Geestelijke epiek is de verzamelnaam van verhalende teksten in de middeleeuwen die als doel hadden om de mensen aan te sporen om een christelijk leven te gaan leiden.

En dat zijn dan:

a) Heiligenlevens en exempelen (b.v. “Het leven van Sint-Servaes” door Hendrik Van Veldeke)
b) Marialegenden: door de Arabische invloed kreeg ook de godsdienst een wat “vrouwelijker” karakter, in die zin dat de Mariadevotie een grotere plaats ging innemen. Voorbeelden: “Theofilus” (14de eeuw), maar vooral “Beatrijs”, dat we hieronder even van nabij bekijken…

1) Inleiding: in het klooster (v.1-287)
a) het motief (v.1-8): niet winstbejag, maar een verheerlijking van Maria.
b) de bronnen van het gedicht (v.9-17): de legende van Beatrijs werd mondeling doorverteld in bijna heel Europa. De Duitse prior Cesarius van Heisterbach heeft ze omstreeks 1237 kort opgetekend in Latijns proza in de “Libri octo miraculorum” (hoofdstuk 11: “De Beatrice Custode”, over de kosteres Beatrijs). Een Wilhelmiet, broeder Gijsbrecht, leest dit verhaal en vertelt het door aan de auteur, die het omstreeks 1240 te boek heeft gesteld (er bestaat nog slechts één manuscript uit 1374). Op basis van een tekstvergelijking met “Floris ende Blancefloer” komen sommige filologen tot het besluit dat de auteur dezelfde is, dus Diederik van Assenede.
c) het onderwerp (v.18-36): de geschiedenis van een non (onbepaald). De non is hoofs en mooi (maar het betaamt niet over dit laatste te spreken). Haar taak is kosteres (klokken luiden, licht gereedmaken, gewaden klaarleggen, teken geven voor nachtofficie en opstaan) en ze doet het zo verschrikkelijk goed (want ze moet sympatiek blijven). Onmiddellijk hierop volgt de “Lof der Liefde”. De geschiedenis gaat immers over een non die gekweld wordt door de aardse liefde (zij bemint de jongeman al sedert haar twaalfde jaar), zodat ze per brief haar geliefde tot een samenkomst uitnodigt. Zij heeft de jongeling ontboden (haar liefde is groot) maar hij komt gaarne. En zij doet het voorstel haar weg te halen uit het klooster. Ze spreken met elkaar af over acht dagen onder de eglantier (wilde rozelaar). Dit is het symbool van de aardse, zinnelijke liefde. Acht dagen later verschijnt de jongeman met prachtige kleren en met juwelen. Beatrijs zegt twee gebeden. Eerst een lang gebed tot Maria als moeder, waarin ze om begrip vraagt: “Ik kàn niet in het klooster blijven, ook al heb ik alles gedaan om tegen die liefde in te gaan (vasten, bidden, zelfkastijding).” Ze vraagt echter geen excuus voor het feit zelf: “Het is verkeerd wat ik doe.” Waarna ze zich tot slot tot Jezus richt als almachtige (een verwijzing naar de opwekking van Lazarus) om hem om vergiffenis te vragen. Het tweede gebed is veel korter. Ze herhaalt gewoon nog eens dat ze alles geprobeerd heeft om er tegen in te gaan. Wat zij daarna doet wordt nuchter, zakelijk en gedetailleerd verteld: ze legt haar kloosterkleed af op het altaar, doet haar schoenen uit en hangt de sleutelbos aan het beeld van Maria omdat ze zeker weet dat ze daar zullen worden gevonden.
2) Buiten het klooster (v.288-786)
Zij rijden samen weg naar een vreemd land. Eerste ruzie: de jongeling wil “het minnespel spelen” (de samenvatting is van Anton van Wilderode!) in een woud, zij vindt dat “dorperlic”.
De eerste zeven jaren gaat alles goed: rijkdom, twee jongetjes geboren uit hun huwelijk. Maar dan komt er een “dure” tijd in dat land. Al de meegebrachte rijkdommen gaan eraan en ze lijden armoede. Daarop verlaat de jongeman Beatrijs en zijn kinderen om nooit meer weer te keren.
De tweede zeven jaren zit Beatrijs dus met de zorg voor haar kinderen en daar zij geen enkel beroep kent, verkoopt zij haar liefde (is het niet eerder haar lichaam, Anton?). Maar ondanks haar zondige situatie blijft zij trouw aan het gebed tot Maria. Dan komt de wroeging en zij reist met haar kinderen naar haar land terug. Op een avond komt zij in de buurt van haar vroeger klooster. Zij vindt onderdak bij een weduwe. Uit het gesprek verneemt zij dat niemand iets schijnt te weten van haar vlucht van destijds. ’s Nachts krijgt zij een visioen waarin zij wordt aangemaand om terug te keren. Zij kan haar oren niet geloven en pas wanneer de aanmaning zich de derde nacht herhaalt, gaat zij, terwijl ze haar kinderen bij de weduwe achterlaat.
3) Binnen het klooster (v.787-864)
Beatrijs vindt al de deuren geopend en alles zoals ze dat veertien jaar geleden heeft achtergelaten. Zij herneemt onopgemerkt haar taak omdat Maria al die tijd haar plaats had ingenomen.
4) v.865-1038 zou pas later aan het verhaal toegevoegd zijn. Dat betekent ook dat de naam van de “costersse” niet in het eigenlijke verhaal voorkomt (pas in v.1029). Deze toevoeging dient om een antwoord te geven op twee overbodige vragen. Wat gebeurt er verder met de kinderen? De weduwe gaat er ’s anderendaags mee naar de abdis, die haar vraagt om er tegen vergoeding voor te blijven zorgen. En wat gebeurt er met Beatrijs? Na een lange aarzeling biecht zij haar zonden aan de abt tijdens de jaarlijkse kloostervisitatie. Aan deze biecht gaat het merkwaardige verhaal vooraf van de man die, gekleed in sneeuwwitte gewaden, een dood kind tracht op te vrolijken door met een mooie rode appel te spelen. Beatrijs ziet dit terwijl ze juist bidt of zij al dan niet haar zonden zou biechten. Ze vraagt aan de man waarom hij zijn nutteloze spel verder zet. Hij antwoordt dat zij net hetzelfde doet, want zolang zij haar zonden niet heeft gebiecht, heeft God geen oor voor haar gebeden.
De grondgedachte is dat de macht van de aardse liefde (zowel de zinnelijke als de ouderlijke liefde) niet bestand is tegen de hemelse liefde. Ook zou men kunnen zeggen dat de veelsoortelijke menselijke ontrouw minder sterk is dan de goddelijke trouw.
Eigenlijk is er maar één hoofdfiguur, Beatrijs uiteraard, want al de andere personen zijn gewoon functioneel, zij worden psychologisch niet uitgewerkt. Bij Beatrijs wordt echter àlles wat ze doet psychologisch gemotiveerd. Als non: zij doet haar werk uitstekend, ze heeft zich verzet tegen de gedachte weg te gaan, maar haar liefde is onbegrensd (zij zet de eerste stap). Als minnares: zij houdt van de jongeman, maar ze is toch niet onmiddellijk gewend aan de nieuwe situatie (cfr. het bos). Men zou ook kunnen zeggen dat ze hoofs blijft. Als moeder betoont ze grote liefde voor haar kinderen: het is voor hén dat zij haar lichaam verkoopt en het is pas op uitdrukkelijk bevel van God dat ze hen achterlaat. Als bekeerlinge toont zij diepe walg voor haar zonde, zij het pas wanneer hij haar heeft verlaten. Over haar uiterlijk daarentegen vernemen we weinig.
De literaire kwaliteiten van het verhaal zijn evident. Er is de evenwichtige structuur: motivering van de zonde, de zonde zelf, berouw over de zonde, herstel van de zonde. Er is het dubbele niveau: enerzijds het reëel menselijke gebeuren, anderzijds het bovennatuurlijke ingrijpen (de bekering). Er is de zeer goede taalbeheersing en tenslotte is er ook de psychologische verantwoording van al de gebeurtenissen. Dat is des te meer opvallend als men het vergelijkt met de poëtische hervertelling door de niet-katholieke auteur P.C.Boutens uit 1908. Hier is er enkel een heel vage, poëtische motivering. Bovendien introduceert hij méér wonderen en het optreden van de jonge ridder als pelgrim en explicator. Uit de studie “La légende de la sacristine” van Guiette blijkt trouwens dat de middeleeuwse versie beter is dan de meer dan 200 latere navolgingen (w.o. “Ik dien” van Herman Teirlinck uit 1924).

(naar Anton van Wilderode)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.