Het Festival van Vlaanderen stond in 1994 in het teken van Orlandus Lassus die op 14 juni van dat jaar precies vierhonderd jaar overleden was. Daarom werd het festivalprogramma voorgesteld in Sint-Niklaas, het centrum van de Mercator-herdenkingen, want deze beroemde geleerde, die eveneens 400 jaar geleden was gestorven, was dus een tijdgenoot van Lassus. En daarom ook had men als Festivalster voor Paul Van Nevel gekozen, omdat die met zijn Huelgas Ensemble een vooraanstaand vertolker is van het werk van de grote polyfonist.
Zo bracht het Huelgas Ensemble in het kader van het Festival een veertigstemmige (!) compositie. Het Huelgas Ensemble is genoemd naar een Cisterciënzerabdij nabij Burgos waar Paul Van Nevel zijn eerste opzoekingswerk deed. Het was in het Spanje kort na de dood van Franco. Deze had onder zijn bewind vele bibliotheken verbeurd verklaard en alles ongeordend geconcentreerd in Madrid. Van Nevel, die als eerste (en enige?) Vlaming pas afgestudeerd was in Basel, kon meteen allerlei pareltjes ontdekken.
Kort daarna kwam Van Nevel in opspraak doordat hij tot 3,5 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld wegens het ontvreemden en doorverkopen van een aantal waardevolle manuscripten, waardoor een gedeelte van Stephan Moens’ eloge in het programmaboek van de historische steden wel in een grappig daglicht kwam te staan. In beroep werd Van Nevels straf tot 2 jaar en 4 maanden teruggebracht, maar men bleef geen geloof hechten aan het feit dat hij de partituren “in 1988 op een rommelmarkt in Milaan” had gekocht. Ook Johan Huys kwam in opspraak wegens heling, omdat hij had moeten weten dat het gestolen documenten betrof.
Deze documenten zijn overigens ondertussen terecht, maar er wordt niet gesproken over een vergoeding voor de “bedotte” partijen (het Brusselse Instrumentenmuseum en het Gentse conservatorium) die de werken overigens voor belachelijk weinig geld hadden gekocht (in totaal 220.000 fr, terwijl de geschatte waarde zowat zes miljoen toenmalige Belgische frank was). Van Nevel gaat sedertdien niet meer in vakantie naar Italië. Minister Weckx heeft hem ondertussen zijn titel van cultureel ambassadeur ontnomen, maar het gezelschap mocht wel de subsidie behouden die eraan verbonden was. En de organisatoren van het Festival van Vlaanderen bevestigden hun vertrouwen in de Festivalster Paul Van Nevel.
Op de persconferentie kondigde Van Nevel aan dat hij niet meer in Italië zou optreden omdat men daar toen een neofascistische minister van cultuur had. En voor deze leugen kreeg-ie nog applaus ook. Nu ja, ze konden ook moeilijk anders, want een groot deel van hun programmatie draaide rond diens uitvoeringen van polyfonisch werk. In het programmaboek wordt Van Nevel overigens raak getypeerd door Stephan Moens: “Van Nevel was en is een bibliotheeksrat. De verhalen over zijn strooptochten door het Italiaanse bibliothekenlandschap zijn legendarisch – ze herinneren aan de roofridderverhalen uit de middeleeuwen – en waarschijnlijk, net zoals de echte legenden, met enig literair bijwerk verrijkt. Maar ze zijn de onwrikbare getuigen van één feit: in tegenstelling tot velen van zijn collega’s, is Van Nevel er gewéést; hij heeft de middeleeuwse manuscripten in handen gehad.” Zeg dat wel!
Ook Vivarte-Sony ging verder met Van Nevel, wat niet te verwonderen was, want op het Midem ’95 werd hij alweer bekroond. En natuurlijk kreeg hij ook zijn zoveelste Ceciliaprijs. In ’96 kreeg hij van minister Martens zelfs zijn titel als “cultureel ambassadeur” terug. Deze deed dit op voordracht van een jury van “kenners” die altijd achter Van Nevel zijn blijven staan. Terwijl ze niet eens aan de diefstal twijfelen! Als men maar tot de “incrowd” behoort, mag dat dus. Ik kan dan ook de woede begrijpen van de Vlaamse musicoloog Marc Vanscheeuwijck die in de bibliotheek van Bologna werkt en de zaak aan het rollen bracht. Vooral omdat die verlichte geesten de hele affaire willen afdoen als een “jaloezie-uitbarsting vanwege gefrustreerde musicologen tegenover succesrijke musici”…
De grootste verdienste van Paul Van Nevel is allicht dat hij deze muziek wil “desacraliseren”. Zijn standpunt is dat de muziek op zich waardevol genoeg is en dat de religieuze teksten b.v. er in essentie niet toe doen. Vandaar dat hij zoekt naar “profane” zalen die over dezelfde akoestische kwaliteiten beschikken als de kerkelijke ruimtes waarvoor de muziek werd geschreven om ze daarin te kunnen uitvoeren, los van de religieuze context. Er is nog een “praktische” reden: die kerken waren immers destijds niet ontworpen om het geluid van het autoverkeer buiten te houden… Als men de galm van de Hallen van Schaarbeek van 7 naar 3 seconden kan terugbrengen b.v., lijkt deze zaal hem ideaal.
Met deze opvatting staat hij wel diametraal tegenover Philippe Herreweghe, die n.a.v. de uitvoering van Mozarts “Requiem” in Kiosk van 9/10/96 verklaart: “Hoe langer ik ermee bezig ben, hoe meer ik ervan overtuigd geraak dat je onmogelijk kan doordringen tot de essentie van vooral Bach, als je die religieuze dimensie mist. Je hoeft daarom niet kerkelijk te zijn, maar wel gelovig, of toch op zijn minst een latent gevoel voor piëteit te hebben.”
Het Huelgas-ensemble vierde dat jaar z’n 25ste verjaardag, zij het dat het nog weinig gemeen heeft met die start: toen was het immers een blokfluitkwartet met Paul Van Nevel als contratenor. Een jaar later, in 1972 dus, gooiden ze zich (op vraag van het Festival van Vlaanderen) op hedendaagse avantgarde. Vanaf ’73 zweeg Van Nevel en leidde hij zijn ensemble enkel nog door middeleeuwse en renaissance-muziek. Dat betekende ook de doorbraak. Toch zal hij nu opnieuw hedendaags werk gaan vertolken, “omdat de capaciteiten van de zangers nu zo groot geworden zijn”. En hij wil deze aanwenden “om jonge componisten een stem te geven”. Een heel andere reden is dan weer “dat het typische publiek van oude muziek mijn kloten begint uit te hangen. Daarom weiger ik ook nog in Utrecht (*) op te treden. Telkens als ik daar geweest was, had ik de dringende behoefte een douche te nemen.”
In het seizoen 97-98 bracht Van Nevel een uitvoering van “La Pellegrina”, het monumentale muziekstuk dat in 1589 één maal werd uitgevoerd t.g.v. een huwelijk bij de Medicis. Eigenlijk betreft het een theaterstuk (dat niet is overgeleverd) met zes muzikale intermedia voor 35 instrumentisten en 18 vocalisten: duidelijk één der laatste stuiptrekkingen van de renaissance (er zijn al aria’s bij die de barok aankondigen en zelfs Rossini). Zowel de teksten als de muziek werden door verschillende mensen geschreven, maar ze vertonen toch een grote eenheid. Het cement wordt geleverd door de Griekse mythologie en de referenties naar het pas getrouwde paar. Het is reeds opgenomen door het Taverner Consort, maar Van Nevel deed het nog eens over voor Sony “omdat ik er heel andere ideeën over op na hou”.
“De tempi worden doorgaans veel te vlug behandeld en dat heeft zeker te maken met onze jachtige tijd. Ik geloof overigens niet dat we de oude tempi nog kunnen terugbrengen, ook niet in de oude muziek. Op dat gebied zijn we geëvolueerd en kunnen we niet meer terug. Onze polsslag, die vroeger als maateenheid voor het tempo genomen werd, is vlugger geworden en zo wordt de muziek die we nu spelen ook vlugger.” (Paul Van Nevel in “De Muziekkrant”)
Ronny De Schepper
(*) Het Centrum voor Oude Muziek. Zie ook mijn stuk over de “geitenwollen sokken”.
Referenties
Mark Vlaeminck & Peter Jacobs, “Paul Van Nevel had in België reeds proces wegens diefstal”, De Standaard 9 augustus 1994
Ronny De Schepper, Driemaal Paul Van Nevel, Het Laatste Nieuws 10 september 1994