115 jaar geleden kwam de Tour voor het eerst in het buitenland aan. Dat was dan wel in Metz, dat toen nog tot Duitsland behoorde. Op de foto: un officier allemand salue Emile Georget, Louis Trousselier et Lucien Petit-Breton à l’entrée de Metz annexée. (Le Républicain Lorrain)
Lotharingen (Lorraine) is zo één van die gebieden waarmee steeds werd “gemarchandeerd” in oorlogssituaties tussen Frankrijk en Duitsland. Het huidige Lotharingen moet niet worden verward met het oorspronkelijke hertogdom van die naam, dat veel groter was. Zelfs Vlaanderen behoorde daartoe. Het gehele gebied was deel van het Duitse Rijk tot 1648 waarna de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich formeel daarvan losmaakte. Daarna bleven het huidige België en Opper-Lotharingen onder het gezag van de Duitse keizers. Het laatste als een Duits hertogdom. Echter, Frankrijk kreeg steeds meer invloed in Lotharingen (en ook in de Elzas). In 1552 lijfde het de steden Verdun, Toul en Metz in. Na 1641 volgden een aantal randgebieden totdat in 1670 geheel Opper-Lotharingen Frans was geworden. In 1697 werd het keizerlijk Duitse gezag hersteld. Toen in 1733 de Poolse Successieoorlog uitbrak, bezette Frankrijk het hertogdom opnieuw. Vervolgens werd Lotharingen de inzet van een ingewikkelde ruil. Hertog Frans II werd kandidaat voor het huwelijk met Maria Theresia van Oostenrijk, Habsburgse erfgename van Oostenrijk en toekomstig keizerin van het Duitse Rijk, en stond Lotharingen af in ruil voor het groothertogdom Toscane. Het hertogdom Lotharingen ging in 1737 naar Stanislaus Leszczyński, de afgezette koning van Polen, wiens dochter met de Franse koning Lodewijk XV was getrouwd. Na een lang bewind overleed de laatste hertog van Lotharingen in 1766. Volgens een afspraak met zijn schoonzoon ging Lotharingen toen naar Frankrijk. Het werd een Franse provincie met een autonoom statuut tot aan de Franse Revolutie. In de negentiende eeuw ontstond in Lotharingen rondom Metz een belangrijke staalindustrie. Als gevolg van de Vrede van Frankfurt na de Frans-Duitse Oorlog werd het noordelijke, grotendeels Duitstalige en aan Duitsland grenzende, deel van Lotharingen in 1871 bij het nieuwe Duitse Rijk gevoegd als deel van het rijksland Elzas-Lotharingen. Ook de belangrijke vesting Metz en de haar omringende mijnbouw- en industriegebieden behoorden daartoe. Vandaar dus dat toen de tweede rit van de Tour 1907 van Roubaix naar Metz reed, dit eigenlijk dus “in het buitenland” was. In 1906 was de Tour overigens al eens door Lotharingen gepasseerd, met name in eveneens in de tweede rit Douai-Nancy. Deze passage was door het publiek zeer toegejuicht, want het was uiteraard een politieke zet van Henri Desgrange. In Frankrijk bestond immers zeer veel weerzin tegen het verdrag, waarbij Lotharingen opnieuw aan Duitsland werd geschonken en de plaatselijke bevolking leek zich dus – op basis van het enthousiasme bij de passage – bij dit protest aan te sluiten. Dit protest gaf voedsel aan het zogenaamde Revanchisme dat op zijn beurt weer zou bijdragen tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd aan de westgrenzen van Lotharingen fel gevochten, vooral rond Verdun. Het front kwam overigens niet over de toenmalige staatsgrenzen heen. Na de oorlog moest Duitsland Lotharingen weer aan Frankrijk afstaan. In de Tweede Wereldoorlog kwam het opnieuw tot een soevereiniteitswisseling toen Duitsland het gebied tussen 1939 en 1945 inlijfde. (Wikipedia)
Ook op sportief vlak was deze Tour onder een ongunstig gesternte gestart. De vorige winnaar, René Pottier, had immers op 25 januari zelfmoord gepleegd uit liefdesverdriet. Het was dus een “open” Tour en Louis Trousselier, reeds Tourwinnaar in 1905, was de eerste die zijn naam liet optekenen als mogelijke kanshebber door de eerste rit te winnen. Deze rit was niks anders dan een heruitgave van de klassieker Parijs-Roubaix. Trousselier won met 3’30” voorsprong op Cadolle en Léon Georget. De “Argentijn” Lucien Mazan, beter bekend als Petit-Breton, volgde op zeven minuten. Op het eerste zicht zou men zeggen: al de andere deelnemers kon men al afschrijven, want die volgden al op bijna een half uur en meer, maar de Ronde werd dat jaar op punten betwist en dan maakten die tijdsverschillen dus niet veel uit.
Vandaar misschien dat ook in de tweede rit weer enorme tijdsverschillen werden opgetekend. De drie renners die op bovenstaande foto door de Duitse “bezetter” nochtans fier worden gegroet zouden bij de aankomst opnieuw een half uur voorsprong op de naaste achtervolgers laten noteren. Emile Georget wint de sprint, maar de tweede, Trousselier, legt klacht neer en twee dagen later zal Desgrange (onder invloed van hun respectievelijke werkgevers, Alcyon en Peugeot) in Belfort beide renners uitroepen tot winnaar van de rit. Nog nooit gebeurd! Op Wikipedia kunnen we zelfs lezen dat Trousselier hierdoor de Tour verliet, maar dat dient op z’n minst met een korrel zout te worden genomen als men ziet dat dit pas in Bordeaux (dus na de tiende rit!) is gebeurd…
Maar veel belangrijker dan de sportieve perikelen die deze rit met zich meebracht, waren de feestelijkheden die in Metz werden georganiseerd om de ontvangst van de Tour te vieren. Maxime Rodhain beschrijft het in “Le Républicain Lorrain” als volgt: “La grande kermesse de juillet défilera encore dans la future capitale de la Lorraine à trois reprises ; deux arrivées, en 1908 et 1909 pour une étape classique Roubaix-Metz, pour un départ, en 1910, avec Metz-Belfort. C’est une longue histoire d’amour qui se dessine entre la principale ville de la Moselle et le Tour de France, qui lui rendra visite quarante et une fois en cent éditions.”
Uiteindelijk zou Lucien PETIT-BRETON deze Ronde winnen vóór Gustave Garrigou en Emile Georget.
Ronny De Schepper