Het leven zit toch wel raar in elkaar. Ongeveer tegelijkertijd met mijn moeder is ook de Bornemse klarinetvirtuoos Walter Boeykens overleden, het grote idool van mijn vader, die zelf ook klarinettist was. De zestigste huwelijksverjaardag van mijn ouders hebben we trouwens gevierd in het restaurant van zoon Johan Boeykens. Ik had gehoopt dat Walter misschien “toevallig” eens langs kon komen, maar dat is niet gelukt. Dochter Anne, eveneens klarinettiste bij de Brussels Philharmonic (het vroegere BRT-orkest), heeft dat toen wél gedaan. Enige tijd daarvóór had ik haar samen met Johan en haar tweelingzus Sabine geïnterviewd. Ook Walter Boeykens zelf heb ik geïnterviewd, in het begin van de jaren negentig, in een onpersoonlijk lokaaltje, een typisch backstage-geval, maar of dat nu in De Singel was of op het Flageyplein, dat zou ik niet meer met zekerheid kunnen zeggen. Walter Boeykens zou daarna longkanker krijgen en overwinnen, maar een jaar later werd hij opnieuw bijzonder zwaar ziek. Anne Boeykens zei in een eerste reactie dat haar vader echter tot op het laatste troost in de muziek heeft gevonden.
Als 14-jarige komt Walter Boeykens op het conservatorium in Brussel terecht, maar twee jaar later geeft hij er reeds de brui aan, omdat hij daar klarinet moest spelen “als een hobo”, terwijl hij veel meer hield van de volle klank van jazzklarinettisten zoals Benny Goodman. “Ik was in die tijd bevriend met de gebroeders Mertens en die mannen konden vibrato’s maken, terwijl ik daar met bloedende lippen zat. Ja, toen was ik heel ongelukkig. In Brussel was men aanhanger van de oude Franse school met een dunne sonoriteit, wat de klarinet overigens niet erg populair heeft gemaakt. Als oudere mensen mij horen spelen, dan zeggen ze vaak: ik heb dat nooit graag gehoord, maar de manier waarop jij klarinet speelt, die kan ik wel appreciëren. En dat is een aanduiding dat er inderdaad iets veranderd is. Maar wij moesten dus zo ‘dun’ mogelijk spelen met een heel klein vibratootje. Kom zeg, dat was bijna niet te doen. Dat was onnatuurlijk. En ik ben er dan inderdaad mee gestopt omdat ik niet meer van dat instrument hield. Een hobo of een fluit, die mocht dan nog zingen en vibreren, maar wij niet. En dan ben ik een beetje naar de sound van Goodman gaan zoeken, vrij dik en rond, met de keel. Zeer mooi voor opnames! En nu denk ik dat ik in het midden zit: 70 procent Engels en 30 procent Frans, want ik moet toegeven: je moet bij een klarinet inderdaad wel opletten met vibrato want je krijgt dan rap een jazz-sound. Bij Debussy kan dat dan wel meer dan bij Weber b.v.”
Walter: “Ik heb wel nog jazz gespeeld in nightclubs en zo, maar dan als pianist, want de klarinet vond ik daarvoor te edel, als ik dat zo mag zeggen. Nu denk ik daar een beetje anders over. Ik heb heel veel respect voor jazzmusici. Ik was b.v. één van de eersten om mij een kaartje aan te schaffen voor Frank Sinatra toen hij hier op 76-jarige leeftijd passeerde. En ik heb met het BRT-orkest het concerto van Artie Shaw nog uitgevoerd. Ik heb zelf trouwens ook nog een eigen big band gehad. Ik moest wel, want wie kan er nu voor zijn academie of muziekschool een leraar van zestien jaar aannemen? Ik ben dan terechtgekomen in een militaire muziekkapel omdat men vond: dat is toch een vaste baan. En eigenlijk is dat nog niet zo’n slecht gedacht, op voorwaarde dat men er niet te lang bijblijft. Ik heb toen ook drie, vier amateurkorpsen gedirigeerd, eigenlijk gewoon om een beetje centjes te verdienen, moet ik eerlijk zeggen. Ondertussen was ik dan al twintig geworden en toen kon ik toch leraar worden in Sint-Niklaas. Maar alles bij elkaar heb ik geen spijt van die periode omdat ik me nu veel meer kan inleven in de problemen die jonge mensen hebben die uit een dorp komen.”
Hoe dan ook, dat is ondertussen allemaal al zo’n halve eeuw geleden, want nu ligt dat weer helemaal anders. “Nu zijn de mogelijkheden voor de jeugd veel groter,” zegt Walter Boeykens. “Overal zijn er master classes en als je niet tevreden bent over de ene school, ga je naar de andere. Maar zelfs de Fransen zijn er nu van teruggekomen. Echter nog niet volledig en dat is misschien maar goed ook, want er moet toch een verschil blijven tussen stijlen, het zou jammer zijn mocht het allemaal gelijk zijn. Maar dat dunne geluid is nu toch weg. Dat is immers ontzettend moeilijk te combineren met andere instrumenten. Ik noem de klarinet altijd de kuisvrouw van de houtblazers. De hobo heeft altijd gelijk, die geeft de A. Het orkest stemt zich op de hobo. De fluit is de lead, dat is zoals de soprano. En de klarinet? Die zit tussen de hobo en de fagot en deze laatste zegt altijd: ja maar zeg, dat is zo’n groot instrument, dat is niet gemakkelijk, hoor. Als je dan b.v. vraagt: we zitten een beetje te hoog, kun je niet een beetje lager? Dan krijg je als antwoord: ja maar zeg, dit is geen klarinet, hé, dat gaat zo maar niet. Het is wel een soepel instrument, dat moet ik toegeven, maar nu eens moeten we met de fluit mee, dan met de hobo, dan met de fagot… Dus, om terug te keren op die Franse school: met het veranderen van die tonaliteit smelt het instrument zich gemakkelijker samen. De hobo is fijn, maar een klarinet kan dat overnemen, zoals een handschoen. De Engelse klarinetschool zal je individueel misschien niet zo aanspreken omdat ze te ‘dik’ is, wat waar is, maar als je dan de grote Engelse of Amerikaanse orkesten hoort, dan hoor je dat die intonatie en de kleuren perfect zijn. Vandaar dat ik nogmaals herhaal dat je de sonoriteit anders moet benaderen in een orkest tegenover als je solo speelt. Als je ’s avonds een recital geeft met hetzelfde materiaal waarmee je in een orkest speelt, dan kan het wel zijn dat je te brutaal bent of zo. Maar zoiets moet je leren aanvoelen.”
De wereldcreatie in 1968 van “Domaines II” van Pierre Boulez, op aanvraag van de componist zelf, is voor de carrière van Walter Boeykens van doorslaggevend belang geweest.
“Bij Boulez heb ik ontdekt dat moderne muziek niet gespeeld hoefde te worden met een baard en op blote voeten. Dat was nooit mijn stijl geweest en bij Pierre vond ik daar de bevestiging van. Ik was daarvoor reeds in de groep Musiques Nouvelles samen met de Kuijkens o.a. en ik heb ook veel festivals van hedendaagse muziek gezien en in tachtig procent van de gevallen moest je gewoon heel raar doen. Ik heb daar nooit aan meegedaan. Maar dan ben ik gelukkig gevraagd om samen met Pierre Boulez te werken en dat was een formidabel mens. Die had respect voor alle mogelijke dingen en ik ben dan ook ontzettend blij dat ik hem heb mogen leren kennen. Hij heeft me ook heel sterk veranderd. Ik ben van dan af veel gedisciplineerder gaan werken met moderne muziek. Daarvóór ging ik misschien tot tachtig procent in detail, maar bij hem heb ik geleerd van tot honderd procent te gaan! En als je dat niet doet, dan blijf je er beter van af, van hedendaagse muziek. Dat ze goed wordt gespeeld is immers erg belangrijk. Toch had het ook het nadeel dat je dan al gauw de stempel krijgt gespecialiseerd te zijn in avant-gardemuziek en dat ging me niet zo goed af. Ik heb dan het geluk gehad om in datzelfde jaar het klarinetconcerto van Mozart in het Paleis voor Schone Kunsten te kunnen spelen, onder leiding van Michael Gielen. En daardoor heb ik kunnen bewijzen dat ik ook in het klassieke repertoire mijn mannetje kon staan. Dat was een groot geluk.”
De laatste jaren is de “rage” van de authentieke instrumenten opgekomen. Dat brengt b.v. een hele discussie met zich mee over de interpretatie van het “chef d’oeuvre” van de klarinetmuziek, het Mozart-concerto…
Walter Boeykens: “Ik heb dat zo’n vijftien jaar geleden op plaat opgenomen met de Filharmonie van Antwerpen geleid door Bloomfield, maar ik zou er nu wel graag een nieuwe versie van maken, ja. Ik ga echter nog een paar jaar wachten (het zal uiteindelijk tot 2003 duren, RDS). Er is immers zoveel veranderd ondertussen. Ook mijn benadering. Dat is normaal, hé. Je wordt rijper. Waar ik b.v. nu mijn tijd wil insteken, dat is in de bassetklarinet. Mozart heeft eigenlijk voor bassetklarinet geschreven en die gaat twee toontjes dieper. Ondertussen heb ik een nieuw gemaakt instrument dat feilloos juist is en dan ga ik daar goed op studeren en binnen twee jaar ga ik het dan wellicht op die originele klarinet opnieuw opnemen. Maar een ‘authentiek’ orkest, dat hoeft niet voor mij. Ik moet gewoon een goed orkest hebben. Ik zeg niet dat de Filharmonie niet goed is, maar ik kan nu meer eisen welk orkest ik graag zou hebben. Een Engels orkest of Salzburg of Wenen, ik weet het nog niet, we zullen wel zien. Je kan toch niet ontkennen dat er de laatste tijd enorm wordt overdreven? Er is nu een versie uitgebracht van Mozarts klarinetconcerto, maar als ik dat zo durf spelen, in die ‘Bearbeitung’, dan zal men denken dat ik op de lappen ben geweest. Echt waar. Ze eigenen zich gewoon het recht toe om zo maar noten te gaan veranderen en er vanalles bij te schrijven. Ik weet niet of Mozart daarmee gediend is. Ik heb wel enorm veel respect voor de mensen die het doen, maar ikzelf heb de moed er niet meer voor. Er kruipt ontzettend veel tijd in en ik ken misschien één of twee mensen die qua intonatie op authentieke instrumenten echt behoorlijk kunnen spelen. En ik speel niet graag vals. Als ik zeg: twee over gans de wereld, dat is dan toch niet veel, hé? Gisteren heb ik nog een adagio moeten spelen op bassethoorn en die bassethoorn stemde niet met de strijkers. Ik heb het dus op A-klarinet gedaan en niet op bassethoorn. Ik kan toch tegen de mensen niet zeggen: luister, nu ga ik een beetje vals spelen, want dat instrument klinkt nu eenmaal zo. Dat is tegen mijn principes. Dat stoort mij gewoon. Ik heb een heel goede techniek en dat is natuurlijk meegenomen. Het grote gevaar is dan juist dat je er slordig mee gaat omspringen, dat je te weinig tijd gaat steken in interpretatieve zaken b.v., maar daar zullen ze mij alvast nooit kunnen op pakken! Mozart b.v. is geen kwestie van techniek, maar eerder een kwestie van dosering en discipline. Ik speel bijna elke week Mozart en geloof me vrij, als ik het twee keer heb gespeeld, dan haal ik er thuis opnieuw de metronoom bij en ik laat die in achtsten tikken. Zo voel ik dan: hier begin ik iets vooruit te lopen, of hier blijf ik een beetje achter. En ik duid dat ook met een kleurtje aan in mijn partituur. Ik zeg altijd: Mozart heb ik leren spelen bij Grumiaux. Van zijn interpretaties heb ik ontzettend veel geleerd.”
In 1990 werd Walter Boeykens tot “festivalster” van het Festival van Vlaanderen uitgeroepen, maar hij was daarover niet helemaal tevreden, omdat de bekendmaking ervan zo laat kwam dat men er niet meer in slaagde om hem met grote internationale orkesten te laten spelen. In 1974 bestond de term nog niet, maar dan slaagde men er wél in (dankzij Karel Aerts) om hem met het Amadeus Kwartet te laten spelen. “Ik was nog onbekend, ze wilden dat dus eigenlijk niet, maar Karel Aerts heeft blijven aandringen. Om 11.15u van de dag zelf in een kelder in Leuven hebben wij het klarinetkwartet van Mozart gewoon van a tot z doorgenomen en ondanks het feit dat de cellist tot mijn grote ergernis nog een pijpje heeft aangestoken, zat ik om 12u reeds terug in mijn wagen. Maar de avond zelf was het zo’n succes dat we daarna nog vaak hebben samengewerkt. Ik heb toen nog in een geleend jasje gespeeld van de tweede altviolist, Aronovitsj, die in het kwintet van Brahms meespeelde, want ze speelden in het wit en ik had een gewone smoking bij! Maar toch, het zijn zo’n dingen die voor een artiest van onschatbare waarde zijn. Als je zoiets op je curriculum vitae kunt zetten, dat is niet niks.”
Walter Boeykens heeft meer dan twintig jaar bij het symfonieorkest van de BRT, het huidige Filharmonisch Orkest, gespeeld vooraleer hij opteerde voor een carrière als solist. “Wie de lessenaar van het BRT-orkest bezet, die heeft de top bereikt. Zeker in die tijd was dat het beste orkest van België.”
Het afscheid is echter niet in stijl verlopen… “Ik had de BRT veel liever met een glaasje champagne verlaten, dat is waar. Tenslotte was ik meer dan twintig jaar met dat instituut verbonden en bovendien ben ik iemand die zich nogal sterk engageert, als ik iets aanpak. Dat was dus emotioneel een grote stap en ik heb daar zeer zwaar van in de put gezeten. Omdat daar onrecht is geschied. Gewoon onrecht. Een weerwraak van iemand. Zeer persoonlijk. Het spijtige is echter dat de hogere directie daarvan op de hoogte was maar dat men daar niet op reageerde. Dat heeft voor mij de deur dichtgedaan. Maar ik ben altijd wel fair gebleven en ik noem dus geen namen, ook nu niet. Het gekke is natuurlijk dat het, achteraf beschouwd, mijn geluk is geweest. Ik moet dus eigenlijk de mensen dankbaar zijn die me de duivel hebben aangedaan. Maar ik was vergroeid met dat orkest, hé. Dat was familie.”
Familie, inderdaad, want ook An speelt daar nu in. “In het begin was dat uiteraard moeilijk, want elk jong element heeft het moeilijk als het in een groot orkest binnenstapt. Maar ze heeft een heel sterke persoonlijkheid. Ze laat zich niet zo gauw uit haar lood slaan. En ik kan haar natuurlijk veel raad geven. Maar ik moet eraan toevoegen dat zij van heel die kwestie niet de minste last heeft ondervonden. Ze zien haar graag en zelfs de mensen waarmee ik overhoop lag, zijn vriendelijk tegen haar.”
Walter Boeykens is destijds begonnen bij het lokale harmonieorkest en ook nu heeft hij daar nog altijd veel interesse voor. Op concerten in Japan werkt hij zelfs vaker met harmonieorkest dan met symfonisch orkest! “Maar dat geldt dan wel voor Weber, hé, niet voor Mozart, dat is te gevaarlijk. Ooit deed er hier echter een Japanse leerling zijn eindexamen en die wilde graag Mozart spelen. Aangezien het conservatorium jammer genoeg over geen orkest beschikt en wij de Filharmonie niet meer kunnen krijgen voor het einddiploma, ook al is dat voor sommigen misschien de enige kans om eens met een orkest te kunnen spelen, heeft die Japanner het Mozart-concerto zelf gearrangeerd voor het Clarinet Choir. En dat op een werkelijk fenomenale manier. Ongelooflijk. Het is een concerto in la dus ook de begeleiding was met allemaal klarinetten in la (een professional heeft doorgaans twee klarinetten, één in si-bemol en één in la). Dat klonk werkelijk zeer mooi, want we zijn daarvoor nog gefeliciteerd door de jury. Maar met een harmonie moet je daar afblijven. Rossini en Weber daarentegen, dat gaat uitstekend. En in Japan maakt men daar hoegenaamd geen problemen rond. Een woodwind-ensemble is daar als concertband even populair als een symfonieorkest.”
“Het Clarinet Choir bestaat uit zestig mensen, maar concerten spelen we met 40, 45. Daar zitten voor twintig procent afgestudeerden in, klarinettisten uit het Muntorkest of het BRT-orkest b.v., en de rest zijn studenten. Van zodra ze bij mij les volgen in het conservatorium spelen ze immers onmiddellijk mee. Ze zijn niet verplicht, maar ze doen dat automatisch. Ik doe dat eigenlijk meer uit pedagogische overwegingen, omdat ik een gigantische klas heb en op die manier toch elke week eens contact met hen heb. Anderzijds leren ze samenspelen, wat vooral qua intonatie een goede oefening is. En dat is nodig, want aan het conservatorium heb je drie soorten leerlingen: getalenteerden, gematigden en bloemkolen. Helaas zijn laatstgenoemden het talrijkst. Maar goed, normaal hebben we tamelijk veel optredens. Zo hebben we b.v. een prachtig concert gegeven in Parijs voor een congres van klarinettisten. Er zijn ook componisten die speciaal voor ons schrijven, Frits Celis b.v. In september ’91 werd trouwens een grote uitgeverij de Collection Walter Boeykens opgestart. Dat was een grote stap vooruit wat opdrachten voor componisten betreft. Dat wil zeggen: we hebben hier schatten liggen, ook van arrangementen voor klarinetorkest, en die zouden dan gedeeltelijk worden gedrukt. Er zijn immers veel clarinet choirs. Enfin, nu toch. In Japan en in de V.S. b.v., maar die zijn dan niet zo gigantisch als het mijne: meestal bestaan ze uit tien of twaalf man.”
“Twee dagen per maand geef ik ook les in Saluzzo tegen Turijn. Dat wordt natuurlijk moeilijker en moeilijker, maar ze willen me daar absoluut houden. Dat is een school die te vergelijken valt met de ‘chapelle’ hier. Dat wil dus zeggen dat daar elk jaar van elke discipline de vijf besten een jaar gratis mogen studeren op de kosten van de staat. Ze worden daar gelogeerd, krijgen ook taalonderricht, muziekgeschiedenis en natuurlijk veel kamermuziek. Wat de professoren betreft, daar zit echt de top, want dat is natuurlijk erg intens, erg plezant werken, omdat je daar vijf ‘cracks’ hebt. Ik kies die zelf uit in september via een auditie waaraan 30 à 40 afgestudeerden van Italiaanse conservatoria deelnemen. Daarnaast ben ik ook leraar in Rotterdam. Als ik daar naartoe ga is dat telkens voor een ‘blok’ van twee of drie dagen, zodat ik nog de nodige vrije tijd heb om zelf dingen in te studeren. Maar dat neemt niet weg dat het erg druk is natuurlijk. Want ik geef ook cursus in Nice, waarbij ik tweemaal kom overgevlogen om concerten in Stavelot te geven. Samen met Jean-Claude Vandeneynde heb ik namelijk de artistieke leiding van dat festival overgenomen, nadat Grumiaux is gestorven. Dat vind ik toch wel knap dat een Vlaming artistiek directeur van het Festival de la Wallonie kan worden.”
Walter Boeykens verwachtte op het moment van het interview (begin jaren negentig) dat hij ongeveer tot z’n zestigste zou doorgaan met spelen. Ondertussen zitten we daar al vele jaren voorbij!
“Het hangt in de eerste plaats af van de fysiek en die is bij mij nog fantastisch goed. Ik ken overigens klarinettisten van achteraan in de zestig die nog behoorlijk uit de voeten kunnen. Maar ‘behoorlijk’ is niet goed genoeg voor mij. Op het moment dat het begint af te zwakken, ga ik wel iets anders doen. Maar binnen de muziek uiteraard!”
Als één van de voorbeelden van wat Walter Boeykens later zou kunnen doen, is er het feit dat hij een nieuwe blazerssectie heeft samengesteld die het Nieuw Belgisch Kamerorkest opnieuw “competitief” zou moeten maken. Jacob Slagter (hoorn) en Brian Pollard (fagot) van het Concertgebouworkest van Amsterdam maken ook deel uit van zijn ensemble en wellicht is het op die manier dat zij samen met hem de nieuwe blazerssectie van het Nieuw Belgisch Kamerorkest hebben gerecruteerd, nadat de oude na een conflict met dirigent Jan Caeyers is opgestapt. In het begin was er daarop kritiek omdat de audities alleen maar open stonden voor Belgische muzikanten…
“De hobo’s en de fluiten zijn telkens twee Belgen, voor de fagot hebben we echter maar één Belg gevonden, de eerste fagot is een Zuid-Afrikaan. En bij de hoorns hebben we een Belg en een Nederlander. Dat is dus toch voor meer dan tachtig procent mensen van bij ons.”
En is daarmee uw functie nu ten einde?
“Ja, zij het dat deze mensen zelf hebben gevraagd van om de maand of om de twee maanden eens een dagje met hen bezig te zijn. Ik breng hen vooral de voornaamste technieken bij van het spelen in orkestverband, want dat is heel verschillend tegenover wanneer men alleen speelt. Maar ze zijn van goede wil en ik zie dat dus wel zitten. Ze vormen vooral een homogeen geheel. Er zijn geen echte uitschieters. Kijk, iederéén weet dat Joris Van den Hauwe (vroeger lid van het NBK, RDS) de beste hoboïst is, maar men moet ook in de groep passen. Als ik een hobo nodig heb voor mijn volgende opname zal dat trouwens Joris zijn, ook al heeft hij indertijd niet al te netjes gereageerd toen ik die taak op mij nam. Maar ik was een beetje getuige van het ‘drama’ dat zich daar heeft afgespeeld en het spijtige is geweest dat die mensen dachten dat zij onmisbaar waren. Dat mag je nooit denken… Voor de rest vind ik het wel goed dat ik voor klarinet een professor van Parijs heb gevraagd b.v., want het is een leerlinge uit Mons, dus niet uit mijn klas, die de eerste klarinet wordt. Eerlijker kan toch niet? Nee, ik heb geen risico willen lopen, want ik was me ervan bewust dat dit een heel zware taak was. Anderzijds is het wel zo dat die mensen speciaal naar hier zijn gekomen om die examens af te nemen, dankzij mijn relaties. Ik zie dat anders nog niet zo gauw gebeuren.”
In 1997 werd Walter Boeykens in de adelstand verheven. “Het straffe is dat ik daar absoluut niet van op de hoogte was. Blijkbaar was dat proces al twee jaar bezig en pluist het protocol heel je leven uit: of je je communie gedaan hebt, wanneer je je eerste kind kreeg en van die dingen. Toen de privésecretaris van de koning me belde, dacht ik dat hij het over de brouwerij De Koninck had, maar dat bleek dus niet zo. Maar ik vond het in ieder geval een hele eer om ridder te worden.”
Referentie
Ronny De Schepper, De “staartster” van het Festival van Vlaanderen 1991, De Rode Vaan nr.37 van 13 september 1991
