Ik heb het enkele dagen geleden nog maar gezegd: in 1977 was ik een beetje hyperkinetisch en vooral erg naïef. Enkele dagen nadat ik Louis Paul Boon naar het Atheneum van Dendermonde trachtte te halen om over zijn Onkruid-boeken te praten, deed ik hetzelfde met Ward Ruyslinck. Bij hem zou het over “De ontaarde slapers” gaan. Uiteraard kreeg ik ook hier nul op het rekest…
In het Koninklijk Atheneum van Dendermonde liet ik mijn leerlingen een toneelversie maken van “De ontaarde slapers” van Ward Ruyslinck uit 1957. We hebben deze versie, met toestemming van de auteur, zelfs aangegeven bij SABAM. Oorspronkelijk wou ik hier de tekst volledig weergeven, maar de getikte tekst was niet meer leesbaar om in te scannen, daarom moet u het doen met een samenvatting van de roman (novelle eigenlijk) zelf, gevolgd door een beetje briefwisseling tussen Ward Ruyslinck en mezelf.
Hoofdstuk 1
Silvester en Margriet vormen een “werkschuw” echtpaar. Silvester is werkloos, “het enige beroep dat hij ooit heeft uitgeoefend”, vooral omdat hij overtuigd is van de zinloosheid van het leven. Zijn vrouw is “even lui als hij en beheerst door een ziekelijke angst voor een nieuwe oorlog”. Zij tracht Silvester te overhalen een paar klusjes op te knappen maar hij stelt het uit tot “straks”. Hij moet namelijk eerst naar de dagelijkse stempelcontrole en hij wenst dat Margriet ook iets doet, namelijk knopen aan zijn broek naaien.
Hoofdstuk 2
Door het gure weer trekt Silvester naar de stempelcontrole. Daar geraakt hij in conflict met de beambte, zodat dze zich “wreekt” door Silvester te verplichten te gaan solliciteren bij baron Speyk de Graet naar de betrekking van hulptuinier. Silvester is het eigenlijk niet van plan, maar als hij weer op straat staat, slaat de regen hem in het gezicht. Om zich toch enigszins te beschutten, gaat hij achter een begrafenisstoet aanlopen, die in de richting van het kerkhof rijdt en het kasteel van de baron (in de volksmond “De Vier Torekens” genoemd) ligt in de nabijheid daarvan. De inzittenden van de laatste koets krijgen medelijden met de haveloze man die achter hen tjokt en nodigen hem uit bij hen te komen zitten. Tijdens het gesprek in de koets trachten zij te weten te komen in welke relatie hij tot de dode stond en Silvester liegt er zich briljant doorheen. Na de eigenlijke begrafenis begeeft Silvester zich op weg naar het kasteel. De tuinman monstert hem even maar al gauw blijkt dat Silvester totaal onbekwaam is voor het werk. Silvester is zo opgelucht dat hij een beetje overmoedig wordt en om eieren bedelt “voor z’n ziek kind”. Thuisgekomen schroeft hij de gebeurtenissen nog een beetje op om de toorn van Margriet, omdat hij dat werk niet heeft aangenomen, wat af te wenden. Hij slaagt er niet in. Hij gaat dan maar het werk opknappen, waarmee ze hem steeds heeft lastig gevallen.
Hoofdstuk 3
Op een morgen ontwaakt Silvester vrolijker dan anders: de lente kriebelt in z’n bloed. Ook Margriet is wat minder zwartgallig dan gewoonlijk, te meer daar het de 22ste verjaardag van hun huwelijk blijkt te zijn. Haar angst voor de oorlog wordt door het lenteweer echter niet verdreven (cfr. het gesprek met Harry, de bakkersknecht) en de dood (de oorlog is eigenlijk een hypertrofie van de dood, “moment suprême”) blijft dreigend aanwezig op de achtergrond (cfr. de ontmoeting met het meisje Vilma, die vertelt dat de burgemeester dood is).
Hoofdstuk 4
Op een morgen worden Silvester en Margriet gewekt door schoten in de nabijheid van hun huis. Ongelooflijk maar waar, hun huis wordt onder vuur genomen door soldaten. Is de door Margriet zo lang verwachte nieuwe oorlog uitgebroken? Silvester ontdekt dat het Belgische troepen zijn en dat het eigenlijk maar een oefening is (men schiet met los kruit). Margriet is desondanks natuurlijk doodsbang. Silvester tracht te oefening te voorkomen, o.a. door te beweren dat hij bevriend is met baron Speyk de Graet, maar slaagt er andermaal niet in. Ook wanneer de oefening is opgehouden, komt Margriet niet tot rust. Om aan haar gezaag te ontsnappen gaat Silvester een wandeling maken in het bos, iets wat hij tot nu toe nog nooit gedaan heeft. Plotseling hoort Margriet een zware knal. Dit maakt haar uiteraard onmiddellijk angstig, maar slechts heel langzaam dringt het tot haar door dat deze ontploffing iets kan te maken hebben met het wegblijven van Silvester. Tenslotte komen een brigadier en een mycoloog haar melden dat Silvester op een zogenaamde “blindganger” heeft getrapt, dit is een granaat uit de Tweede Wereldoorlog die nog niet tot ontploffing was gekomen. De mycoloog verontschuldigt zich als het ware dat het hém niet overkomen is. Dan neemt Margriet een touw om zich op te knopen.
Structuur
Eerder een novelle dan een roman. Er zijn slechts twee “echte” personages en slechts twee belangrijke gebeurtenissen, beide in functie van de personages, namelijk de veldoefening (cfr.Margriets angst voor de oorlog) en Silvesters “lente-uitstap” naar het bos, met de dood van beide hoofdfiguren als gevolg.
Hoofdstuk 1: de kennismaking met de slapers in hun gewone doen (eigenlijk niets-doen). Hoe zien wij (d.i. de buitenwereld, de “normale” mensen) ze? Hoe zien zij elkaar?
Hoofdstuk 2: het karakter van Silvester (hij krijgt de kans zichzelf te motiveren).
Hoofdstuk 3: het karakter van Margriet (idem).
Hoofdstuk 4: de katastrofe.
Karakters
Silvester is het best getekend (hoofdstuk 2 is ook veel langer dan hoofdstuk 3). Dit is niet verwonderlijk, aangezien Ward Ruyslinck zelf ook een man is. Een mannelijke schrijver kan zich slechts zelden volledig inleven in een vrouwelijk personage (een uitzondering is b.v. Fernand Bonneure in “Carla”).
Silvester en Margriet wonen letterlijk op de rand van de maatschappij. Alhoewel zij voortdurend kibbelen, lijken zij toch sterk op mekaar (cfr. dezelfde leugen om te trachten aan eieren te geraken).
Zij werken niet, zij hebben geen kinderen, zij zijn totaal nutteloos. Alle ontgoochelingen (ook i.v.m. Margriet: vroeger was zij ‘een vurig paradepaard’, nu slaagt zij er niet eens meer in half gekleed het hoofd van de bakkersknecht op hol te brengen) hebben er bij Silvester toe geleid dat hij er een hele filosofie aan vastknoopt over de zinloosheid, de absurditeit, de nutteloosheid van het leven. Maar zijn filosofie is een projectie, een “after-thought”: zij komt voort uit een ontevredenheid over zijn concreet bestaan, maar de leegheid ervan is geen gevolg van zijn filosofische opvattingen. Een goed voorbeeld hiervan is het feit dat zij om een of andere reden geen kinderen kunnen krijgen: “Dat is maar goed ook,” denkt Silvester, “want kinderen hebben is nutteloos omdat hun bestaan ook zinloos is.” In feite is hij er echter wel mee begaan.
Tussen Margriet en Silvester ontstaan geen echte gesprekken, een illustratie van de communicatiestoornis, the communication breakdown, een typisch naoorlogs thema. Zij is te zeer met zichzelf bezig en haar oorlogstrauma, hij spant zich nooit in met iets bezig te zijn, niets interesseert hem.
Onmiddellijk na “De ontaarde slapers” schreef Ward Ruyslinck “Wierook en tranen”, zijn populairste boek (en precies daarom het door hem minst geliefde omdat hij het niet representatief vindt voor zijn werk en de tranerige, humorloze stijl is inderdààd niet representatief voor Ruyslinck). Dat had ik enkele jaren eerder laten bespreken in de Broederschool van Sint-Niklaas door Luc Cockelberg, Johan Goossens, René Van Acker en Hugo Verschelden.
In Dendermonde schreef ik in het begin van het schooljaar (op 26/9 om precies te zijn) de volgende brief aan Ward Ruyslinck:
“Om mijzelf een beetje te situeren, kan ik u misschien meteen mededelen dat mijn plan voor een rock-opera (“De Kat”) het niet verder gebracht heeft dan tweede reservestuk bij theater Arena van Gent. Het is dus erg onwaarschijnlijk dat het in de loop van dit seizoen zal worden gecreëerd. Bovendien was het zware werk om alles in het Engels te vertalen (dus ook het fragment uit “Het Reservaat”) helemaal nutteloos daar de “native Englishmen” die ik had aangeschreven om mijn versie te corrigeren en in Engeland als co-auteur te fungeren (want Engelse popmusici gooien brieven van het vasteland ongeopend in de prullenmand) niets van zich lieten horen.
Overigens heeft heel deze zaak niets te maken met de reden van deze brief. Tenzij misschien dat ik me nu niet meer roekeloos in rock-avonturen hoef te storten om aan de kost te komen. Dit jaar heb ik immers een interim-betrekking aangeboden gekregen in het Koninklijk Atheneum van Dendermonde. U zult wel op de hoogte zijn van het feit dat uw werken enorm populair zijn bij de middelbare scholieren. Toen ik de keuze van de cursorische lectuur voor dit jaar dan ook (relatief) vrij liet, was er helemaal geen discussie over het feit dat Ward Ruyslinck aan bod zou komen, maar des te meer over de keuze van het werk. Uiteindelijk hebben de leerlingen werkelijk “geëist” dat het “De ontaarde slapers” zou worden, een werk dat ikzelf nog niet heb gelezen, een euvel dat binnen de kortste tijd evenwel verholpen zal zijn.
Nu is de vraag of u niet bereid bent naar aanleiding van deze lectuur de leerlingen met een bezoek te vereren? Eén van de taken die zij na de cursorische lectuur moeten volbrengen, is een dramatisering van het werk, misschien kunt u dan b.v. de opvoering van een fragment bijwonen?
Mijns inziens zou dit vererend bezoek echter ook kunnen worden gekoppeld aan daadwerkelijke actie. In de lessen moraalwetenschap bestudeert men namelijk ook uw boek “In naam van de beesten”. In dit geval zou ik van uw voordracht ook kunnen gewag (hier ontbreekt een gedeelte, RDS)
Vooraleer echter meer concrete afspraken te maken, zou ik eerst en vooral van uw desiderata wat accomodatie betreft op de hoogte willen zijn, opdat we de nodige schikkingen kunnen treffen. Er is hoe dan ook helemaal geen haast bij, daar de lectuur van het boek nog moet worden aangevat. Alleszins, in naam van, neen deze keer niet van de beesten, maar van mijn leerlingen, hartelijk dank bij voorbaat.”
Op 30 september volgde er reeds een antwoord van de schrijver, dat u kunt lezen door de gereproduceerde brief bovenaan deze tekst aan te klikken.
Ik heb de brief die ik als antwoord aan Ward Ruyslinck heb geschreven helaas niet meer in mijn bezit, maar een paar zaken moet ik toch verduidelijken. Zo ging Ruyslinck ervan uit dat we dit stuk zouden opvoeren en dat was ook wel juist, maar dan binnen het kader van de lessen. Dus géén openbare opvoering. Daarom kon ik natuurlijk moeilijk rekening houden met zijn vraag om “de ontaarde slapers” zelf (Margriet en Silvester dus) door volwassenen te laten spelen. Ik neem trouwens aan dat Ruyslinck er in dàt geval ook weinig bezwaar zal tegen hebben gehad.
Ronny De Schepper