We zijn een kleine veertien dagen verder (14 mei 1968 om precies te zijn) en, lap, ’t is weer van dat. Weer geen kwotering. Deze keer weet ik echter zeer goed hoe het komt, als opdracht kregen we immers “résumé van de slotbeschouwingen over de Ilias in het handboek” en om de een of andere duistere reden begin ik over de “Antigone” van Sofokles. Op zestienjarige leeftijd was ik blijkbaar al even verward als nu op zeventigjarige leeftijd!

Alhoewel ik op vele gebieden niet akkoord ga met de auteur van deze slotbeschouwingen, ben ik het volledig eens met zijn zienswijze over de geledingen in het drama, namelijk botsing van karakters, van principes en spel van het lijden. Tijdens mijn uiteenzetting zal ik dus deze indeling bewaren.
1) Botsing van karakters
Het is inderdaad juist dat de Antigone een gepassioneerde weergave is van een conflict tussen (totaal?) tegenover elkaar staande gevoelens en hartstochten. Maar het is niet zonder belang dat ik achter “totaal” een vraagteken heb geplaatst. Volgens de auteur is het conflict een zwart-wit verhouding tussen Kreoon en Antigone. Ik meen dat Sofokles er ook zo over dacht, maar dat hij om de een of de andere reden het toch niet zo heeft weergegeven. Hiermede bedoel ik dat de ondertoon (de grondlaag, zou men kunnen zeggen om het beeld van een schilderij te blijven bewaren) duidelijk Sofokles’ antipathie voor Kreoon en sympathie voor Antigone weergeeft, maar dat hij gemeend heeft in Kreoon ook nog sommige goede elementen te zien en daarom soms een lichtvlek op het zwart aanbrengt.
Van de andere kant laat hij Antigone’s aandeel niet volledig blanco, maar… dat is dan ongewild. Dit alles dus in mijn opvatting, want volgens de auteur is Antigone “een gevoelig en minnend meisje, dat uiteraard steun en bescherming behoeft, maar zich boven haar eigen gevoeligheid tot de heldenmoed van de liefde weet te verheffen, om tenslotte klagend maar gelaten de dood in te gaan”. Het eerste deel van deze volzin is volgens mij een aspect dat niet voldoende wordt belicht in de Antigone. Dat kàn zo zijn, het schemert zelfs dikwijls door in de tekst, maar… tot op het einde, wanneer ze geknakt wordt daar de dood nabij is, blijft ze toch de ijskoude, bikkelharde, koppige en soms zelfs verwaande Antigone, die haar liefdedaad zo ophemelt dat men reeds zou gaan veronderstellen dat het uit geestelijk eigenbelang heeft gedaan.
De houding van Kreoon echter kan men moeilijk anders beoordelen dan de auteur. Kreoon is de man die slechts zichzelf ziet. Normaal zou men gaan denken dat hij wel een ontzaglijk plichtsbewust heerser moet zijn: zijn nicht en toekomstige schoondochter de doodstraf opleggen! Maar neen, dat is het niet, want anders zou Sofokles, die zo goed karakters kan tekenen, toch wel in de figuur van Kreoon de twijfel geschetst hebben die hem moet kwellen wanneer hij de verloofde van zijn zoon de dood gaat injagen.
2) Botsing van principes
Hier tekent de zwart-wit verhouding zich veel scherper af: hier is het inderdaad een botsing tussen het eeuwige en het tijdelijke, het godsdienstige en het profane… Vooral in het tweede deel van de beschouwingen van de auteur hieromtrent, sta ik volledig achter zijn standpunt. Het is echter nutteloos dit standpunt nog eens uit te diepen omdat ik het ook al aangesneden heb in het vorige deel, namelijk bij Kreoon.
Wat het derde deel betreft; in de grond moet ik bekennen dat ik niet goed begrijp wat hij bedoelt. Als ik het goed voorheb, dan zou de liefdedaad van Antigone aan waarde verliezen omdat het op bevel der goden uitgevoerd was. Dat wijst hi af en dat is inderdaad ook absurd.
3) Spel van het lijden
Dat dit het meest toonaangevende aspect is van de tragedie, zal wel niemand verwonderen. Immers anders zou het geen echte tragedie zijn.
Inderdaad, er wordt geen antwoord gegeven op de grote vraag die zich opdringt: “Waarom moet men onschuldig lijden?” In bepaalde stasima probeert het koor een benadering van de oplossing weer te geven maar faalt merendeels. Hier is Sofokles een kind van zijn tijd. Dat was immers één der grootste filosofische problemen van dat ogenblik. De kijkers zullen er bijgevolg ook geen hinder aan hebben dat het antwoord achterwege blijft. Integendeel, het spoort hen aan tot nadenken en zo tot de diepste kern van de zaak door te dringen: “Waarom leven wij?”. En al zijn Antigone en Kreoon doortastende persoonlijkheden, hier moeten zij de plaats ruimen voor een meer algemeen beeld.
Daarom meen ik dat de auteur een beetje afwijkt van de kern, omdat hij te zeer zijn blikken naar deze twee figuren wendt. Na een ganse tijd Kreoon te hebben beklad, schijnt de auteur toch op het einde tot inkeer te komen. De vraag “was Kreoon schuldig?” is inderdaad helemaal gerechtvaardigd. Maar ook hier blijven wij het antwoord schuldig, ik vraag me zelfs af of Sofokles hierop sowieso een antwoord zou kùnnen geven.
Het argument dat Kreoon op het einde tot inkeer komt, houdt alleszins geen steek: dat gebeurde immers uit schrik voor de dood van een familielid. Hij wist niet wie dat familielid was, maar toch wordt hij angstig. Dit wijst erop dat hij niet zozeer om de persoon in kwestie is bekommerd (tot het blijkt dat het Haimoon is) maar wel om het feit dat het afsterven hém verdriet zou doen en hier komt dus weer zijn egoïsme tot uiting.
Besluit
Het eenvoudigste zou zijn te eindigen met een vraagteken. Wij kùnnen geen antwoord vinden op de vragen die zich opdringen in het stuk. De auteur komt aandraven met de openbaring in Christus, maar daar had Sofokles voorzeker geen flauw benul van. Maar kom, het is aan te moedigen dat hij een oplossing zoekt. Ik niet.

Ronny De Schepper

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.