Vandaag is het 75 jaar geleden dat de eerste editie van het Festival van Cannes plaatsvond nadat een eerdere poging in 1939 door de oorlog werd verhinderd.
De “Gouden Palm” wordt nog niet uitgereikt maar “Brief encounter” van David Lean (bovenstaande foto), “The lost weekend” (Billy Wilder) en nog negen andere films krijgen een “Grand Prix du Festival”. Ook “Sciuscia” van Vittorio de Sica is één van de revelaties van het Festival van Cannes 1946. Samen met “Roma, città aperta” van Rossellini en “Paisa” vormt dit het begin van het neorealisme. Dat jaar was er ook “Symphonie pastorale” van Jean Delannoy naar André Gide met Michèle Morgan, Pierre Blanchar en Line Noro. Een dominee uit een klein Frans bergdorpje vindt in een afgelegen hut een totaal verwilderd kind dat blind is. Hij besluit om het kind, Gertrude, in zijn gezin op te nemen. De jaren verstrijken en Gertrude groeit op tot een mooi en gevoelig jong meisje…
Een vergelijkbare sfeer vinden we in “La belle et la bête” van Jean Cocteau. Merkwaardig genoeg was Jean Marais zeer enthousiast over de rol omdat hij zowaar een minderwaardigheidscomplex had, zowel over zijn uiterlijk als over zijn verstandelijke vermogens. Later zal hij het zich misschien wel hebben beklaagd, want door de aandacht die de make-up afdeling aan zijn uiterlijk moest besteden (telkens drie uur voor zijn gezicht en een uur voor elke hand), mocht hij zich in de loop van de dag niet ontschminken. Maar de omvang van de maquillage stelde hem ook niet in staat om het hoofd te buigen, zodat hij door zijn tegenspeelster Josette Day (die was aangebracht door Marcel Pagnol) diende te worden gevoed met een lepeltje. Cocteau en Marais waren weliswaar minnaars, maar Cocteau had op dat moment andere katten te geselen, zullen we maar denken…
Over homofiele verhoudingen gesproken: in de misdaadfilm “Quai des Orfèvres” uit 1947 van Henri-Georges Clouzot is één van de mogelijke verdachten Dora Monier (rol van Simone Renant). Zij is immers verliefd op Jenny Lamour (Suzy Delair in een prominente hoofdrol en dat nog wel in een film, gedraaid kort na de oorlog, waarin Delair van “met de vijand heulen” werd beschuldigd) en heeft alle aanwijzingen die in haar (Jenny’s dus) richting wezen vakkundig verwijderd. Clouzot wrote almost two-thirds of the film only having read the novel “Légitime défense” by Stanislas-André Steeman years before, recalling it from memory, since it was out of print by the time he started the screenplay. When Stanislas-André Steeman saw the film, he was furious about the differences between the novel and the film.
In 1949 draait Richard Pottier (eig.Ernest Deutsch, Budapest 1906-Frankrijk 1994) “Caroline Chérie” met Martine Carol en “Meurtres” met Fernandel. In 1956 zal hij “Le chanteur de Mexico” met Luis Mariano draaien. Hier was de muziek van Francis Lopez (1916-1995), maar Pottier schreef zelf ook liedjes. In 1946 had hij twee “hits” met Tino Rossi die in zijn film “Destin” “Tant qu’il y aura des étoiles” en “Petit papa Noël” zong.
In 1950 “Le Furet” by Raymond Leboursier is another film based on a Stanislas-Andre Steeman novel (“Crimes A Vendre”) after Clouzot’s “Quai Des Orfevres” and “L’Assassin Habite Au 21” and even “Le Dernier Des Six”, directed by Georges Lacombe but the screenplay of which written by Clouzot again.
Monsieur Wens was Steeman’s Hercule Poirot. He was first portrayed by Pierre Fresnay (three movies) but the actor saw the danger (Sean Connery would face the same problem with James Bond) and turned down a fourth Wens.
In this film, Wens (oddly pronounced in an English way) is played by Pierre Jourdan, an actor who sank into oblivion, and anyway, his appearances are few and far between (about 20 minutes; in the whole film,that is), and it’s a wonder he can single-handedly solve the riddle. Steeman’s novel was rather complex and some people who did not read it might find it hard to catch up with the plot.
We can dream of the nasty movie Clouzot would have made. Leboursier has not his skills, his genius, and his film is lackluster. Only the scene featuring Jean Servais and Jany Holt (photo) retains some substance – although less S/M than in the book, Margo Lion’s part as the sister having been underwritten. (D.B.Dumonteil op de Internet Movie Database)
In 1950 debuteert ook Roger Vadim (1928-2000) als scenarist voor “Marie Chapdelaine” van Marc Allégret. Datzelfde jaar is ook Françoise Gautsch (Algerije, 3/6/1931) voor het eert op het witte doek te zien. Al heeft ze een gedegen toneelopleiding gehad, toch valt ze in haar eerste film, “L’épave” van Willy Rozier uit 1950, vooral op door uit de kleren te gaan. Idem dito in haar tweede film, “Nous irons à Paris” van Jean Boyer, waarin ze niet veel meer draagt dan haar blonde vlechten. Enkele jaren later mag ze toch al een regenjas van zwart vinyl dragen in “Paris Palace Hotel” van Herni Verneuil uit 1956. Het zou haar laatste glansrol worden, want ongeveer tegelijk kwam “Et Dieu créa la femme” van Roger Vadim uit, waarmee Brigitte Bardot korte metten zou maken met de concurrentie. Het dient gezegd dat Roger Vadim haar (Arnoul dus) onmiddellijk daarna nog een kans gaf in “Sait-on jamais?”
In 1951 delen “Miracolo a Milano” (Vittorio de Sica) en “Fröken Julie” (Vilgot Sjöberg) de eerste plaats in Cannes, evenals een jaar later “Fanfan la Tulipe” (Christian-Jaque) en “Othello” (Orson Welles). Dat jaar wint “Jeux interdits” van René Clément de Gouden Leeuw op het filmfestival van Venetië.
In 1953 wint “Le salaire de la peur” in Cannes, regisseur Clouzot en één van de vier hoofdacteurs (Charles Vanel) valt ook in de prijzen (de andere drie gedoemde vrachtrijders die een lading nitroglycerine over vijfhonderd kilometer onberijdbare bergwegen moeten vervoeren zijn Yves Montand, Peter Van Eyck en Folco Lulli). Jean Gabin van zijn kant trekt in “Touchez pas au grisbi” van Jacques Becker alle aandacht naar zich toe, ondanks de aanwezigheid van een piepjonge Jeanne Moreau. (“Grisbi” wil zeggen “ensemble des pièces de monnaie”.)
In 1954 wint René Clément met “Monsieur Ripois” voor de vierde keer in Cannes, een jaar later gevolgd door “Marty” van Delbert Mann. In 1956 draait Claude Autant-Lara “La traversée de Paris”, waarin we een eerste confrontatie tussen Bourvil en Louis de Funès meemaken, maar eigenlijk draait de film op het samenspel tussen Bourvil en Jean Gabin. Datzelfde jaar gaat op het Festival van Cannes de Gouden Palm naar “Le monde du silence” van commandant Cousteau. De “echte” regisseur was Louis Malle, die het jaar daarop officieel debuteert met “Ascenseur pour l’échafaud” met Maurice Ronet die zijn baas en de man van zijn minnares (Jeanne Moreau) vermoordt, maar die in de lift komt vast te zitten. Door de bemiddeling van Boris Vian speelt Miles Davis op één nacht de legendarische soundtrack bijeen. Ondanks het feit dat Louis Malle niets met “la nouvelle vague” te maken wil hebben, wordt deze film toch tot de nouvelle vague gerekend, net als de volgende “Vie privée” met Brigitte Bardot in de hoofdrol. Beide hoofdrolvertolksters zijn samen later te zien in “Viva Maria”. Louis Malle draait ook een prachtige kortfilm (20 minuten) over de Tour ’62 (“Vive le Tour”). Hij wijkt later uit naar Amerika waar hij “Pretty baby” draait. Toch komt hij af en toe nog eens naar Frankrijk, zo o.a. voor “Milou en mai”, een mooie beeld van mei ’68 met o.a. Miou-Miou. In 1993 is hij op het festival van Cannes voorzitter van de jury. Hij die in mei ’68 één van de leiders van de paleisrevolutie was! Hij stierf eind november 1995.
In 1957 krijgt Alain Delon in Cannes een rolletje aangeboden in “Quand la femme s’en mêle” van Yves Allegret, de broer van Marc, die dat jaar “Sois belle et tais-toi” draait, waarin we kennismaken met Mylène Demongeot. Alain Delon zelf heeft trouwens ook een klein rolletje in déze film.
In 1958 wint de Russische film “Als de ooievaars overvliegen” het Festival van Cannes en “Les misérables” van Jean-Paul Le Chanois (eig.J.P.Dreyfus, 1910-1985) wordt in twee delen gedraaid in Oost-Berlijn.
In 1959 wordt de Gouden Palm in Cannes gewonnen door “Orfeo Negro”. “Hiroshima, mon amour” van Alain Resnais, viel buiten de prijzen. De meeste aandacht ging echter naar de “nouvelle vague” (nieuwe golf), het nieuw soort film dat door Godard met “A bout de souffle” werd gelanceerd met Jean-Paul Belmondo in de hoofdrol. Godard had Belmondo ontdekt in een café en hem eerst een rolletje in de kortfilm “Charlotte et son Jules” aangeboden. Rond die tijd was hij (Godard) ook reeds verliefd op Anna Karina (die hij had gezien in het reklamefilmpje voor Monsavon, maar ze weigerde een rol in “A bout de souffle” omdat ze uit de kleren moest). Nadien stemde ze dan toch toe voor “Le petit soldat” en ze huwden ook. Maar tegen de tijd van “Pierrot le fou” waren ze al opnieuw gescheiden.
“A bout de souffle” was ook de eerste prent die expliciet refereerde aan de filmwereld zelf en vol zelfspot zat. Deze was vooral afkomstig van scenarist François Truffaud, die zelf met “Les 400 coups” uitpakte. De film krijgt de prijs voor de regie, precies een jaar nadat hij als criticus voor het blad “Arts” van het Festival was verwijderd. De kritieken van Truffaud waren voor Bertrand Tavernier overigens de aanleiding om talrijke keren hier in Vlaanderen naar Amerikaanse films te komen kijken. En dan niet in de grote steden, maar bijvoorbeeld ook in Boom. Hij herinnert zich dat, toen ze daar arriveerden met drie wagens met een nummerplaat uit Parijs om naar “The Canadians” te kijken, de uitbater bijna een hartaanval kreeg. “En terecht,” lacht hij, “want de film trok op geen kloten.”
In eigen land konden de filmliefhebbers nochtans naar “Des femmes disparaissent” van Edouard Molinaro gaan kijken met Magali Noël in de hoofdrol in deze film over blanke slavinnen of naar “La jument verte” van Claude Autant-Lara, een als komedie bedoeld onding over een ruzie tussen twee families, die tegelijk symbool staan voor de strijd op het platteland tussen “klerikalen” en “republikeinen” in de nadagen van de Franse Revolutie. Het misogyne karakter van de film mag dan nog realistisch zijn wat de periode waarin hij zich afspeelt betreft of misschien zelfs voor de periode waarin hij werd gedraaid, het is nu toch tenenkrullend als men er naar kijkt. Maakt u zich overigens vooral geen zorgen over waarop de titel in godsnaam wel mag slaan, zeker aangezien die “jument verte” al na enkele minuten dood is (men wilde het wellicht een echt paard niet aandoen om voortdurend groen geschilderd rond te lopen). De titel slaat eerder op een schilderij dat men ervan had gemaakt en dat zogezegd geluk zou brengen aan de bezitters ervan. De centrale figuur van deze ongein is niemand minder dan Bourvil en ook andere bekende komieken als Francis Blanche of Yves Robert spelen een belangrijke rol.
Gérard Philippe speelt één van zijn laatste rollen in “Les amants de Montparnasse” van Jacques Becker (eigenlijk was Max Ophüls gestart met het draaien van deze film, maar hij is gestorven nog voor hij voltooid was). Hij speelt de rol van de schilder Amedeo Modigliani. “The story follows the last period of Modigliani’s life about 1919, after he met and fell madly in love with fellow artist Jeanne Hebuterne, their trials, tribulations and tragedy. It’s all done very well, definitely not as the elegant Ophuls would have done it (witness those clumsy tracking dancing scenes) with good black and white photography and great acting: basically no problems with any of it. However the end of the film was very different to the reality (two days after Modigliani’s death from meningitis, Jeanne Hébuterne hurled herself out of the window of her parents’ fifth floor apartment, killing herself and her unborn child; the couple left behind a daughter, Jeanne, born two months earlier) and bearing in mind it was fairly frank anyway I can’t understand why the truth was jettisoned at the climax. Did Modigliani’s daughter object? What actually happened was incredibly sad, brutal and even incomprehensible but still would have made more sense than the end to the film did. It turned a study in romance into a lesson in sordidness.” (De Britse Gary op de Internet Movie Database)
« Un taxi pour Tobrouk » (Denys de la Patellière), « Caroline et les rebelles » (Michel Boisrond), « Cartouche » (Philippe de Broca) en « Les Parisiennes » stammen uit 1961. Hierin stapt Johnny Hallyday in navolging van zijn idool Elvis Presley zelf ook in de film. In één van de vier sketches van deze film van Marc Allégret zingt hij “Retiens la nuit” tegenover Catherine Deneuve die op die manier ook de filmgeschiedenis komt ingestapt. Zij had de rol gekregen omdat scenarist Roger Vadim op dat moment aan de rol ging met haar zus Françoise Dorleac. Zelf zou Catherine Deneuve een tijdlang een verhouding hebben met Johnny Hallyday tot Sylvie Vartan op de proppen komt.
De voornaamste Franse films van 1962 zijn “Le masque de fer” (Henri Decoin), “Les carabiniers” van Jean-Luc Godard (een toepasselijke titel voor iemand die ooit een criticus heeft gedefinieerd als “un soldat qui tire sur son propre régiment”) en “Un singe en hiver” van Henri Verneuil (°1920) met Jean Gabin (1904-1976) als Albert Quentin, Suzanne Flon als zijn echtgenote, Jean-Paul Belmondo (Gabriel Fouquet) en Noël Roquevert (Landru).
“La peau douce” (François Truffaut), “Château en Suède” (Roger Vadim) en “L’homme de Rio” (Philippe de Broca) stammen uit 1963. Een jaar later begint de Angélique-serie met in de titelrol Michèle Mercier. 1964 was overigens een zwak jaar in Cannes, wat o.m. mag blijken uit de winnaar, “Les parapluies de Cherbourg” van Jacques Demy. Ook “L’âge ingrat” van Gilles Grangier bleef onder de verwachtingen. Misschien had men gedacht dat de confrontatie tussen Fernandel en Jean Gabin vuurwerk ging opleveren, maar dat was toch niet echt het geval, ook al houden de twee reuzen zich ongeveer als enigen staande in deze flauwe zedenkomedie over twee jongeren (“L’âge ingrat”) die zich hals over kop in een huwelijk storten (gespeeld door Frank Fernandel en Marie Dubois) tot ongenoegen van hun respectievelijke patres familias…
Uit 1965 is er “Tribulations d’un Chinois en Chine” (Philippe de Broca) en “Du rififi à Paname” (*), een nogal harde film van Denys de la Patellière, die eigenlijk rond Jean Gabin draaide, terwijl in de “Fantomas”-reeks een eveneens reeds ouder wordende Jean Marais werd gekoppeld aan Mylène Demongeot, het prototype van het domme blondje. In 1966 is de Gouden Palm voor “Un homme et une femme” van Claude Lelouch. “La Religieuse” wordt verboden, maar neemt toch deel als officiële Franse inzending. “Je t’aime, je t’aime” van Alain Resnais spreekt natuurlijk voor zichzelf, maar toch is deze film vooral opvallend door het spelen met de tijd.
In 1967 is het de tijd van de Flower Power, ook in de film. Blow Up (Michelangelo Antonioni) wint de Gouden Palm in Cannes, terwijl “J’ai même rencontré des tziganes heureux” van de in Parijs geboren Joegoslaaf Alexander Petrovic de speciale prijs van de jury krijgt. Petrovic, die in 1973 in ongenade viel, overleed in augustus 1994. Hij werd 65.
Luchino Visconti draait “L’étranger” naar Marcel Camus. Caroline chérie (Denys de la Patellière), Les risques du métier (André Cayatte) en La mariée était en noir (François Truffaut) zijn ook allemaal uit 1967.
In 1968 wordt omwille van de studentenrevolte het Festival in Cannes stilgelegd. Er was ook een “filmische” aanleiding: in het voorjaar had minister van cultuur André Malraux getracht om Henri Langlois, de stichter (in 1937) van de Cinémathèque de Paris een halt toe te roepen omwille van zijn “arrogance et poignée de fer”. Dit ontslag werd echter belet door een aantal filmmakers met aan het hoofd François Truffaut. Samen met Jean-Luc Godard, Claude Chabrol en andere critici van “Les Cahiers du Cinéma” ging hij de “cinéma de papa” aanvallen, zowel wat inhoud als wat stijl betreft. Zo werd b.v. de studio ingeruild voor de reële locatie. (**)
Als er één film is die de generatie van ’68 raak typeert, zegt men, dan is het wel “Masculin-Féminin” van Jean-Luc Godard, vrij geïnspireerd op “La Femme de Paul” en “Le Signé” van Guy de Maupassant. En dat is dan wel erg straf, want de film kwam uit in 1966, dus twee jaar vóór 1968! Godard verwerkte de twee verhalen in een speelse collage die schitterend de mentaliteit van het Quartier Latin anno 1965 uittekent. Paul is net afgezwaaid en moet een keuze maken: of de politiek ingaan of zijn vriendinnetje Madeleine, een popzangeresje, volgen in haar oppervlakkige, op plezier en comfort gerichte leventje. Hij staat dus in het midden tussen linkse intellectuelen met hun soms holle slogans en de leegte van de westerse consumptiemaatschappij. Zoals altijd besteedt Godard veel zorg aan de visuele en auditieve stijl van de film, en hij bewijst bovendien hoe je een 19de eeuwse auteur perfect kan actualiseren op basis van relevante inhoudelijke parallellen.
In 1969 is de Gouden Palm in Cannes voor “If” van Lindsay Anderson. In Frankrijk zelf is er “La horse” van Pierre Granier-Deferre met Jean Gabin in een glansrol als een ouwe patriarch die bijna op z’n eentje een hele drugsbende uitroeit (“la horse” is jargon voor heroïne). In een zekere zin hoort deze film thuis in mijn overzicht van revenge movies. De reden waarom ik het uiteindelijk niet heb gedaan, is dat Gabin eigenlijk wil dat men hem en zijn familie met rust laat. Hij is dus principieel niet uit op wraak, maar als men aan zijn bezittingen, dieren en last but not least familieleden raakt, ja dan…
Een gelijkaardige rol speelt hij dat jaar in “Le clan des Siciliens” van Henri Verneuil. Want zoals ene Trevor Aclea uit Londen schrijft op de Internet Movie Database: “Despite the title, this 1969 flic et voyou flick is definitely NOT a mob movie: the clan are a family of Sicilian crooks in France headed by Jean Gabin who spring Alain Delon from jail for a massive jewel robbery, with Lino Ventura’s dogged cop on the trail. Based on a novel by Rififi author Auguste le Breton, there’s little that’s original (although the heist itself is spectacularly ingenious), but it’s put together with polish and style and makes for an entertaining couple of hours.”
Een jaar later gaat de Palm naar “MASH” (Robert Altman). Van Franse zijde is er dat jaar o.a. “Raphaël le débauché” met muziek van Vincenzo Bellini, gespeeld door Orchestre de Chambre de l’ORTF m.m.v. de sopraan Mady Mesplé en de tenor Alain Vanzo. Deze film van Michel Deville is gebaseerd op een scenario van Nina Companeez. Maurice Ronet in de titelrol zal uiteindelijk zijn meerdere vinden in Françoise Fabian, nadat hij Brigitte Fossey en Isabelle de Funès heeft binnengedaan. Fabian trouwt dan met Jean Vilar. Daarnaast is er “La maison des Bories” van Jacques Doniol-Valcroze met een zoals altijd sensuele Marie Dubois in de hoofdrol naast stijve hark Mathieu Carrière, die haar dan ook pas kan “veroveren” via haar kinderen, waarmee hij inderdaad goed kan opschieten. Toch is deze film interessanter omwille van het portret van een dorpje uit de Vaucluse gefilmd in getemperde kleuren dan omwille van de minimalistische inhoud.
In 1971 is de Gouden Palm voor “The Go-Between” (Joseph Losey) vóór andere uitstekende films als “Dood in Venetië” (Luchino Visconti), “Taking off” (Milos Forman) en “Johnny got his gun” (Dalton Trumbo).
In 1972 staat het festival van Cannes in het teken van het marxisme: “Il Caso Mattei” van Francesco Rosi en “De arbeidersklasse gaat naar de hemel” van Elio Petri delen de Gouden Palm en ere-genodigde is Marx. Groucho Marx. “Solaris” van Andrei Tarkovsky met Donatas Banionis en Nikolai Grinko is nog onbegrijpelijker dan “2001”.
In 1973 maakt “La Grande Bouffe” van Marco Ferreri het meeste ophef. In 1974 was er de Zorro-film van Alain Delon, tevens de hoofdacteur uit “Adieu l’ami” (naast Charles Bronson) van Jean Herman, de cineast die zich dat jaar tot auteur omschoolt (onder de naam Jean Vautrin) omdat hij en zijn vrouw, actrice Anne Doat, geconfronteerd worden met een autistisch kind, wat hij onverenigbaar acht met het zwerversbestaan van een filmregisseur.
Andere films dat jaar: “Stavisky” van Alain Resnais met Jean-Paul Belmondo, Annie Duperey en Daniel Lecourtoix (1903-1985). En verder: “Le fantôme de la liberté” van Luis Bunuel met Adriana Asti, Jean-Claude Brialy en Michel Piccoli, “Un nuage entre les dents” (Marco Pico), Les valseuses (Bertrand Blier), Les contes immoraux (Walerian Borowczyk), “Toute une vie” van Claude Lelouch, Robert Bresson (“Lancelot du Lac”), “Il n’y a pas de fumée sans feu” (André Cayatte), “Le vieux fusil” (Robert Enrico), Le téléphon rose (Edouard Molinaro), Les galettes de Pont-Aven (Joël Séria), Le sauvage (Jean-Paul Rappeneau) met Yves Montand en Catherine Deneuve. En dan was er ook nog « La traque » van Serge R.Leroy (°1937), die we kennen van « Attention les enfants regardent », « Légitime violence », « Le quatrième pouvoir », « La saison des feuilles » en « Les cahiers bleus ». Op 27/5/93 is hij gestorven na een “langdurige ziekte”. “Chronique des années de braise” van de Algerijn Mohamed Lakhdar Hamina wint de Gouden Palm. Het paleis moet geregeld ontruimd worden wegens bomalarm. Eén bom ontploft maar richt alleen materiële schade aan.
In 1976 sterft Adolph Zukor op 103-jarige leeftijd. “Taxi Driver” wint de Gouden Palm in Cannes. Nickelodeon van Peter Bogdanovich voert ons terug naar de prille begintijden van de film. Laatste eerbetoon aan Luchino Visconti met de vertoning van zijn ultieme film “L’Innocente”, gedraaid vanuit een rolstoel. Evenement: “Novecento” van Bernardo Bertolluci. Grandioos juichen de fans en ze neuriën flink de Internationale mee. Stormloop in de rue d’Antibes voor de Japanse wurgseks in “L’Empire des sens”. Claudia Cardinale zit naast Patrick Duynslaeger in de zaal. Ingmar Bergman vertoont “Face to Face”, heeft problemen met de fiscus. Revelatie van de Australische film op de Marché met “Picnic at Hanging Rock” van Peter Weir.
“Cousin, cousine” (Jean-Charles Tacchella) dateert uit 1977. Het Festival van Cannes begint één dag later omwille van tv‑debat tussen Franse premier en oppositieleider François Mitterrand. Het accent ligt op de intimistische film. De bom gevonden in de gangen van de festivaladministratie wordt op het strand tot ontploffen gebracht.
Het Festival van Cannes 1978 is het festival van de harde films volgens nieuwe Cannes-baas Gilles Jacob. De Gouden Palm is voor “De Klompenboom” van Ermanno Olmi. Controverse rond racistisch geweld in “Midnight Express”. Wie tijdens een strand-lunch fotomodel Brooke Shields (“Pretty Baby”) probeert te spreken, krijgt alleen haar moeder aan de praat. Romy Schneider, Cassius Clay, David Bowie, Jane Fonda en Marcello Mastroiani verdwijnen in het niet vergeleken met de hysterie rond tv-ster Farrah Fawcett-Majors die bijna doodgedrukt wordt door een horde fotografen. Curd Jürgens viert in zijn huis in Saint-Paul-de-Vence zijn vijfde trouwpartij. Von Karajan stuurt hem het volgende telegram: “Zoals voor Beethoven, is de Vijfde de beste.”
“L’homme qui aimait les femmes » van François Truffaut (zie foto) is zowat de opvallendste Franse film uit 1978.
In 1979 wordt « Les chiens » (Alain Jessua) en « On a volé la cuisse de Jupiter » (Philippe de Broca) gedraaid. Als beste buitenlandse film wordt de Zwitsers-Franse film “La diagonale du fou” bekroond. Pascale Ogier (in 1960 geboren als dochter van Bulle Ogier en gedebuteerd in 1979 met Perceval le Gallois) krijgt voor “Les nuits de la pleine lune” de prijs voor de beste actrice op Festival van Venetië. Datzelfde jaar is ze overleden (zelfmoord, als ik me niet vergis).
In Cannes moet Akira Kurosawa met “Kagemusha” in 1980 de Palm delen met “All that jazz” van Bob Fosse (1980). Jean-Luc Godard (“Sauve qui peut/La Vie”) geeft ook een persconferentie: “Er zijn geen critici meer. Ze zijn nog slechter dan de sportjournalisten, die schrijven ten minste met passie over basketbal of tennis.” Charlton Heston geeft eveneens een persconferentie en… niemand daagt op. Bernardo Bertolucci noemt “Lightning over Water” waarin Wim Wenders een terminale Nicholas Ray filmt, “een film over de frivoliteit van het sterven.”
In 1981 wordt het festival van Cannes gewonnen door “De Man van IJzer” van Andrzej Wajda (op dat moment onder huisarrest geplaatst in Warschau). De Gouden Palm gaat vooral naar Solidarnosc en naar scenarist Aleksander Scibor-Rylski, die twee jaar later zou overlijden. “Polyester” van de paus van de wansmaak John Waters is de eerste film in “Odorama”; de toeschouwers krijgen “Smell-o-Vision”-kaarten waarop ze moeten krassen om een reukje te krijgen. Meest gehate film van 1981 is “Les Uns et les Autres” van Lelouch. Het Béjart‑nummertje van de Bolero (integraal) met ziekenwagens van het Rode Kruis op de achtergrond is één van de grote komische momenten. Datzelfde jaar pleegt Nouvelle Vague-filmer Jean Eustache (“La maman et la putain”) zelfmoord. In “Eaux profondes” van Michel Deville (1981) neemt Jean-Louis Trintignant op zijn eigen manier wraak op de minnaars van zijn jongere vrouw Isabelle Huppert, zoals Jean-Luc Moreau of Robin Renucci. Dit scenario van Christopher Frank gaat eigenlijk terug op de roman “Deep Water” van Patricia Highsmith. Merkwaardig is de filmmuziek, want dat is eigenlijk het concerto voor clavecimbel van Manuel de Falla.
In 1984 speelt Michel Deville met “Péril en la demeure” in op het voyeurisme, dat met de uitvinding van de videocamera hoge toppen begint te scheren. David Aurphet (Christophe Malavoy) geeft muziekles aan het dochtertje van het rijke echtpaar Julia en Graham Tombsthay (Nicole Garcia en Michel Piccoli). Julia verleidt hem en ze beginnen een relatie, maar op een bepaald moment ontvangt hij een videocassette van zijn gestoei. Met verder nog Anémone en Richard Bohringer.
« Le rayon vert » is in de eerste plaats een film over de eenzaamheid, over de moeilijkheid om contacten te leggen. Ook wanneer « de heldin » hier en daar tijdelijk een gesprekspartner of -partnerin vindt dan blijft solitude en verveling haar deel. Tot op een bepaalde dag het plots toch schijnt te klikken met een al even eenzame jongeman. Dan wachten zij beiden op de befaamde « groene straal » die in uitzonderlijke omstandigheden bij het ondergaan van de zon te zien is en waarover Jules Verne het in één van zijn boeken had. Naast een gedeelte wetenschappelijke uitleg is de film vooral een benadering van gevoelens waarvan de meeste van innerlijke aard zijn. « Le rayon vert » is dan ook geen spectaculaire prent maar zij is er niet minder interessant om. Integendeel. Enkel een meester als Eric Rohmer kan zo’n thema met zulke beperkte middelen aan. De vertolkers kregen tenandere enkel het stramien van het verhaal en moesten hun dialogen zelf improviseren wat de verdienste van hoofdrolspeelster Marie Rivière er nog groter op maakt. Een echte aanrader.
“La femme publique” is een Franse film van Andrzej Zulawski uit 1984 met Francis Huster (Lucas Kesling), Valérie Kaprisky (Ethel), Lambert Wilson (Milan Mliska), Diane Delor (Elena Mliska) e.a.
Ethel wil actrice worden, maar in afwachting is ze al blij dat ze mag poseren voor naaktfoto’s. Tijdens een auditie wordt ze opgemerkt door de regisseur Lucas Kesling, die haar een rol aanbiedt in zijn verfilming van Dostojevski’s Demonen. Lukas wil Ethel volledig naar zijn hand zetten, maar dat wil niet zo best lukken. Ik heb de film destijds wel gezien, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik niet meer weet wat Valérie Kaprisky hier op de schoot van Lambert Wilson zit te doen. Allé, begrijp me niet verkeerd, ik weet ook wel wat mensen in zo’n situatie plegen te doen, maar ik bedoel dat ik niet meer weet wat het in de film precies komt doen.
In 1986 wint “Thérèse” (Alain Cavalier) de prijs van de jury in Cannes en de meest gehate film is alweer “Un homme et une femme: Vingt ans déjà” van Claude Lelouch. Beste debuut: Noir et blanc (Claire Devers). Beste acteur: Michel Blanc (Tenue de soirée).
En dan was er nog “Trois hommes et un couffin” (Colline Serreau, 1986) waarmee de Fransen bewezen dat ze het nog niet helemaal verleerd zijn. Een jaar later werd het trouwens veramerikaanst tot “Three men and a baby” door Leonard “Spock” Nimoy en dan kan je vaststellen hoe superieur de Fransen zijn in dit soort humor.
Op het Filmfestival van Brussel 1987 kwamen weliswaar enkele « langverwachte » prenten aan bod zoals « Le big bang » van onze nationale Jean-Paul Walravens (alias Picha) en zoals « Mauvais sang » van de Franse wonderboy Léos Carax. Zij lokten bomvolle zalen met enthousiaste supporters die af en toe voor een open doekje zorgden. Maar er was ook « Corps et biens » van de door onze Zuiderburen al even omhoog geschreven Benoit Jacquot. Die kreeg een fluitconcert en een boegeroep ten geschenke. Waaruit blijkt dat er ook aan deze opgefokte rozen heel wat doornen zitten, vooral in wintertijd wanneer er niet veel natuurzon is om de planten normalerwijze te doen gedijen. Helaas « het kweken met hormonen » lijkt ook in de filmwereld een meer en meer opgang makende activiteit te zijn geworden. Met alle gevolgen vandien. Wegwerpproducten worden er met hopen op de markt gebracht. Duurzamere waar wordt steeds zeldzamer.
« Le beauf », van debutant Yves Amoureux en met Gerard Jugnot als onhandige zwager in de hoofdrol, kon ons evenmin overtuigen ook al heet deze prent een pleidooi voor « de tolerantie » te willen zijn. Deze bestaat er dan in dat hij begrijpt dat zijn vrouw hem bedriegt, dat zijn « vrienden » hem misbruiken. Even zint hij op bloedige wraak maar tenslotte triomfeert hij op zijn manier : « Le beauf » is geen « pauvre con » meer. Wij hebben hier te doen met een van die Franse films die tot « de betere soort » wil behoren maar daar niet in gelukt. Wel is hij vlot gemaakt, wordt de spanning er handig in opgewarmd (hier letterlijk te nemen) en is men gelukkig eenieder ongedeerd uit de brand te zien komen. En ondertussen heeft men Marianne Basler enkele keren in vol (of licht) ornaat kunnen bewonderen. Wat niet onaangenaam is…
OPEN EN BLOOT
Hetzelfde kan men zeggen over Myriam Mézières. Zij speelt in “Une flamme dans mon coeur” van Alain Tanner uit 1987 Mercedes, een dertigjarige actrice, die een compromisloze verhouding met haar partner wil, maar door de socio-economische omstandigheden lukt dat maar niet. Haar eerste vriend, een gastarbeider, is te macho ingesteld en begrijpt haar ambities als actrice niet. Een tweede vriend, journalist, respecteert haar vrijheid (ook b.v. wanneer zij op de dool raakt en als striptease-danseres op kermissen aan de kost komt). Maar verwacht van haar hetzelfde: hij is dagenlang afwezig als hij op reportage moet. Maar dat kan Mercedes niet. Liefde tussen slechts twee personen in een veeleisende prestatiemaatschappij blijkt volgens deze film een illusie.
Une flamme dans mon coeur is de bekentenisfilm van hoofdactrice en scenarioschrijfster Myriam Mézières. Wie zo open en bloot (vaak ook letterlijk) zijn geestelijke en menselijke ellende durft te etaleren, stelt zich kwetsbaar op en loopt het risico voor hypocriet of belachelijk te zullen doorgaan. Dankzij het talent van regisseur-ten-dienste-van-Mézières, Alain Tanner, is dat gelukkig niet het geval. Het sobere zwart-wit, de vaak lang aangehouden scènes, de treffend gekozen Bach-muziek kunnen de kijker in de ban van het Mézières-drama houden. Je accepteert zelfs heel wat banaliteiten in woord en beeld: Mézières’ eenzaamheidsfilosofie b.v. of de ogenblikken wanneer ze zich in het appartement van de journalist slonzig opstelt. De reis naar Cairo is ook langdradig. Het slotbeeld, de glimlach van een kind in de sloppen van Cairo, is zowat het enige lichtpunt in deze diepdonkere gevoelsfilm vol controverse.
“FLODDER”-ACHTIG
De Nederlandse film « Flodder » — die in 1987 uitgebracht werd — vonden wij nu niet precies een voorbeeld van fijne humor. Dit verhaal over « een arme familie die naar een rijke buurt » overgeplaatst wordt, vonden wij eerder een voorbeeld van uitdagende, provocerende, anarchistische « geestigheid ». Deze « hara-kiri »-gekheden sloegen echter wel aan bij een stel mensen die graag enkele uurtjes stout waren in de donkere bioscoopzaal en dan weer braafjes naar buiten stapten. Tweehonderd frank armer.
Of de Franse realisator Etienne Chatiliez (afkomstig uit Roubaix) het voorbeeld van boven de Moerdijk gezien heeft, weten wij niet. Wel is het een feit dat zijn film « La vie est un long fleuve tranquille » (« Certes, mais… parsemé ça et là d’embûches ») heel «Flodder»-achtig aandoet. Hij biedt soortgelijke vooral verbale en dikwijls moeilijk te verstane humor. Maar ook vele huiselijke tafereeltjes doen gelijkaardig aan. Hier komen « de armen » evenwel niet door een verhuis maar ingevolge een kinderverwisseling in de materniteit met « de rijken » in contact en… in botsing. Een welstellende dochter blijkt plots van doodgewone komaf. En een plantrekkende zoon wordt opeens een jongeman met mogelijkheden.
Verwarring in beide families ingevolge een loense ingreep, enkele jaren eerder, door een verpleegster die zich op een onbesluitvaardige dokter-minnaar wilde wreken en ook stijgende wrevel bij de kijker die het spelletje op de duur al te gortig vindt. Grote theorieën gaan wij hier niet opbouwen, enkel stellen dat dit soort maatschappijkritiek niet erg ver dragend is, eerder een uitlaat dan een opbouw moet genoemd worden.
Maar kom, wie graag de « bourgeois » uitlacht kan hier terecht ook al krijgen de « lompen » af en toe eveneens een veeg uit de pan…
MEANWHILE IN CANNES…
In 1988 gaat de Gouden Palm van Cannes naar “Pelle de Veroveraar” van Bille August ten nadele van de grote publiekstrekker “Le Grand Bleu”, waarvan de critici brandhout maken.
In Cannes 1989 is er een vreedzame protestmars van de nouveaux pauvres, veertigers en vijftigers die hun baan verloren hebben en nu tussen de Rolls‑Royces en jachten manifesteren. Ze krijgen de steun van Yves Montand die hen met een megafoon toespreekt, zegt dat hun klachten zullen gehoord worden en handtekeningen uitdeelt. Montand is net als Claude Autant-Lara, die dat jaar een zitje in het Europees Parlement heeft veroverd voor het Front National, geëvolueerd van uiterst links naar uiterst rechts. Een klein jongetje vraagt Jean‑Luc Godard een handtekening: “Non, j’ai pas envie,” antwoordt Godard, die met “King Lear: an approach”, een onafgewerkt project presenteerde. Claude Lelouch stelt “Itinéraire d’un enfant gâté” voor met Jean-Paul Belmondo, Richard Anconina, Lio en Daniel Gélin.
Lino Brocka draait “Fight for us” naar een scenario van José F.Lacaba. Muziek van Dina Bonnevie. Met Phillip Salvador, Gina Alajar en Bembol Roco. Merkwaardig: deze film begint met te zeggen dat de Franse regering hem weigerde te “erkennen” (?) en dat het daarom een “statenloze” film is. Vandaar wellicht ook dat hij als “Fight for us” wordt geafficheerd als video in plaats van de oorspronkelijke titel “Les insoumis”.
“La vouivre” van Georges Wilson naar een eigen scenario is eigenlijk gebaseerd op het boek van Marcel Aymé. De muziek is van Wladimir Kosma. Met Lambert Wilson (Arsène), Jean Carmet (1922-1994, Requiem), Suzanne Flon (Louise) en Laurence Treil (La Vouivre). ‘La Vouivre’ is een slangenmeisje, een soort fee die volgens de legende naakt door de moerassen doolt om de mannen te verleiden. Op de borst draagt ze een diamant, maar het noodlot treft al wie deze diamant probeert te bemachtigen. De film is niet zo sprookjesachtig als de titel zou kunnen laten vermoeden. In werkelijkheid gaat het over een gesloten landelijk milieu in het Zuiden van Frankrijk, waar een jongeman (Lambert Wilson uiteraard) terugkeert van het slagveld, waar hij in zijn hoofd is geraakt. Vandaar dat hij “vatbaar” is voor dergelijk verhaal natuurlijk, ook al omdat de seksualiteit in dat milieu verstikt wordt.
Dat jaar is er ook “Madame Bovary” van Claude Chabrol met Isabelle Huppert als de rusteloze Emma Bovary, Christophe Malavoy als de vrouwenverleider Rodolphe Boulanger, Jean-François Balmer als haar liefdevolle maar saaie echtgenoot Charles Bovary, Jean Yanne als de vrijdenker-apotheker Homais (die met zijn sensatiezucht wel mede de ondergang van Bovary bewerkt door hem in een chirurgisch avontuur te storten) en Lucas Belvaux als de jonge Léon Dupuis, de tweede minnaar van Emma. Voor zover ik kon oordelen, bleef Chabrol Flaubert erg getrouw (de dialogen werden soms letterlijk weergegeven), maar hij werpt toch een heel negatieve kijk op Emma.
In 1992 was er “Toto le Héros” van Jaco Van Dormael (°Elsene, 1957). Het is het verhaal van een zekere Thomas (gespeeld door Michel Bouquet) die zijn hele leven knorrig afgunstig is geweest op een meer gefortuneerde leeftijdsgenoot en die hij nu in het licht van de eeuwigheid als “heldendaad” wil afschieten. In flashback zien we de Vlaming Jo De Backer als de jonge Toto.
In Cannes won Van Dormael de prestigieuze “Caméra d’or” voor een debutant. Hij heeft wel de meest voorkomende fout van debutanten gemaakt: in deze eerste film heeft hij dadelijk àlles willen stoppen. Voor de selectieheer Pierre-Henri Deleau deed hij echter aan “La vie est un long fleuve tranquille” van Etienne Chatiliez denken. De (vermoedelijke) verwisseling van twee baby’s bij de geboorte is inderdaad identiek. Verder is Toto echter gelukkig niet zo vulgair, maar helaas ook niet zo geestig. Hij hield er ook de Cavensprijs 1991 aan over. Dat is natuurlijk allemaal erg mooi, maar dat betekent allemaal niks in vergelijking met het feit dat Salma Hayek “Toto” haar lievelingsfilm noemt. Als ik Van Dormael was, dan wist ik wel wat gedaan!
In 1992 ging de Cavensprijs naar “C’est arrivé près de chez vous” van Belvaux, Bonzel en Poelvoorde vóór “Daens”, wat o.a. Maggy De Pooter terecht boos maakte. “C’est arrivé” kreeg eveneens de Caméra d’Or voor de beste debuutfilm in Cannes en werd ook genomineerd voor de Félix van de jonge Europese film van het jaar. Kortom, het was een hele sensatie in Frankrijk, maar het deed me plezier dat alleen de goeie ouwe “L’Humanité” zich hiertegen verzette. Allé, en “Le Monde” ook.
“Europa” van Lars von Trier is een laatste bijdrage in een triptiek over de tweede wereldoorlog en heeft Jean-Marc Barr van “Le grand bleu” en Barbara Sukowa van “Rosa Luxemburg” als hoofdvertolkers. Barr speelt een Duitser die na de nederlaag van de nazi’s uit de Verenigde Staten terugkeert naar zijn vaderland. Barr is zelf ook geboren in Duitsland, als zoon van een Amerikaanse militair en een Franse moeder. Dat is ook de reden waarom von Trier aan hem heeft gedacht voor de hoofdrol. Het opmerkelijke is dat de film in kleur werd gedraaid tegen een achtergrond van zwart-wit beelden.
L’amant (Jean-Jacques Annaud) krijgt een César voor de beste muziek, die van Gabriel Yared. Maar voor de rest gaat het nog altijd niet goed met de Franse film. Het regiedebuut van Frédéric Blum (al 17 jaar actief als regie-assistent!) “Les faussaires” gaat over ene Jack Baker (Jean-Marc Barr) die op Tahiti verblijft om de zoveelste biografie over Gauguin te schrijven. Hij laat zich echter op sleeptouw nemen door Cohn (Gérard Jugnot), een Uilenspiegel-achtig figuur. Gelukkig is er nog een Tahitiaanse schone (Viktor Lazlo) om hem voor verder onheil te behoeden.
Het beste was misschien nog “L’ange noir” van Jean-Claude Brisseau (“Noce blanche”). Hierin speelt Sylvie Vartan een koelbloedige moordenares, die wordt verdedigd door Tcheky Karyo. Diens homofiele wensdromen maken de film er niet verteerbaarder op. En dan is het nog een geluk dat het voorwerp van zijn lusten niet de man van Vartan is, Michel Piccoli.
In 1994 kreeg Alain Resnais de Louis Delluc-prijs voor een film die uit twee delen bestaat “Smoking” en “No smoking”, die in willekeurige volgorde mogen worden afgespeeld. Het gegeven is namelijk gebaseerd op een stuk van Alan Ayckbourn, dat uiteraard alweer over relaties gaat, en waarin op een bepaald moment één van de personages de keuze krijgt tussen roken of niet roken. Al naargelang van die keuze evolueert de film in een totaal verschillende richting. Dat gebeurt dan nog een paar keer. Telkens worden de verschillende mogelijkheden getoond. Dat maakt het wel nogal ingewikkeld, zeker als men weet dat àlle personages door slechts twee acteurs worden vertolkt: Sabine Azema speelt alle vrouwen en Pierre Arditi alle mannen. Bovendien duurt het in totaal zo’n vijf uur! Toch hield hij er een Zilveren Beer aan over op het Festival van Berlijn 1994. Heel subjectief was mijn voorkeur voor “Parpaillon” van Luc Moullet (1994). Deze film gaat over de beklimming van deze Alpencol door diverse wielertoeristen. Men kan b.v. een splijtende demarrage meemaken van Karl Marx, die daarmee Jezus Christus ongenadig ter plaatse laat.
In 1995 ontvielen ons de Franse regisseurs René Allio en Alex Joffé en de Franse acteur Charles Denner.
César, golden globe en oscar voor de beste buitenlandse film voor Indochine (Régis Wargnier), dankzij een barnum-reclame (inclusief een bezoek van president Mitterand aan Vietnam) en ook een compensatie voor Catherine Deneuves oscarnominatie voor de beste actrice, want die houdt er nu wel een César aan over. Ook Cesar voor de beste vrouwelijke bijrol: Dominique Blanc, de fotografie: François Catonne, en geluid en decor.
Cesar voor de beste acteur: Claude Rich in “Le souper” (Edouard Molinaro). Ook voor de kostuums.
Cesar voor de beste regisseur: Claude Sautet (“Un coeur en hiver”). Ook voor de beste mannelijke bijrol: André Dussolier. Felix voor Daniel Auteuil als beste acteur.
Cesar voor het beste mannelijk debuut: Emmanuel Salinger (“La Sentinelle” van Arnaud Desplechin)
Cesar voor het beste scenario: Colline Serreau (La crise) de Prijs van de Hogere Technische Commissie ging naar “Grosse fatigue”, die ook de prijs voor het beste scenario (Michel Blanc) kreeg. De Caméra d’Or ging naar Pascale Ferran voor “Petits arrangements avec les morts” en de Prijs van de Jury naar “La reine Margot” van Patrice Chereau, waarin Virna Lisi ook als beste actrice werd onderscheiden.
Op het 49ste Festival van Cannes is de juryvoorzitter Francis Ford Coppola. Leden: Nathalie Baye, Greta Scacchi, Atom Egoyan, Tran Anh Hung (“Cyclo”), Michael Ballhaus (Duitse cameraman) en Krzysztof Piesiewicz. Deze laatste is de vaste scenarist van Krzysztof Kieslowski, ook bij diens drieluik “Trois couleurs”. Deel drie (rouge) had de broederlijkheid als onderwerp en was de enige film die min of meer positief is. In “Bleu” kan Juliette Binoche de vrijheid niet aan, die ze na de dood van haar nabestaanden in de schoot krijgt geworpen, en ook Irène Jacob vindt in “Blanc” niet de gelijkheid tussen alle mensen terug.
Maar in Cannes was er van dergelijke zwaarwichtige films weinig terug te vinden. Integendeel, op het programma stonden vooral veel komedies. Zo kreeg “Un héros très discret” van Jacques Audiard de prijs van het beste scenario. Hierin worden de weerstanders (in Frankrijk vooralsnog onaantastbaar) in hun hemd gezet. Ik vind de tijdsomstandigheden een beetje te angstaanjagend om hiermee uit te pakken, maar toegegeven, met “Allo Allo” heb ik ook tranen gelachen.
“Ridicule” van Patrice Leconte (de maker van “Les Bronzés”, maar ook van “Le mari de la coiffeuse”) mocht het festival openen. Deze komische film over Louis XIV met Fanny Ardant en Jean Rochefort werd zo slecht ontvangen dat titels als “Ridicule opening van het Festival” niet uit de lucht waren. Om toe te geven aan de Amerikaanse druk (het Festival valt net iets te vroeg voor de Amerikaanse zomer-blockbusters en daar doet men in Hollywood nog altijd zuur over) werd vooraf het nieuwste Mickey Mouse-tekenfilmpje gedraaid, dat weliswaar in de Parijse afdeling van de Disneystudio’s was opgenomen.
Beste actrice: Anouk Grinberg (een hoertje in “Mon homme” van haar echtgenoot Bertrand Blier). André Téchiné kreeg voor “Les Roseaux Sauvages” de César van de beste film. Deze film gebaseerd op autobiografische feiten uit zijn adolescentie kadert in de reeks “Tous les garçons et les filles de leur âge” die een aantal regisseurs voor Arte maakten met die opdracht. Verder waren dat “La page blanche” (Olivier Assayas), “US go home” (Claire Denis), “Bonheur” (Cédric Kahn) en “Portrait d’une jeune fille de la fin des années 60 à Bruxelles” van “onze” Chantal Akerman. De andere prijzen:
beste acteur: Gérard Lanvin (Le fils préféré);
beste decor & beste klank: “Farinelli”, het levensverhaal van Carlo Broschi, de bekendste castraat uit de geschiedenis, met in de titelrol Stefano Dionisi. Enrico Lo Verso speelt zijn broer Riccardo, Elsa Zylberstein zijn vriendin Alexandra en Jeroen Krabbé is de componist Händel, nadat Jan Decleir lange tijd in de running was voor deze rol.
En de prijs voor de beste actrice ging naar Isabelle Adjani voor “La Reine Margot”.
Ja, ik weet het, ik zeur graag een eind weg over de teleurgang van de Franse film, maar dat wil daarom natuurlijk niet zeggen dat er nooit eens een goede Franse film zou uitkomen natuurlijk. “Tango” van Patrice Leconte, een intelligente komedie uit 1993, vind ik een schitterende uitzondering b.v. Naar het schijnt zou de film soms van vrouwenhaat worden beschuldigd omdat de hoofdpersoon (Richard Bohringer) zijn vrouw en haar minnaar vermoordt en er dankzij de compliciteit van de rechter (Philippe Noiret) mee wegkomt, maar ik kan u verzekeren dat ik destijds de film heb gezien in gezelschap van een vriendin en dat deze er evenzeer door gecharmeerd was als ik.
Het Festival van Cannes werd geopend door “La cité des enfants perdus”, even smakeloos als “Delicatessen”. Jeanne Moreau, de jury-voorzitster, zong een duet met Vanessa Paradis. Met “De Haat” ging Mathieu Kassovitz met de regieprijs lopen.
Bij de genomineerden voor de oscar van de beste niet-Engelstalige film waren twee Franse films: “Gazon Maudit” (Josiane Balasko) en “Les Misérables” (Claude Lelouch). Deze laatste won het.
De Césars van dat jaar waren voor beste film: “La haine” (Mathieu Kassovitz), beste regisseur: voor de tweede keer Claude Sautet (“Nelly et Mr.Arnaud”); beste acteur: Michel Serrault (1928-2007) voor “Nelly et Mr.Arnaud” maar ook voor “Le bonheur est dans le pré” van Etienne Chatiliez); beste actrice: Isabelle Huppert (“La cérémonie” van Claude Chabrol). Huppert werd voor de achtste keer genomineerd, wat een record is. Beste vrouwelijke bijrol: Annie Girardot (“Les misérables” van Claude Lelouch). “La hussard sur le toit”, die tien keer genomineerd was, kreeg slechts twee technische Césars (foto en klank).
Van Belgische kant was er in 1996 “Le huitième jour” van Jaco Van Dormael. Succesmanager Daniel Auteuil ontdekt het geluk via mongool Pascal Duquenne. Samen winnen ze ook de prijs van de beste acteur.
In “la Quinzaine des Réalisateurs” is ook “La promesse” te zien, de derde speelfilm van de Waalse broertjes Jean-Pierre (°1951) en Luc (°1954) Dardenne, respectievelijk een acteur en een licentiaat filosofie uit Seraing. Een adolescent belooft zijn vader bij te staan in zijn louche werk. Zijn vader is immers een koppelbaas die werkt met illegale immigranten. Als er een dode valt, wordt de jongen geconfronteerd met normen van goed en kwaad. Eigenlijk is het dus een inwijdingsfilm over de bewustwording van een jonge knaap. Alleen is het thema niet toegespitst op seksualiteit, zoals dat meestal het geval is bij initiatiefilms, maar op maatschappelijke verantwoordelijkheid. “La Promesse” kreeg in 1996 dan ook de Prijs van de Sociale Film. Velen vergelijken de film met het werk van Ken Loach, waaraan de regisseurs zeker schatplichtig zijn, maar de “cinéma vérité”-stijl met een camera die met de losse pols wordt bediend, geeft een indruk van slordigheid, die alhoewel ze gewild is, toch ook op de zenuwen kan werken.
In Frankrijk steeg het bioscoopbezoek in 1998 toch met 15 procent. In totaal werden 170 miljoen tickets verkocht. En toch was het een slecht jaar voor de Franse filmindustrie, want de interesse voor de Franse film daalde met 7 procent tot 27 procent van het totale filmaanbod, ondanks het feit dat in dat jaar meer dan 140 Franse producties het levenslicht zagen. Nu is het met de kwaliteit van de Franse film reeds enige jaren erg pover gesteld, maar toch is volgens het Centre National de la Cinématographie de achteruitgang vooral het gevolg van het succes van de megabioscoopcomlexen, die vooral reclame maken voor de Amerikaanse producties. En wat kan er nu in godsnaam nog slechter zijn dan zo’n Amerikaanse actiefilm in het Frans gedubd?
“Rosetta” is een film van Jean‑Pierre en Luc Dardenne uit 1999, met o.a. Emilie Dequenne, Fabrizio Rongione, Anne Yernaux, Olivier Gourmet. Rosetta woont samen met haar door de drank ondermijnde moeder, in een caravan op een afgelegen trailerpark. Ze heeft er echter alles voor over om, net als iedereen, een “normaal” leven te kunnen leiden. Ze wil niet in hetzelfde zwarte gat terechtkomen als haar moeder. Ze wil haar lot in eigen handen nemen, zich een plaats verwerven in de maatschappij. Ze vecht tegen de armoede en tegen de fysische en psychische aftakeling waarvan haar moeder het symbool is. Ze lijkt hierbij niemand toe te laten in haar leven, ook niet de jonge wafelbakker die haar een baantje bezorgt. Zwaar deprimerende film over meisje dat zonder perspectief opgroeit in de omgeving van Seraing. Rosetta werd in 1999 bekroond met de Gouden Palm te Cannes. Emilie Dequenne kreeg de Prijs voor de Beste Vrouwelijke Vertolking.
“L’Amour en Suspens”, een film van Herman Van Eyken, was te zien in de Belgische zalen vanaf 29 mei 2001. De film is gesitueerd in Maleisië in 1955. Twee vennoten hebben het gemaakt in de rubberplantage. Op zijn sterfbed beslist Raymond, de oudste, om zijn fortuin over te dragen aan Loulou, zijn uitverkoren dochter die ergens in Europa woont. Woedend beslist Marcel, de andere vennoot, om terug te eisen wat hem in zijn ogen toekomt. Maar in de “Roxy”, het bescheiden cabaret waar Loulou werkt, loopt alles heel anders dan verwacht… Langzaam dringt Marcel binnen in een wankele wereld. Een universum waar alles aan een zijden draadje hangt. Met: François Beukelaers, Inge Paulussen, Andrea Ferreol, e.a. Muziek: Arno.
Nog in 2001 draait Jan Hintjens “Odmazda/Osveta” (“Bloedwraak”). Het begin van de film speelt zich af in Macedonië op het einde van de negentiende eeuw. De christelijke Macedoniër Mitre redt het leven van een Turkse moslim Osman. Er groeit een vriendschapsband tussen de twee tot Mitres neefje Pavel als gijzelaar wordt ingezet tussen de twee volkeren. Twee generaties later trekt Orchan, een nakomeling van Osman, naar België om de eer van zijn familie te herstellen. Jan Hintjens had meer dan tien jaar eerder nog samen mij een reis naar de Sovjetunie gemaakt, maar om eerlijk te zijn herinner ik me niet veel meer van hem. Eigenlijk herinner ik me eerder zijn vrouw Carine en zijn schoonmoeder Els Noorten (uit Hingene) en Ingrid Heenen, een vriendin uit Temse.
Op het Festival van de Fantastische Film editie 2002 ging de nieuwste verfilming van “Belphégor”, de belle époque roman van Arthur Bernède, in première. Wat wij nu vooral kennen als de eindeloze, in het begin intrigerende, maar later ontgoochelende televisieserie “Belphégor” van Claude Barma uit 1965 met Juliette Gréco in een dubbelrol was oorspronkelijk (namelijk in 1927) een vierdelig filmfeuilleton. En zo is de cirkel rond…
Ronny DE SCHEPPER
(met dank aan Patrick Duynslaegher, Ronnie Pede en Lode De Pooter)
(*) Al vroeg in de film wordt de actie verlegd van Parijs naar Tokio, maar tot op het einde zat ik vruchteloos te wachten op een ontknoping in Panama. Pas achteraf verneem ik dat “Paname” slang is voor “Parijs”…
(**) Wim de Poorter, Mei ’68 en de cinema, Film nr.78, juni 2008.
(Zeer) selectieve bibliografie
Ronny De Schepper, Cannes 1991: van uw verslaggever alhier ter plaatse, Steps Magazine mei 1991
Ronny De Schepper, Alles is weer in Cannes en kruiken, Steps Magazine mei 1992
Ronny De Schepper, Alles Cannes! Steps Magazine mei 1993
SADOUL, Georges, Histoire Générale du cinéma, L’invention du cinéma 1834-1897, I, Paris, Denoël, 1948
Over de Franse humoristische film heb ik een aparte bijdrage geschreven.