Het is morgen al dertig jaar geleden dat de grote Nederlandse (baan)renner Gerrit Schulte is overleden.
In 1936 gaf de Franse sportjournalist Gaston Bénac hem de bijnaam “le fou pédalant” (de fietsende dwaas), omdat de temperamentvolle Schulte vaak vergeefs met zijn krachten smeet door onophoudelijk te demarreren en van groep tot groep naar voren te rijden. Blijkbaar had hij dus reeds als liefhebber indruk gemaakt in Frankrijk, want pas in 1937 maakte hij zijn debuut in het profpeloton. Dat jaar werd hij al meteen vierde in de Grote Landenprijs, de belangrijkste tijdrit van het wielerjaar. Het volgende jaar reed hij voor de eerste en enige keer de Tour de France. Hier wist hij de derde etappe (Saint-Brieuc – Nantes) te winnen. In de 8ste etappe toen de Pyreneeën de klimmers van de niet-klimmers scheidden, kwam hij evenwel buiten tijd aan. Een Tourcarrière bleek voor deze 1m89 lange en zwaargebouwde wielrenner dus niet weggelegd; vooral ook omdat hij, naar eigen zeggen, slechts 95 gulden had overgehouden aan zijn deelname. Toen hij een week daarna de Grand Prix du Jubilé Dunlop won, waar hij na twee uur koers 750 gulden incasseerde, bleek dat financieel veel interessanter – een strategische beslissing voor het verdere verloop van zijn carrière was snel gemaakt.
Dit hield ten eerste in dat Schulte zich op de weg voornamelijk beperkte tot (kleinere) eendagswedstrijden, meer in het bijzonder tot kermiskoersen en criteriums, waar hij startgeld kreeg en prijzengeld en andere premies kon winnen door bijvoorbeeld rondenlang vóór het peloton uit te blijven rijden. En ten tweede dat Schulte zich in grote mate op de destijds nog bijzonder populaire baan richtte. Op de weg won hij niettemin viermaal het nationaal kampioenschap – in 1944, 1948, 1950 en 1953 – en bleek hij, als 40-jarige, nog in staat om in het wereldkampioenschap op de weg van 1956, op een vlakke omloop in Kopenhagen, het brons te pakken achter Rik Van Steenbergen en Rik Van Looy.
In 1940 won Schulte de eerste van zijn negen Nederlandse titels op de achtervolging. Zijn topjaar was evenwel 1948. In Amsterdam werd hij immers wereldkampioen achtervolging, door in de finale Fausto Coppi te verslaan.
Daarnaast kwam Schulte tot 19 eerste plaatsen, 17 tweede plaatsen en 14 derde plaatsen in de Zesdaagsen. Niettegenstaande dat er tijdens zijn actieve carrière geen Nederlandse Zesdaagsen waren, ontwikkelde Schulte zich (samen met Rik Van Steenbergen) tot de patron van de zogeheten ‘blauwe trein’, een combine van de sterkste koppels die het wedstrijdverloop in grote lijn bepaalde, ervoor zorgde dat het publiek wielrennen van hoog niveau te zien kreeg en de premies verdeelde volgens een bepaalde sleutel. Op de Slogblog Wielersport.nl lees ik o.m.: “Schulte was in zijn tijd de machinist van de Blauwe Trein en organiseerde de koers. De passagiers van de trein moesten allemaal aan hun trekken komen en dat regelde hij als de grote regisseur van de verdeel- en heerstactiek. Bovendien waren er in zijn tijd veel minder zesdaagsen (…) en speelden ook de oorlogsjaren een negatieve rol. Schulte is ook vaak verweten en terecht dat hij jong talent ronduit tegenwerkte om ook in de trein plaats te nemen. Dat is juist, want dat zou ten koste gaan van zijn eigen inkomen en dat was niet de bedoeling. Zo heeft hij doelbewust de doorbraak van het koppel Plantaz-Haan tegengehouden en ook een groot baantalent als Patsi Willekes werd buiten de deur gehouden. Zo zei hij eens tegen Oscar Daemers, directeur van ’t Kuipke in Gent: ‘Jij bent de directeur van de baan en ik ben de directeur op de baan. Heb je dat goed begrepen!’ Het is tekenend voor de positie van Schulte dat Daemers daar niet tegen in durfde gaan.”
Schultes vaste koppelgenoten in de Zesdaagsen waren, in eerste instantie, Gerrit Boeyen (6 overwinningen) en, na een breuk met deze, vanaf 1949 Gerrit Peters (6 overwinningen). Vanaf 1956 reed hij met verschillende maten, waaronder Klaus Bugdahl (2 overwinningen) en Peter Post, met wie hij nog tot 3 eerste plaatsen in de Zesdaagsen kwam. Verder won hij in 1949 (met Gerrit Boeyen) en in 1950 en 1951 (met Gerrit Peters) het prestigieuze Europees Criterium Koppelkoers, het officieus Europees kampioenschap, dat uit verschillende manches of kwalificatieritten van 3 uur koppelkoers (effectief ±140 kilometer) of 100 kilometer koppelkoers (effectief iets meer dan 2 uur) bestond. In 1953, 1954 en 1955 (telkens met Gerrit Peters) veroverde hij in deze wedstrijd het zilver, en in 1959 behaalde hij – 43 jaar oud inmiddels – met Peter Post nog het brons.
Al in 1948 had Schulte serieus overwogen met wielrennen te stoppen, en dit plan kwam opnieuw bij hem op toen hij in september 1951 het beheer van het restaurant bij Stadion De Vliert van FC Den Bosch kon overnemen. Maar op aandringen van zijn vrouw, die hem de werkzaamheden rond het restaurant zo veel mogelijk uit handen nam, zette Schulte zijn loopbaan voort. In dat restaurant werd sedert 1955 ook jaarlijks de Gerrit Schulte-trofee uitgereikt aan de beste Nederlandse prof. Deze wordt toegekend door de Club ’48 (een vereniging van oud-renners op initiatief van Schulte genoemd naar het jaar 1948 toen hij wereldkampioen achtervolging werd) en lezers van het blad Wielermagazine. Schulte ontving deze onderscheiding zelf in 1958, toen hij ook werd gekozen tot Nederlands sportman van het jaar. Op 25 maart 1960 nam de 44-jarige Schulte in het Antwerpse Sportpaleis definitief afscheid van het actieve wielrennen tijdens een te zijner ere gehouden wielergala. In totaal haalde hij meer dan 100 overwinningen op de weg en meer dan 200 op de baan. Het is ook in dit Sportpaleis dat er een persoonlijke anekdote aan hem is verbonden. Of eerder: een familiale anekdote. Voor ikzelf als spelbreker ter wereld was gekomen, waren mijn ouders immers grote fuifbeesten. Zo gingen ze o.a. geregeld naar de Antwerpse zesdagen. Tijdens één van deze bezoeken werd mijn moeder onwel en werd ze afgevoerd naar het rennerskwartier. Net op dat moment kwam ook Gerrit Schulte ten val en werd hij daar eveneens binnen gedragen. Toen hij mijn moeder zag liggen, zei hij – naar haar eigen zeggen: “Wat scheelt er met die vrouw? Is ze dronken?” Bijna telkens als Schulte ter sprake kwam, vertelde mijn moeder vol verontwaardiging dit verhaal, maar – tussen ons gezegd en gezwegen – de schalkse wielrenner zou misschien wel eens gelijk kunnen hebben gehad…
Vanaf 1972 liet Schulte het dagelijkse beheer van ‘De Vliert’ aan anderen over, en kon hij meer tijd besteden aan zijn hobby’s: vissen, jagen en duivenmelken. Na een jaar met hartproblemen werd hij in 1992 in zijn tuin door een fatale hartstilstand getroffen.(Wikipedia)
Ronny De Schepper