été les victimes de la brutalité policière malgré un brassard de presse.”
Herinnert u zich deze nog? In een of andere “progressieve” kroeg, allé pakweg “De Muze”, vraagt de ene langharige aan de andere: “En wie heeft het bij u thuis voor het zeggen?” “Oh, dat is mooi verdeeld,” antwoordt de aangesprokene, “ik neem de grote beslissingen en mijn vrouw de kleine. Dat wil zeggen: ik bepaal bijvoorbeeld wie het bij het rechte eind heeft in de oorlog in Vietnam en mijn vrouw wie de afwas gaat doen…”
Als het waar is dat men in moppen best de tijdsgeest van een bepaalde periode weervindt (en dat is waar), dan geeft deze grap heel goed de sfeer van de jaren zestig weer: het lange haar, de vrouwenemancipatie, de kroegencultuur, de oorlog in Vietnam, de inspraak-idee… het zit er allemaal in.
Nadat men gedurende lange tijd het anarchisme volledig dood had gewaand, kreeg het plots een vernieuwde belangstelling tijdens de meirevolte van 1968 in Parijs. Dit kwam tot uiting in opschriften zoals “Il est strictement interdit d’interdire”; “Il est douleureux de subir ses chefs. Il est encore plus bête de les choisir”; “L’âge d’or était l’âge ou l’or ne regnait pas”; “L’imagination prend le pouvoir”; “Le respect se perd, n’allez pas le rechercher” en het zeer poëtische “Dessous les pavés, c’est la plage”. Ook de provobeweging in Amsterdam en vooral de Kabouterbeweging vertoont onmiskenbare analogieën met het anarchisme, vooral dat van Kropotkin.
Ludo Loose: de kunst naar de dokwerkers brengen
Eind jaren zestig zou Tliedboek (een tijdschrift met in de redactie zowel Miel Appelmans als Dree Peremans, om Johan Thielemans niet te vergeten, evenmin als Miel Swillens, André De Bruyne, Jan Braet en ondergetekende) ertoe bijdragen dat het “luisterlied” uit de sfeer van het kampvuur (Miel Cools, pater Mestdagh, Corneel Bracke…) zou worden gehaald. “Een zanger heeft gevoelens, en daaruit puurt hij poëtische liedjes; hij heeft echter ook gedachten, en daaruit puurt hij kritische liederen,” was één van de credo’s van Tliedboek.
Men is niet blind (of moeten we zeggen: doof?) voor de kritiek die vaak hierop volgt: “Dit is het risico dat je met dergelijke teksten loopt: ze zijn van de eerste tot de laatste letter begrijpelijk en vatbaar voor kritiek. Onvermijdelijk zal de ene ze dus te links en de andere te rechts vinden. Poëtische teksten daarentegen spreken je al dan niet aan, maar ze worden zelden of nooit ontleed of op hun werkelijke waarde getest, zogezegd bij gebrek aan objectieve criteria.”
Miel Appelmans en Miel Swillens brachten deze theorie ook in de praktijk via hun teksten voor Miek en Roel.
In Nederland schreef Lennaert Nijgh dergelijke teksten voor Boudewijn De Groot. Aangezien wij destijds onvoorwaardelijk geloofden in het oprecht engagement van “Welterusten mijnheer de president”, zongen wij dat uit volle borst mee en zagen wij de onzin van “en vergeet het vierde van die tien geboden” (“vader moeder zult gij eren”???) door de vingers met als argument dat ze in Holland de tien geboden wat door elkaar hadden geklutst. Maar als ik veel later een interview van Boudewijn De Groot uit die tijd zie, waarin hem voor de voeten wordt geworpen dat de visie die wordt ontwikkeld in het lied “eenzijdig” is, gaat hij daar volledig mee akkoord en zegt letterlijk: “Dat is waar: de Vietcong is even schuldig.”
Ja, zij hebben de Amerikanen uitgenodigd hun land binnen te vallen, zeker? Goe bezig, Boudewijn!
Als het in Amsterdam regent, druppelt het in Antwerpen. De plaatselijke revobeweging was – in tegenstelling tot wat hun naam laat vermoeden – heel wat makker dan provobeweging.
Ludo Loose, de ondertussen overleden voorzitter van de Vlaamse Communistische Partij, weet er alles van…
Ludo Loose: In Antwerpen zijn de jaren zestig beduidend vroeger gestart dan pakweg in Leuven. In den beginne was er de VAGA, de Vrije Actie Groep Antwerpen. De leden daarvan cirkelden vooral rond de White Space Gallery en het Gouden Huis. Dit laatste was een associatie van een aantal kunstenaars en enkele progressieven die vonden dat de Antwerpse musea – en dan vooral het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten – maar een dooie boel waren en dat de kunst dringend naar de mensen moest worden gebracht. Zo zijn er toen een aantal initiatieven geweest om bijvoorbeeld in het Koninklijk Museum basketbal-wedstrijden te organiseren of demonstraties van fietsen op rollen. Men wou er een soort open museum van maken. Maar het brengen van kunst naar de dokwerkers bleef een moeilijke zaak en dus ging men naar andere middelen uitkijken. En zo komt het dat men in Antwerpen dan de eerste happenings is gaan organiseren.
– Want uit Nederland kwam Provo overgewaaid?
Ludo Loose: In dit verband herinner ik me natuurlijk nog zeer goed Koen Calliauw, die zo’n beetje de animator was van de wekelijkse happenings op de Groenplaats. Ook is het zo, dat in het kader van de strijd voor vrede in Vietnam de Jongcommunisten, waarbij ikzelf aangesloten was, aan een reeks happenings deelnamen, waarmee ze zich heel wat problemen op de hals haalden met de Antwerpse partij-instanties…
– Die keken daar heel wantrouwig tegenaan?
Ludo Loose: Dat zal wel zijn! Men zag het als een kleinburgerlijk gedoe (**), waarbij figuren op blote voeten en met een blikken trommel rond het standbeeld van Rubens liepen en daarbij in de waan verkeerden dat ze zodoende het kapitalisme omver konden werpen. Dat was ongeveer de teneur van de opmerkingen die we te horen kregen. Wij jongeren zagen die happenings echter als een zeer geschikt middel om bredere lagen van de publieke opinie te bereiken.
– Ook de politie was niet bepaald geestdriftig over jullie optreden…
Ludo Loose: Met een dergelijke manier van actie voeren was het repressieapparaat op dat ogenblik helemaal niet vertrouwd en dus reageerde men vaak zeer agressief. Maar daartegenover stond dat die agressiviteit voor een stuk werd opgevangen door het uitgesproken ludieke karakter van deze acties. Zo herinner ik me nog zeer goed een demonstratie vlak na het bombarderen van Hanoi. Bij de happening die als protest hiertegen werd opgezet, werden de pankartes en al het ander materiaal onmiddellijk door de politie in beslag genomen. Nu was het zo, dat het nieuws van het bombardement in grote letters op de frontpagina van Volksgazet stond afgedrukt. En dus gingen wij allemaal een krant kopen en al krantenlezend – maar dan uitsluitend de laatste pagina – zijn wij de straat opgegaan. Tja, toen wist de politie helemaal niet meer wat ze moest aanvangen. Moest ze nu ook onze kranten in beslag nemen? Dat was een groots moment.
– Niet lang daarna stapt Koen Calliauw op zijn beurt naar de Jongcommunisten over en vinden we hem terug als animator van de “Duizend Appeltjes”…
Ludo Loose: Nog een tijdlang hebben we samen een rol gespeeld binnen de Jongcommunisten, maar dan is het tot een breuk gekomen. De aanleiding voor die breuk werd zowaar gevormd door De Rode Vaan. Dat zat zo. Een hele tijd hadden de Jongcommunisten in De Rode Vaan een jeugdbladzijde gehad, maar op een gegeven ogenblik werd die ons afgepakt. Wij eisen onze bladzijde terug en toen Koen ook nog hoofdredacteur van De Rode Vaan werd, dachten we dat we die inderdaad zouden terugkrijgen. Maar dat bleek dus helemaal niet zo te zijn. Binnen de Jongcommunisten in het Antwerpse heeft dit dan tot een reeks spanningen en breuken geleid en uiteindelijk werd een deel van de jeugd uitgesloten, waaronder uw dienaar. Dat is dan het begin geweest van mijn Kabouterperiode.
– Maar ook nu waren de Antwerpse Kabouters van een heel ander ras dan hun Amsterdamse soortgenoten?
Ludo Loose: In Antwerpen zijn de Kabouters onder heel specifieke omstandigheden en in een geheel eigen vorm ontstaan. Op een gegeven ogenblik kwamen enkele mensen waaronder Sieg Van der Kruys en ikzelf tot de constatering dat de jongeren in ons bestel maar heel weinig in de pap te brokken hadden. Ze hadden geen stemrecht en konden dus ook niet verkozen worden – toen zaten we nog met een kiesdrempel van 21 jaar. We wilden daar wat aan doen en wel door een jongerenlijst in te dienen, een lijst dus van mensen die eigenlijk niet verkiesbaar waren. De nieuwe beweging kreeg de naam van “Kurieuze-neuze-mostaardpotten”, aangezien het een beweging was van jonge mensen die overal hun neus wilden insteken. In dezelfde periode kreeg in Amsterdam de Kabouterbeweging rond Roel Van Duyn een bepaalde impact en algauw kwam er ook in Antwerpen zoiets tot stand. Die twee, de jongerenlijst en de prille Kabouters hebben dan samen met de resten van de Vrije Actiegroep Antwerpen een soort van fusie aangegaan, wat dan uiteindelijk geresulteerd heeft in de Kabouterbeweging in Antwerpen. Een verschil met Amsterdam was ook dat de beweging bij ons meer gepolitiseerd en dus ook meer gestructureerd was. In Nederland, waar de anarchistische invloed veel groter was, lag dat helemaal anders. Toen Roel Van Duyn en enkele anderen op de beruchte bijeenkomst in het Vondelpark met de gedachte uitpakten om de beweging toch iets of wat te structureren, betekende dit dan ook zo ongeveer het einde van de Nederlandse Kabouterbeweging.
– Hebben de ludieke acties van de jaren zestig in Antwerpen sporen nagelaten in de verhouding tussen gemeentelijke overheid en de burgers, meer bepaald de jongeren en de kunstenaars?
Ludo Loose: Ik denk inderdaad dat er in Antwerpen sindsdien een redelijke tolerantie is blijven bestaan. Je kunt bij ons nog steeds heel veel doen op straat, zonder daarbij gehinderd te worden door de bureaukratische mallemolen. Straatzangers, straattoneel en dat soort dingen zijn in ons stadsbeeld een vertrouwd verschijnsel en tot op zekere hoogte worden ze zelfs gestimuleerd. Ook heel wat kunstgalerijtjes spelen in op het circuit van de Antwerpse straatcultuur. De terrascultuur tiert in Antwerpen dan ook welig. Maar natuurlijk is een en ander ook al sterk gecommercialiseerd. Sommige mensen uit de jaren zestig hebben nu hun eigen bruine kroeg of hun praatkroeg en hebben zich zodoende opgewerkt tot kleine middenstanders. En dus zien ze de terrascultuur vooral in functie van hun kassa. Maar dit gezegd zijnde blijft Antwerpen een plezante stad, ondanks de bekende evoluties van de laatste jaren…
Men ging ook op zoek naar een “woordvoerder”. Die vond men aan de tapkast van de Muze: Ferre Grignard. In tegenstelling tot de Nederlanders zong Ferre in het Engels. Enfin, het léék toch op Engels. Bovendien zong hij b.v. over racisme in de V.S. (“Ring, ring, I’ve got to sing”), maar niet over wantoestanden bij ons. Daarvoor was eerder iemand als Wannes van de Velde van belang. Toen deze op teksten stootte uit de vorige eeuw van de Gentenaar Karel Waeri gaf hij ze aan Walter De Buck en de folkrevival was vertrokken.
Frank Winter: de veranderde levensstijl van de arbeidersklasse
Ondertussen was aan de Leuvense universiteit de strijd voor “Leuven Vlaams” ontbrand, een oerflamingantische kreet die op het eerste zicht weinig van doen heeft met het “sous les pavés il y a la plage” van de Parijse Sorbonne. Maar als we dan zien dat de voortrekkers van deze studentenbeweging linkse rakkers waren als Paul Goossens, Ludo Martens en Chris Merckx, dan wordt de link alvast wat duidelijker…
Hoe de Leuvense “revolutie” naar Gent werd geëxporteerd, daarover kan Frank Winter sappig vertellen. Zijn naam laat het niet onmiddellijk vermoeden en ook zijn identiteitskaart is misleidend (hij is ondertussen genaturaliseerd), maar deze man is eigenlijk afkomstig uit Nottingham. Dat vergt dus vooraf enige uitleg…
Frank Winter: In Cambridge heb ik een postgraduaat Engelse linguïstiek gedaan, wat o.a. inhield Engels aanleren aan vreemdelingen. In die tijd was er nog werk, ik kon dus kiezen tussen een aantal aanbiedingen en uiteindelijk heb ik geopteerd voor het seminarie voor Engelse taalkunde in Gent.
– Was je in Engeland al politiek geïnteresseerd?
Frank Winter: Eerst was ik lid van de Young Communist League en vanaf 1960 van de Communist Party zelf. In Nottingham was er niks aan de hand, maar toen ik in contact kwam met de partijafdeling aan de universiteit van Cambridge, begonnen zich een aantal wrijvingen voor te doen. Je moet weten dat in die tijd geregeld mensen werden doodgeschoten aan de muur van Berlijn en ik had het daar nogal lastig mee. Maar dat stond niet ter discussie en uiteindelijk heeft men mij uitgesloten uit de partij “wegens Trotskisme”. Ik wist op dat moment niet heel precies wat dat was, maar voor de Communist Party stond Trotskisme toen gewoon voor “alles wat slecht was”, punt gedaan.
– En met die politieke achtergrond arriveerde je in 1967 in Gent…
Frank Winter: Precies. Midden in de heibel rond “Leuven Vlaams”. Je kunt wel begrijpen dat heel die problematiek voor mij Chinees was. Ik heb er weliswaar niet zo heel lang over gedaan om Nederlands te verstaan – misschien zo’n maand of zes – maar dàt was niet het grote probleem, wel dat die stakingen, vooral van scholieren, blijkbaar werden gesteund door bepaalde takken van het katholiek onderwijs! De Blandijnberg was voor die scholen bijvoorbeeld toen reeds een actiecentrum, maar dan bleken die daar te arriveren onder begeleiding van hun leraars! Dat was dus allemaal op z’n zachtst gezegd een beetje dubbelzinnig. Die betogingen waren een soort van sport. Die vonden meestal plaats aan het bisschoppelijk paleis en als de rijkswacht dan ter plaatse kwam, stoven die jongelui vrij snel uit elkaar, richting Kuiperskaai, het toenmalige uitgangscentrum met veel dancings en dergelijke, dat vlak in de buurt lag.
Aan de universiteit was men ondertussen begonnen met “werkgroepen” op te richten die zich vooral met inhoudelijke zaken bezighielden. Zo waren er bijvoorbeeld discussies over de functie van het middelbaar onderwijs in de overdracht van de ideologie van de bourgeoisie, de aanwezigheid van arbeiderskinderen in het hoger onderwijs en al dergelijke zaken. Veel sociologische pedagogie kortom, niet uitdrukkelijk politiek.
Op al deze activiteiten had SVB (de Studentenvakbeweging) geen echte greep. Dat in tegenstelling tot Leuven waar Paul Goossens en de zijnen werkelijk pakken werk verzetten. Men was daar vooral rond de Derde Wereld bezig en iedere deelnemer kon dan ’s vrijdags naar zijn dorp trekken met een stapel kersverse brochuurtjes onder de arm over het behandelde thema van die week. En in de Derde Wereldbeweging Menen, om nu maar iets te zeggen, gaf de student in kwestie dan de uitleg door die hijzelf in Leuven had gekregen.
In Gent waren echter enkel sterk gepolitiseerde figuren lid van SVB. Ik vermoed dat men dan in Leuven heeft beslist om dat aanmodderen in Gent een beetje in structurele banen te leiden en daarom werd in oktober ’68 Ludo Martens naar Gent gestuurd. Die werd natuurlijk als een held ingehaald: eindelijk had Gent ook zijn studentenleider! En al meteen werd hij in een martelaarsrol geduwd, want de universitaire overheid weigerde hem in te schrijven, waarvoor men dan de straat kon optrekken, enzovoort, enzovoort.
Geruggesteund door SVB, maar ook op basis van zijn persoonlijke autoriteit, dat moet ik toegeven, is Martens dan die werkgroepen beginnen afreizen om daar het SVB-systeem in te voeren. “Tegen volgende week lezen we allemaal dit boek en bespreken het tesamen. Jij daar, wat staat er in het eerste hoofdstuk?” De lol was er dus al vlug af. Die vergaderingen begonnen zowaar een beetje op de zo gecontesteerde cursussen te gelijken!
Even een zijsprongetje naar Frans Redant, de toen pas aangestelde dramaturg van het Nederlands Toneel Gent: Was er iets te voelen van mei ’68 in de theaterwereld ? In het HRITCS vast en zeker ! Maar in het theater minder. Er was wel dat stuk van Walter Eysselinck in een regie van Paul Anrieu, « Cassandra ». Je weet wel : de priesteres uit de « Ilias » die dingen ziet in de toekomst maar een beetje voor gek wordt versleten. Eysselinck had haar overgeplaatst naar een Parijs salon in 1938, ten tijde van het Verdrag van München. De moraal van het verhaal was duidelijk : je moet het oor te luisteren leggen bij die zotte idealisten. De voorstelling werd dan ook bedolven onder honderden dia’s en filmfragmenten van Hitler, van de studentenopstanden in Parijs en Berkeley en noem maar op. Komt daarbij dat de kleppers van de Gentse universiteit figureerden : Guido Totté, Sus Saey, Armand Sermon, Erkki Liukku, Peter Piot, enz. Je merkt, dat is nog van voor de tijd van de splitsing in maoïsten en trotskisten en wat weet ik allemaal. En voor die mannen was dat allemaal bloedige ernst natuurlijk, maar eigenlijk werden zij door de regisseur gewoon gebruikt om in te haken op een modeverschijnsel. Maar let op, meer op termijn en minder spectaculair heeft « ’68 » wel zijn vruchten afgeworpen in het theater, hé. Zelfs zo’n beleidsgroep is daar in feite nog een late uitloper van.
Terug naar Frank Winter: Je moet dat inderdaad zien tegen de achtergrond van mei ’68. Als er daar sprake kon zijn van enige politieke stroming, dan was het wel het anarchisme. Enfin, dat had natuurlijk niets vandoen met de traditionele anarcho-syndicalistische beweging, dat was eerder spontaneïsme, maar dat woord werd toen niet gebruikt. Hoe dan ook, de idee van ieder doet zijn zin zat er diep in bij de mensen en de noodzaak van vorming en organisatie veel minder. Tegen die achtergrond moet je ook die avond over pornografie zien, waaruit dan de zogenaamde Maartbeweging in 1969 is voortgekomen. Toen die avond immers verboden werd, trok men naar het rectoraat, waar de politie hardhandig tussenbeide kwam, zodanig dat men dan nogal opgewonden de faculteit van de rechten binnenviel waar toevallig die avond een druk bijgewoond debat over zin en onzin van het jurystelsel plaatshad. Martens heeft daar dan de sprekers van het podium gedreven zeggende: “Wat zitten jullie hier eigenlijk te lullen, terwijl buiten mensen in elkaar worden geslagen omdat ze een eigen mening willen hebben!” Dat was dus de breuk met die “brave” activiteiten tot dan toe.
Toch was het slechts in de laatste fase van de Maartbeweging dat er een kristallisatie begon op te treden van de Trotskisten enerzijds en de groep rond Martens anderzijds die echter zeker nog niet Maoïstisch was. Ik herinner me zo een volksvergadering van zeker 400 tot 500 man, waarop werd gediscussieerd over de slogans die men in een bepaalde betoging zou meedragen. Nu, voor een hoop mensen was dit op zich al totaal krankzinnig: je droeg toch wel de slogans mee die je wilde, zeker! Een aantal mensen hebben dan de zaal verlaten, maar er bleef toch nog vrij veel volk over om zich uit te spreken over de slogan “vakbonden verkocht” van de mensen rond Martens of “vakbondsleiding verkocht” van de Trotskisten. Ik geloof zelfs dat er uiteindelijk niets uit de bus is gekomen. De krachtsverhoudingen waren immers kifkif en de meerderheid van het publiek verstond het toch niet. Van zodra de beweging zich dus met de sociale problematiek begon bezig te houden was de eensgezindheid reeds zoek. Maar om eerlijk te zijn, de Maartbeweging is gewoon geëindigd omdat de examens voor de deur stonden (lacht). Zo simpel was dat: gedaan met de kermis.
De harde kern die daarna overbleef heeft dan op voorstel van Martens een blad uitgegeven dat “Beweging” heette en zelfs wekelijks verscheen, men kon zich daarop dus abonneren. Op een bepaald ogenblik kregen de abonnees echter plotseling “China reconstruct” in de bus. Van toen af was het nogal duidelijk welke kant men opging. Daarop besloten de Trotskisten een debatavond te organiseren met Ernest Mandel om nu eindelijk eens toe te lichten wat het Trotskisme eigenlijk was. Daar kwam heel veel volk op af, ook de fractie van Ludo Martens die de laatste drie rijen in het auditorium innam. Nu, toen Mandel aan het polemiseren was met de spontaneïsten door de nadruk te leggen op vorming en scholing en Martens bij een tussenkomst dan de naam van Mao Tse Toeng liet vallen, pikte Mandel daarop in door te zeggen: “Ja maar, heeft diezelfde Mao geen tientallen jaren gespendeerd aan het oprichten van een communistische partij?” Waarop Martens repliceerde: “Precies. En dat gaan wij nu ook doen.” Dat sloeg in als een bom, want voor de meeste toehoorders was dat de eerste keer dat men iets vernam over de oprichting van een nieuwe communistische partij.
– Hoe zat het trouwens ondertussen met de “oude” communistische partij?
Frank Winter: In het stadium dat de studentenbeweging hoegenaamd nog niet politiek gestructureerd was, zijn een aantal onder hen aan Michel Vanhoorne gaan vragen of ze de infrastructuur van de toenmalige KP konden gebruiken. En effectief, een tijdlang werden de pamfletten van de studentenbeweging afgedraaid in de Sleepstraat. Maar ook hier is dat debat over de slogan tegen de vakbond het breekpunt geweest. Michel heeft daar het woord genomen en gezegd dat hij zich min of meer verraden voelde als ACOD-vakbondsmilitant. Jammer genoeg heeft hij zich dan ook tot uitspraken laten verleiden zoals “daarenboven zullen de arbeiders wel zelf bepalen of ze een vakbond nodig hebben of niet”, waarop hij werd weggejouwd. Maar ik heb de indruk dat hij eender wat mocht hebben gezegd, dat hij toch zou worden uitgejouwd. Het was duidelijk dat men op een breekpunt stond en vergeet niet dat het juist de fractie van Martens was die in de Sleepstraat zat, want de Trotskisten hadden zelf een infrastructuur (in “het huis van Onslievevrouwke” op de Blandijnberg, nu de Afkikker, RDS). Bovendien hadden tegen die tijd ook de studenten een eigen infrastructuur uitgebouwd in De Brug, het studentenrestaurant.
De KP was trouwens zwaar gehandicapt omdat de communistische studenten een paar jaar voordien zo goed als van de kaart waren geveegd omwille van het sino-sovjet-geschil. Iedere communistische studentenbeweging werd toen immers onder druk gezet kleur te bekennen, ofwel voor China, dat hier toen door Grippa werd vertegenwoordigd, ofwel voor Moscou. Concreet heeft dat er in Gent toe geleid dat een aantal mensen naar de Trotskisten overgekomen zijn, zodat de VKS (Vlaamse Kommunistische Studenten) met een veel te klein aantal was om politiek zwaar door te wegen. Anderzijds moet ik wel zeggen dat ik in Antwerpen heel goede contacten heb gehad met KP-mensen uit de sector petroleum, die zich zeker niet sectair hebben opgesteld.
– Maar globaal gezien is de studentenbeweging er blijkbaar niet in geslaagd een brug te slaan naar de arbeidersbeweging?
Frank Winter: Naar dat deel van de arbeidersklasse waarnaar een brug kon geslagen worden is dat wél gebeurd. Het probleem is alleen dat men de revolutionaire capaciteit van de arbeidersklasse in haar geheel heeft overschat. Vergeet niet dat we toen in de naoorlogse periode zaten met sociale vrede, de rol van de vakbondsleiding, de socialistische partijen die veranderden van natuur, de veranderende levensstijl enzovoort. Wat wij dus verkeerd hebben ingeschat is het feit dat de arbeidersklasse sedert de oorlog materieel een grote vooruitgang had geboekt en dat die mensen niet bereid waren om dat zo maar op het spel te zetten…
Joke De Leeuw: een storm in een glas water
In 1988 verscheen een brochure onder de titel “20 jaar RUG-studenten in actie”. De kaft van de brochure vermeldde ook nog “student/ludiek/keihard” en helaas dekte deze tweeslachtigheid ook de inhoud. Het “ludieke” slaat dan ook niet enkel op de toon van bepaalde politieke acties, maar behelst ook puur studentikoze manifestaties als Gravensteenstoeten en Twaalfurenlopen. Een onvermijdelijk gevolg daarvan is uiteraard dat de politieke studentenstrijd niet alleen gerelativeerd wordt (want dat is op zich niet zo erg, integendeel het is zelfs nodig op momenten dat we dachten met honderd manifestanten het televisienieuws te kunnen halen), maar ook geridiculiseerd. En dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn.
Want als er één terrein is waar de studenten toch wel hun uiterste best hebben gedaan om de arbeidersbelangen te verdedigen, dan is het bijvoorbeeld aan de Limburgse mijnen. Zou men dit op het eerste gezicht als het privé-jachtterrein van de Maoïsten kunnen beschouwen, dan werd in een reportage in het ter ziele gegane weekblad “De Post” nochtans Joke De Leeuw als boegbeeld naar voren geschoven. En Joke was – en is nu nog altijd (en dit in tegenstelling tot Frank Winter) – een Trotskiste. How come?
Joke De Leeuw: Toen de studentenbeweging zich nog volop aan het structureren was, is de mijnstaking uitgebroken en de SJW (Socialistische Jonge Wacht, jongerenafdeling van de RAL, nu dus SAP, RDS) heeft dan beslist om daarheen te gaan omdat dit de enige manier was om onze ideeën in praktijk te brengen. We zijn daar heel goed ontvangen, want het was wat men noemt een “wilde” staking en die mensen hadden dus grote organisatorische problemen. Een aantal dingen werden anders immers automatisch door de vakbond gedaan: het vertalen, afdraaien en verspreiden van pamfletten, het bijeenbrengen van mensen in regelmatige vergaderingen waar beslissingen werden genomen op een formele manier enzovoort.
– Dat is dus allemaal vrij gelijklopend met wat Amada toen deed. Een verschil is echter wel dat Amadezen de raad kregen hun studies te laten voor wat ze waren en meteen zelf maar arbeider te worden. Dat deed SJW niet?
Joke De Leeuw: Neen. Wij stelden: de studenten moeten ten dienste staan van de arbeidersstrijd, maar de beste manier om dat te doen is bijvoorbeeld via basiswerk in de faculteit het probleem te stellen van de solidariteit met de arbeiders.
– Was ook aan de mijnen die discussie tussen “klein links” hinderlijk?
Joke De Leeuw: Dat was geweldig moeilijk. De Maoïsten wilden namelijk van geen samenwerking weten. Wij hadden ons eigenlijk ten dienste gesteld van het permanent comité van de organisatie van de mijnwerkers. Wij zeiden dus ook dat zij lid moesten blijven van de vakbond en die proberen om te buigen naar een combatieve vakbond. Dat was het politieke verschil met de Maoïsten die op dat moment zeiden: scheur uw lidkaart kapot. Hun hulp bestond dan in Mijnwerkersmacht, die als doel had in de plaats te treden van de syndicaten. Dat leidde tot een heel groot sectarisme. Het was bijvoorbeeld onmogelijk om met Mijnwerkersmacht afspraken te maken om piketten te vormen of een betoging te organiseren. Wij werden beschouwd als vijanden van de strijd. Nadien zijn ze wel wat bijgedraaid omdat het permanent comité de effectieve leider van de staking bleek te blijven. De leiders daarvan, met op kop toen Slegers, waren mensen die echt heel gekend waren en aanvaard werden door alle mijnwerkers. Die begrepen dan ook niet waarom er een concurrentie moest komen met Mijnwerkersmacht.
– Nochtans kom je ook voor in het fameuze “Blauwe Boekje” van de Gentse Studentenbeweging (GSB) en die was zogezegd wel neutraal, maar eigenlijk toch heel sterk Maoïstisch geïnspireerd…
Joke De Leeuw: In het begin niet, hé! En dat “Blauwe Boekje” wàs het prille begin, want dat is gemaakt in de paasvakantie, dus amper een maand na de Maartbeweging. De mensen die dat boekje hebben gemaakt, lagen nadien wel aan de oorsprong van de Maoïstische beweging in Gent, dat is waar, maar er waren nu eenmaal een paar figuren die té bekend waren om ze te kunnen negeren. Trouwens ik ging toen nog naar de vergaderingen van die groep, alleen waren de meningsverschillen heel rap duidelijk. Het grootste zijnde dat Ludo Martens weigerde nog verder te discussiëren over het doel van de studentenbeweging. Wij wilden zoals reeds gezegd die beweging uitbouwen op het vlak van de structuren, dus de faculteiten en dergelijke, terwijl zij de meest extreme elementen liever wilden radicaliseren om hun Maoïstische groep uit te bouwen. Dus naar de fabrieken trekken en eigenlijk het terrein verlaten. Maar het spreekt vanzelf dat dit slechts voor een heel klein aantal mensen van toepassing kon zijn.
– Dat waren dan de zogenaamde “betaalde agitatoren” waarmee Vanden Boeynants kwam aandraven…
Joke De Leeuw: Dàt was klinkklare onzin natuurlijk. Alle mensen die ik ken waren wel degelijk student destijds. Nadien zijn er een aantal die permanent voor een partij zijn gaan werken, maar dat is hun volste recht, hé! Trouwens, wie zou er betaald hebben? De KP had het kunnen doen, maar heeft het niet gedaan. Er is dus niets geweest dat van buitenaf in de studentenbeweging infiltreerde. Al die wilde verhalen zijn rationalisaties van mensen die zich niet goed in hun vel voelen omdat ze de boot hebben gemist.
– Maar als jij daar zoveel jaren later op terugkijkt, zowel op het algemeen maatschappelijk vlak als meer persoonlijk: was het dan uiteindelijk niet veel meer dan een storm in een glas water of heeft het wel degelijk iets teweeggebracht?
Joke De Leeuw: Ik vrees dat het op maatschappelijk vlak een storm in een glas water is geweest. Er was geen politiek middel om echt vooruit te geraken. Er was geen revolutionaire partij of zelfs geen minimum aan organisatie die mensen kon opvangen en de band met de arbeidersbeweging echt in praktijk brengen. Van de andere kant is vooral de opstand in Leuven toch wel de basis geweest voor de radicalisering van een aantal intellectuelen, die voor hun generatie dan toch aan de opbouw van een revolutionaire partij zijn begonnen, met name dus de SAP of de PVDA. Dat niet iedereen is blijven militeren kon men natuurlijk bij voorbaat weten. Een intellectueel heeft immers altijd de kans om zijn diploma wel degelijk te gebruiken in zijn leven. En als het militeren je dan te zwaar weegt, omdat je in een minderheid zit, dan zijn er automatisch mensen die afhaken. Maar de anderen, die hebben dan toch de brug gelegd met de “oude garde” van de staking 60-61. Anders was die band misschien verloren gegaan…
Referentie
Jan Mestdagh & Ronny De Schepper, De jaren zestig: stout of choc? De Rode Vaan nr.10 van 3 maart 1988
(*) Opmerkelijk is dat ook de maartrevolte aan de Gentse universiteit en de afsplitsing van SVB van het katholieke KVHV aan de universiteit van Leuven eigenlijk eveneens terug te voeren zijn op een incident over seksualiteit. In het geval van het SVB ging het met name over een nummer van “Ons Leven” (het KVHV-blad waarvan Ludo Martens toen de hoofdredacteur was) waarin Ludo Martens het had over pedofilie bij de geestelijkheid. Voorwaar ik hoop dat hij op het einde van zijn levensdagen nog luciede genoeg was om uiteindelijk het genoegen te smaken dat hij alsnog zijn gram had gehaald!
(**) De Antwerpse KP stond hierin niet alleen. De Italiaanse filmregisseur Bernardo Bertolucci verklaarde zijn lidmaatschap van de KP als volgt: “Toen de studentenbeweging in ’68 opkwam die de linkse partijen en vooral de KP contesteerde, heb ik rond mij zo’n anti-communisme gevoeld dat ik dadelijk lid ben geworden van de partij. Voor mij was het één van de manieren waarop de bourgeoisie haar anti-communisme trachtte weg te moffelen. Dat duidelijk burgerlijke anti-communisme duurt voort. Ik voel het rond mij vooral onder hen die in ’68 een tweede jeugd hebben gevonden. In ’69 kon ik dat niet meer verdragen. Op dat punt heb ik me om redenen van eerlijkheid, consequentie en loyaliteit aan de partij en de kameraden ingeschreven.”