Het is vandaag al tien jaar geleden dat de Vlaamse kunstschilder Roger Raveel is overleden. Ik ben zeker geen specialist van plastische kunst en heb dan ook zelden over deze discipline geschreven. Dat was echter wel het geval toen in 1981 een Raveel-retrospectieve te zien was in Sint-Niklaas (waar ik toen woonde). Ik stelde toen vast dat er een hele controverse rond was ontstaan…
Omwille van het belang van Raveel is er tot in het buitenland (met name in het NRC-Handelsblad) aandacht aan besteed, maar wie nu dacht dat de spreekwoordelijk nogal grootsprakerige Sint-Niklazenaars met deze belangstelling zouden gediend zijn, heeft het verkeerd voor. In de lokale pers is namelijk haast unaniem negatief op dit prestigieuze opzet gereageerd.
Enerzijds waren er recensenten die het belang van Raveel wel inzagen, maar die vonden dat hij niets met Sint-Niklaas te maken had en bijgevolg maar moest opkrassen. Dat zijn zeker nog een paar restanten van een achterhaalde « Blut und Bodem »-cultuurfilosofie, die de universaliteit van de kunst ontkennen. Dergelijke maniakken zouden destijds een vertoning van de troep van William Shakespeare hebben geweigerd omdat hij geen Sint-Niklazenaar was.
Maar over de grootste opponenten laten wij ons niet uit. Tot dat niveau willen wij ons immers niet verlagen. Dat zijn de aanhangers van de « dat-kan-ik-ook »-theorie die niet verder kijken dan hun neus lang is en zo oppervlakkig zijn dat elke diepgang hen ontgaat. Sommigen mogen dan nog hun pen drenken in de giftig-geestige sappen van de persiflage, het platvloerse van hun basishouding ontglipt zelfs een gewone (penne)man (*) niet.
ALWEER EEN OLIFANT
Ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de kunstenaar, nam de stad Sint-Niklaas het initiatief in haar Stedelijk Museum, Zamanstraat 49, de tentoonstelling « Roger Raveel ziet… zien… » te organiseren.
Het betreft een 80-tal werken, zowel twee- als drie-dimensionaal. De werken zijn ontleend aan diverse, binnen-en buitenlandse, verzamelingen. Zij bieden de bezoeker een overzicht van Raveels artistieke levensweg.
Onder de werken bevindt zich een tekst in Raveels handschrift. Deze tekst is een ware mentale handleiding bij zijn werk. Dit om de complexe en toch klare achtergronden van de kunstenaar beter te begrijpen. In de tekst heeft Raveel het over een driejarige die een tekening maakt. Als het kind zijn tekening heeft beëindigd en ze fier aan zijn moeder toont, antwoordt deze : « Oo, wat prachtig, het is een olifant ! » Het kind, dat helemaal geen weet heeft van wat een olifant is, vraagt zijn moeder wat een olifant is. Moeder die “toevallig” een prentje van een olifant bij de hand heeft, toont het. Wanneer het kind nu de prent en zijn tekening gaat vergelijken ziet hij weinig punten van overeenkomst en… het beleeft een moment van ontgoocheling. Maar deze teleurstelling is voor het kind niet helemaal negatief, want de eerstvolgende nacht droomt hij van een olifant, eentje zoals op moeders prent. Na zijn droom tracht het kind de gedroomde olifant te tekenen. Maar dat is moeilijk…
Een dergelijk iets wemelt in Raveel ook. Hij heeft leren tekenen, hij heeft geleerd om de dingen optisch weer te geven, maar dit voldoet hem niet!
Zo maakte Raveel een abstracte periode (’56-’62) door. Het was in deze periode dat de kleur meer en meer een zelfstandige rol kreeg, maar de herkenbaarheid der dingen verdween volledig. Deze tijdspanne werd afgesloten doordat Raveel voorwerpen ging gebruiken op zijn werken. Dit was meteen de start van zijn figuratieve periode. Zijn later werk (vanaf ± ’68) beperkt zich niet enkel tot het vormelijke vlak, maar ook tot het mentale vlak. Deze periode bewijst nog maar eens dat Raveel een objectieve waarnemer van leven is, maar ook iemand die ingrijpt, bepaalt en denkt. Dit ingrijpen is een gevolg van zijn relativerende houding t.o.v. de werkelijkheid en het leven. Raveel tast de verschijnselen af, los van romantische en technologische invloeden.
Ondanks de beperkingen eigen aan de stijl en thematiek, slaagt de kunstenaar er steeds in nieuwe invalshoeken te vinden en zo de toeschouwer telkens te verrassen.
HET VERSCHRIKKELIJKE MOOIE LEVEN
Alhoewel er zoals gezegd wel steeds Jan Klaassens te vinden zijn die in « Het karretje om de hemel te vervoeren » (1968) op de eerste plaats een bron van goedkoop vermaak vinden, dan is deze « hommage » eigenlijk een in-droeve aangelegenheid. Raveels werken zijn immers getuigen van een « condition humaine », een door het bestaan zelf opgelegd isolement.
Zijn stijlmiddelen hiervoor zijn bekend : personages staan met de rug naar de toeschouwer (Raveel ziet… zien… !), herhaaldelijk duiken muren en afsluitingen op, gezichten of zelfs hele figuren zijn « blank » (zij het niet altijd in die kleur) enz.
De meesten zijn geneigd het veelvuldige gebruik van spiegels ook bij deze elementen te voegen. En inderdaad, b.v. in « Alleen op de koer » (1967) dient de spiegel in de eerste plaats om de desolaatheid van de toeschouwer zelf te beklemtonen, wat het vervreemdingseffect en het gevoel van onbehagen nog groter maakt. Toch biedt de spiegel ook vaak de mogelijkheid tot contact, want de kunstenaar vindt het leven « verschrikkelijk én mooi » (cfr. het veelluik met kooi met levende kanaries uit 1965) en dus weliswaar niet « verschrikkelijk mooi », maar ook niet louter verschrikkelijk. De nood aan communicatie blijft bestaan, het treden uit het isolement.
Dit mag ook blijken uit de samenwerking van Raveel met dichters als Hugo Claus en Roland Jooris. Deze laatste sluit zich trouwens aan bij onze visie op het gebruik van de spiegels : « Door het opnemen van spiegels bracht Raveel heel expliciet een dialoog tot stand tussen zijn schilderijen en de omgeving, tussen kunst en werkelijkheid » (vetjes van ons).
Begrijpen wij elkaar goed : wij willen van Raveel geen contestant maken. Het misverstand rond zijn houten zwanen in de Brugse grachten (1971) bewijst dit ten overvloede. Raveel mediteert in de eerste plaats over (zijn) kunst, maar die is dan zeker niet wereldvreemd, integendeel : « Men heeft reeds herhaaldelijk opgemerkt dat een schilderij van Raveel de indruk geeft een deel te zijn van de grotere gehelen » (Jooris). En die « grotere gehelen » zijn nu eenmaal wat ze zijn. Daar heeft Raveel (alleen) ook niet de macht voor om ze te veranderen.
Maar hij kan wél de hemel in een karretje vervoeren. Tot spijt van wie ’t benijdt.
Referentie
Ronny De Schepper, Macht en onmacht van de kunstenaar, De Rode Vaan nr.7 van 1981
(noot: ik teken samen met F.A., maar ik weet niet meer wie dit is en wat zijn of haar bijdrage wel mag zijn geweest)
(*) Dat is een aanval op een van die lokale schrijvelaars, een zekere Penneman, overigens nog een oudleraar van mij in het college.