Op 27 juni 1991 vond in de Bijlokecampus de proclamatie plaats van de laatste lichting architecten die afstudeerden aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (toen Hoger Architectuurinstituut “De Bijloke”). Dit betekende het einde van één van de oudste en meest prestigieuze architectuurscholen van België (foto http://wikimapia.org/#show=/user/1952987/)
In 2001 werd het 250-jarig bestaan van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten gevierd. Deze instelling werd door Phillipe-Karel Marissal in 1751 opgericht, en verkreeg de koninklijke bescherming van keizerin Maria Theresia in 1771. De architectuurafdeling werd in 1970 losgekoppeld van deze instelling en functioneerde verder onder de benaming SHIAS (Stedelijk Hoger Instituut voor Architectuur en Stedebouw), later omgevormd tot ‘Hoger Architectuurinstituut De Bijloke’. De opleiding architectuur werd om besparingsredenen in 1988 afgebouwd, de laatste studenten architectuur studeerden af op 27 juni 1991. De afdeling binnenhuisarchitectuur – later omgevormd tot interieurvormgeving – bestaat echter nog altijd.
In 1995 werd de ‘Koninklijke Academie voor Schone Kunsten’ het ‘Departement Architectuur Audiovisuele en Beeldende Kunst’ van de Hogeschool Gent. Na 25 jaar scheiding werden de oorspronkelijke opleidingen opnieuw gehergroepeerd. Het departement “Koninklijke Academie voor Schone Kunsten” is met zijn 1100 studenten en 200 personeelsleden nu één van de grootste departementen van de Hogeschool Gent.
Vele bekende Vlaamse kunstenaars en architecten waren eens student aan deze roemrijke school. Beroemde architecten zoals o.a. Victor Horta, Louis Roelandt, Charles van Rysselberghe, Geo Henderick en Gaston Eysselinck en niet in het minst een aantal schitterende hedendaagse architecten studeerden of doceerden aan deze academie.
Opvallend maar niet verwonderlijk is dat de Academie gedurende de gehele negentiende eeuw en zelfs nog tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw vasthield aan de opvattingen van het neoclassicisme. De neogotiek, erg populair in de Sint-Lucasscholen, werd in de Academie in veel mindere mate gehuldigd. De invloed van het modernisme liet lange tijd op zich wachten. Pas na 1945 werden de principes van de internationale stijl geïntroduceerd in het architectuuronderwijs van de Gentse Academie.
De evolutie die geschetst wordt vertrekt van het classicisme en neoclassicisme waaraan onder meer Jean-Baptiste Pisson, Bruno-Emmanuel Quaetfaslem, Lodewijk Roelandt en Charles Leclerc-Restiaux op een verschillende en persoonlijke wijze gestalte gaven.
Bij de volgende generaties vindt men invloedrijke vertegenwoordigers van de neostijlen, onder meer Louis Minard en Adolphe Pauli. Laatstgenoemd architect ontwierp onder meer het Burgerlijk Hospitaal De Bijloke, de huidige campus voor een aantal afdelingen van de Academie.
Eind negentiende, begin twintigste eeuw is het architecturaal spectrum van de aan de bouwmeesters erg gediversifieerd. Aan markante persoonlijkheden ontbreekt het niet: we denken onder meer aan de scholenbouwer Karel (of Charles) Van Rysselberghe, aan de “rode bouwmeester” Ferdinand Dierkens en aan Victor Horta, de spilfiguur van de Belgische en internationale Art Nouveau. Maar ook Oscar Van de Voorde, de architect van de Gentse Wereldtentoonstelling in 1913 en uitzonderlijke figuren als Geo Henderick en Albert Van Huffel, – de ontwerper van de Basiliek van Koekelberg – studeerden aan de Gentse Koninklijke Academie.
Aan de architectuur van de interbellum-periode leverden ook de oudstudenten J.-A. De Bondt, Jules Lippens, Marcel Neerman, Gaston Eysselinck en Georges (Geo) Bontinck een zeer persoonlijke bijdrage. In hun werken vindt men zowel invloeden uit de Art Deco als van het modernisme en het functionalisme van de jaren twintig en dertig.
Na een periode van kwalitatieve hoogconjunctuur in de jaren zeventig en tachtig werd vanaf 1986 de architectuurafdeling afgebouwd, de laatste architecten studeerden af in 1991. Het indrukwekkend architecturaal oeuvre van haar docenten en afgestudeerden blijft evenwel de getuigenis van de open en vrije geest die heerste in deze school: van het “neo-brutalisme” uit de jaren zeventig, over het postmodernisme van de jaren tachtig tot de hedendaagse “nieuwe eenvoud”.
Na de heroïsche periode van het modernisme en het naoorlogse optimisme – met als hoogtepunt de “expo architectuur” van 1958 – keerde een aantal architecten van de Academie Gent zich af van de anti-architectuur van de jaren zestig die gedomineerd werd door commerciële woningbouwproductie in de randstad en explosieve bouwwoede van appartements- en kantoorgebouwen in de 19de eeuwse stadsgordel.
In de nadagen van de turbulenties rond 1968 komt een nieuwe impuls vanuit een jonge generatie architecten als Eric Balliu en Johan Baele van architectenbureau BARO en de associatie Jo Raman en Fritz Schaffrath. Twee invloeden zijn duidelijk aanwezig: de erfenis van de moderne architectuur uit het Interbellum en de brutalistische architectuurbenadering uit de jaren vijftig. Men spreekt van het “Nieuw Brutalisme”. Samen met andere jonge docenten beïnvloeden zij de functioneel expressionistische architectuur van tal van afgestudeerden uit de jaren zeventig. Zo winnen Johan Bosschem en Jan De Vis van SAR+G, in 1978 met een extreem brutalistisch ontwerp de wedstrijd voor het bouwen van het Centrum voor Middenstandsopleiding te Leuven. Achiel Hutsebout levert met zijn ontwerp voor het atheneum te Denderleeuw waardevolle functioneel brutalistische architectuur. Hij krijgt daarvoor erkenning in de internationale architectuurpers.
Directeur Loys Vervenne stimuleerde vanaf het midden van de jaren zeventig de vrije benadering van het architectuuronderwijs dat verstrekt werd door een talentvol professorenkorps. Jo Crepain en anderen omschrijven de Academie Gent tussen 1975 en 1985 als ‘ontegensprekelijk de boeiendste architectuurschool van Vlaanderen’. Door de hoge kwaliteit van het onderwijs was de school een aantrekkingspool geworden voor vele studenten en docenten die onvoldoende aan hun trekken kwamen in andere Vlaamse architectuurinstituten. Dit heeft ontegensprekelijk geleid tot een hoogconjunctuur aan talentvolle architecten die afstudeerden in deze periode. Mede door zijn eigen oeuvre en door het organiseren van de bekende WISH voordrachten in de Zwarte zaal van de Academie beklemtoont Jo Crepain als jong docent in de jaren tachtig de invloed van de internationale architectuurtendensen zoals o.a. de Zwitserse Ticino-bewegingen en de nieuwe Japanse en Nederlandse architectuur.
Nieuwe thema’s bevestigen de autonomie van de architectuur van de jaren tachtig, deze thematisering onttrekt de architectuur van o.a. Paul Robbrecht en Hilde Daem, Denis Van Impe en Dirk Coopman uit de impasse van het zuiver functionalisme. Daartegenover beïnvloedt het Amerikaans postmodernisme van Venturi en Rauch duidelijk de architectuur van Restyling bureau en het neo-modernisme van Richard Meier inspireerde de architectuur van Luc Dubrulle en van Dirk Bontinck.
De belangstelling vanwege de internationale architectuurpers voor de Vlaamse architectuur die omschreven werd als “De Nieuwe Eenvoud” betekent vanaf begin de jaren negentig de internationale doorbraak voor Stéphane Beel en Lieven Achtergael, zij kregen de opdracht voor de uitbreiding van een museum in Utrecht (NL). Paul Robbrecht en Hilde Daem kwamen in 1992 in de belangstelling met hun ontwerp van de tentoonstellingspaviljoenen voor Documenta IX te Kassel en kregen aansluitend de opdracht voor de verbouwing van het Rotterdamse museum Boijmans-Van Beuningen. Jo Crepain kreeg na het winnen van de Premio Internazionale di archittettura Andrea Palladio van 1988 een aantal opdrachten voor het ontwerpen van grote woningbouwprojecten in Nederland.
Ook de belangrijke architectuurwedstrijden van de jaren negentig werden beheerst door ex-studenten en docenten van de Academie Gent, zo werd de nationale architectuurwedstrijd voor het Belgisch paviljoen van de wereldtentoonstelling van Sevilla in 1992 gewonnen door Jan Thomaes van Driesen-Meersman-Thomaes. De internationale architectuurwedstrijd voor het nieuwe concertgebouw te Brugge werd in 1998 gewonnen door Paul Robbrecht en Hilde Daem. Stéphane Beel en Lieven Achtergael waren laureaten, en in 1999 werd de internationale architectuurwedstrijd voor het nieuwe gerechtsgebouw te Gent gewonnen door Stéphane Beel en Lieven Achtergael. Johan Bosschem en Dirk Coopman waren laureaat.
In 1986 werd door de Minister van Onderwijs Daniel Coens vastgesteld dat er in de architectuurafdeling onvoldoende studenten ingeschreven waren om te voldoen aan de toenmalige subsidienorm. Bovendien mislukten de onderhandelingen met andere inrichtende machten voor een fusie met een ander architectuurinstituut. Als gevolg daarvan besliste de Gentse gemeenteraad op 7 juni 1988 de architectuurafdeling “De Bijloke” af te bouwen. Na deze dramatische feiten was de verslagenheid groot bij zowel studenten en docenten als bij de afgestudeerden. Niettegenstaande een jarenlange juridische procedure tegen de beslissing van de Minister, door de Stad Gent bij de Raad van State aanhangig gemaakt, bleef de beslissing onherroepelijk.
Er zullen dan ook allicht weinig tentoonstellingen zijn, waar zo werd naar uitgekeken dan naar “de Gentse Stadsgezichten” (Bijlokemuseum van 30 september tot 17 december 1991). Bijna een jaar eerder werden de Gentenaars immers opgeroepen zelf een bijdrage aan deze tentoonstelling te leveren met foto’s, voorwerpen of gewoonweg verhalen uit hun wijk of buurt. Want tentoonstellingen over Gent hebben zich tot nu toe te veel beperkt tot de oude stadskern. De pas opgerichte vzw Gent Cultuurstad wil ook de wijken met een duur woord “historisch legitimeren”.
Wijk- en buurtbewoners zullen allicht raar opkijken als ze vernemen dat ze nog “historisch gelegitimeerd” moesten worden. Voor hen is het wellicht vanzelfsprekend dat hun buurt evenzeer een historisch verleden heeft als de binnenstad, zij het dan dat dit verleden zich minder ver uitstrekt.
En als we het goed begrepen hebben, is dat nu precies wat conservator Geert van Doorne bedoelde met dat moeilijke begrip “historisch legitimeren”. In tegenstelling tot de kern waarvan de geschiedenis reeds in tal van tijdelijke of permanente tentoonstellingen werd vastgelegd, berust de studie van de historie van de wijken nog grotendeels op de mondelinge overlevering van de buurtbewoners. En vandaar ook dat het noodzakelijk werd om deze getuigenissen op te tekenen en via historisch opzoekingswerk aan de waarheid te toetsen. Evenwel niet om “het kaf van het koren” te scheiden, want ook stadslegenden hebben hun recht van bestaan.
Alhoewel de tentoonstelling “Gentse Stadsgezichten” dan toch alweer nieuwe ontdekkingen uit de kern zelf herbergt (het stucplafond van Jan Hanssche voor het Huis Canfyn nabij de verdwenen Korte Ridderstraat b.v.), gaat de belangstelling toch vooral naar wijken als het Sluizeken (met een computer-navigatiesysteem op punt gezet door het Nieuwpoorttheater en het Huis van Alijn) of het Rabot (met veel aandacht voor de zogenaamde “gashouders” die een nieuwe bestemming moeten krijgen als het nieuwe Justitiepaleis er komt) en naar randgemeenten als Oostakker (met het bedevaartsoord Lourdes) of Ledeberg (met een recept voor “andzuunsoepe”).
Een en ander kadert ook in het “erfgoedconvenant” (alweer zo’n stadhuiswoord) dat minister van cultuur Bert Anciaux heeft afgesloten met “de drie zustersteden”, zijnde Gent, Antwerpen en Brugge. Het gaat hier om het roerend erfgoed, dus archieven en bezittingen van stadhuizen, kerken, bibliotheken en dergelijke. Het is vooral de bedoeling dit erfgoed te “ontsluiten” of te “reïntegreren”, dit wil zeggen: opnieuw tot leven brengen binnen een context, waaraan de gewone burger ook iets heeft. Het spreekt vanzelf dat een tentoonstelling als deze daarvan de perfecte illustratie is.
Voor de uitvoering van dit “convenantproject” heeft minister Anciaux Gent 15,6 miljoen frank toegeschoven. Het stadsbestuur trok dit bedrag op naar meer dan 18 miljoen om zo een eerste werkingsjaar te financieren van de nieuwe vzw Gent Cultuurstad. Vier mensen zullen in dat kader worden tewerkgesteld. Twee daarvan zijn reeds bekend: de Antwerpse archeoloog Steven Thielemans, die als coördinator optreedt, en de Gentse kunsthistorica Christine De Weerdt, die voor de communicatie zal instaan. Later worden er nog een wetenschappelijk medewerker en een administratieve kracht aan toegevoegd.
Steven Thielemans was alvast reeds volop betrokken bij de voorbereiding van deze tentoonstelling. Hij was degene die de contacten onderhield met de buurtbewoners. Zo’n honderdtal kwamen hun verhaal doen, wat ongeveer 700 foto’s opleverde, waarvan een aantal werd opgenomen in zogenaamde “familiealbums”, die ter inzage liggen op de tentoonstelling. Thielemans vond het vooral opmerkelijk dat nogal wat mensen met een klaagzang begonnen over hun buurt, maar naarmate het gesprek vorderde, werd hun houding steeds positiever.
Ronny De Schepper