Vandaag 25 jaar geleden mocht N’Faly Kouyaté uit Guinée-Conakry de voorstelling van het cultureel contract voor het Toekomstcongres van de SP opluisteren in Vooruit.
Daarmee vormde hij meteen het bewijs dat wereldmuziek nu niet langer meer ondergewaardeerd wordt, zoals nochtans in één van de onderdelen van het contract wordt gezegd (en verwoord door Dora Mols van het Wereldculturencentrum Zuiderpershuis). Integendeel zelfs, niet alleen heb ik de indruk dat de wereldmuziek op dit moment de Angelsaksische programmatie overvleugelt, er worden op de koop toe haast geen kwaliteitseisen opgelegd. Als ’t van den vreemde komt, is het allang goed. Of het nu echt authentiek is of niet, doet niets ter zake. Zo werd deze mijnheer Kouyaté begeleid door zijn Franse vrouw op tamtam, een Hollandse bassist en een Belgische drummer. Het resultaat was zeer leuk, dat wel, maar een echte kenner van wereldmuziek zal wellicht wel zijn wenkbrauwen hebben gefronst…
Iemand als Michael Nyman is dan ook zeer ontgoocheld over het fenomeen dat men “wereldmuziek” noemt. “Men zou het beter ‘muziek uit de derde wereld zoals het westen het graag hoort’ noemen. Ik heb geen enkele sympathie voor mensen die zich het culturele patrimonium van zoeloes, indianen of eskimo’s toeëigenen om het aan te passen aan westerse normen in een supergesofisticeerde westerse studio, een glas whisky binnen handbereik. Buiten onze westerse cultuur staat muziek nog steeds niet op zichzelf. Daar is muziek gebonden aan een aantal zaken, waarvan ze hoegenaamd niet kan worden losgekoppeld. Indische muziek b.v. is op de eerste plaats nog altijd een religieus gebeuren.”
De steek naar aartsrivaal Glass is duidelijk, maar… ook Nyman heeft zich toch al aan dergelijke experimenten gewaagd?
“Ik heb voor de BBC een CD gemaakt met mannelijke polyfonistische koren uit Armenië, dat is waar. Out of the ruins was een project ten voordele van de slachtoffers van de aardbevingen. Daarvoor had ik zo’n veertig minuten koorzang geschreven, die merkwaardig goed paste bij de muziek die deze Armeense koren gewoonlijk brachten. Zij dachten dat ik gespecialiseerd was in Armeense muziek, maar ik kende daar nul de ballen van. Het is gewoon nog maar eens een bewijs dat echte muziek grensoverschrijdend is.“
Onze eigen Wim Mertens treedt hem bij in zijn scepticisme: “Ik heb grote reserves tegenover het gebruiken van niet-westerse muziekvormen. Je kan niet ongestraft technieken en instrumenten importeren uit de Afrikaanse of Indische muziek, zelfs niet in de multiraciale traditie waarin we nu leven. De specifieke muzikale kleuren uit de wereldmuziek zijn specifiek voor bepaalde culturen voorbehouden.” (GVA, 16/12/1998)
Nu, dat in België deze wereldmuziek zo welig tiert, hoeft niet zozeer te verbazen. Eén van de voorlopers ervan was zelfs een Belg. Autodidact Louis De Meester toerde vanaf 1929 door Algerije en Marokko als pianist en violist in diverse brasserie- en dansorkesten en ook als dirigent bij reizende opera- en operettegezelschappen, zoals “L’Opéra ambulant”. Dat alles resulteerde in 1946 in “Magreb”, een poging om Oosters-Islamitische muziek te schrijven voor grote orkestrale bezetting. In die tijd componeerde hij overigens nog “traditioneel” (in de stijl van Claude Debussy). Het is pas in 1952-53 dat hij, na sinds 1945 als “modulator” aan het werk te zijn gesteld bij de toenmalige NIR, overschakelt op elektronische muziek.
Ronny De Schepper