Mijn vroegere confrater (*) Stef Vancaeneghem viert vandaag zijn zeventigste verjaardag. Hij heeft ondertussen reeds een handvol boeken beschreven, waarvan ik er ook reeds meerdere heb gelezen, maar ik zal hem altijd vereenzelvigen met zijn debuutroman, “Zonde van Nini” uit 1987. De reden waarom wordt hieronder meer dan duidelijk uitgelegd…

In de middeleeuwen kregen knapen een draai om de oren als er iemand tot ridder werd geslagen, “opdat ze het goed zouden onthouden”. Op die manier zal ik de sprint van Ronse (WK 1963) ook nooit vergeten, want nadat ik voor de deur van onze buurman-Beheyt-supporter “Leve Rik Van Looy” had gekalkt, onderging ik van mijn vader hetzelfde lot.

En ook de kerk deed zijn duit in het zakje: in de zondagsmis kregen we een preek over eerlijkheid en Beheyt werd als een levende Judas vanop de kansel verketterd. Niet te verwonderen dat, als je dit als kind in Ronse zelf allemaal hebt meegemaakt, je daarover een boek wil schrijven. “Zonde van Nini” noemde Stef Vancaeneghem het en voor mij was het een aanleiding om erover met zijn titelfiguur, de blonde keizerin naast en achter onze Nationale Held, te praten. Maar eerst de recensie van Johan de Belie:
Zal het de al te argeloze lezer zijn die zich enigszins vergaapt op de titel van de debuutroman van Stef Vancaeneghem « Zonde van Nini »? Oh jawel, toch, Nini is inderdaad de blonde wolk die volkomen legaal Rik Van Looy op zijn wielerstrooptochten vergezelde in de tijden dat een fiets nog Belgisch was. Maar de zonde van Nini, nee dat is niet dé zonde van Nini. Zelfs niet een zonde van een puber die kwijlend naar deze Vlaamse Marilyn Monroe ligt te gapen op zijn mansarde. Nee, het is enkel zonde dat Nini na dat beruchte wereldkampioenschap in 1963 te Ronse, geen bloemen in ontvangst mocht nemen omdat haar keizer van Herentals geklopt werd door Benoni Beheyt. En het verslag daarvan staat te lezen, als één der etappes in de ontwikkeling van Dees Hofstadt, hoofdpersonage uit de roman die de Ronsese journalist Stef Vancaeneghem over de jeugd van zijn generatie (hij is nu 37) in Ronse schreef.

Nini Van Looy_0003


Een argeloze lezer, een geil gebleven puber, echt beetgenomen ben je niet wanneer je « Zonde van Nini » leest, want één der troeven van het boek is de nostalgie, de herkenbaarheid van die gulden tijd, de referenties in sfeer en in personages die ons nog even terugvoeren naar de tijd van toen. En dat dan nog via een verhaal dat zeer duidelijk de ontwikkeling van de jonge Dees tekent en die evolutie weet te schetsen tegen een sociale achtergrond. Stef Vancaeneghem heeft geen echte Bildungsroman geschreven, geen traktaat over de teleurgang van de textielindustrie, geen pamflet waarin hij de textielbaronnen hun eigen ondergang verwijt, geen humoristisch boekje, geen schrijnend verhaal over een jongen die het gemis aan een te vroeg gestorven vader moet compenseren in een band met zijn grootvader. Vancaeneghem heeft geen volkse vertelling gepend, hij heeft ook geen grote literatuur bedreven. Hij schreef geen voortstuwende roman, evenmin bleef hij hangen in anekdotes die zich als korte hoofdstukken telkens op andere situaties en personages storten.
En toch heeft hij dat alles wel geschreven. Zodat, wanneer je Vancaeneghem iets wil verwijten, dat vooral de onmogelijkheid moet zijn om zijn roman in een hokje te duwen. Wat voor een journalist die literatuur bedrijft, of een auteur met journalistieke aspiraties, wel een zegekrans zal zijn.
Relativerend, nooit theatraal en toch soms ontroerend. Dit is petite histoire. En ondanks de verwijzingen naar maatschappelijke evolutie, pretendeert het boek zelf niet echt méér te willen zijn. Ga ik te ver wanneer ik het in zijn totaliteit heel eventjes naast « Het verdriet van België » wil leggen? Omdat Dees en Louis Seynaeve twee West-Vlaamse jongens zijn en omdat Dees me hoe dan ook leek te verwijzen naar de Louis van Claus. En wat heeft Claus dan voor op Vancaeneghem? De langere adem, de meer gebalde sfeer, niet de schets van het hoofdpersonage, maar wel de tekening van alle andere figuren die niet zo autobiografisch zijn. En misschien dat zijn thematiek, en de fictie waarmee die wordt aangediend, ruimer verwijst. Waarmee ik Stef niet met Hugo vergelijk natuurlijk, wel Dees met Louis…
Dees, die stapvoets, begeleid door alle mensen die hem omringen (familie, vrienden, opvoeders, de gedachte aan zijn overleden vader) zijn weg vindt tussen alles wat een jongen interesseert (sport, film, seks) en alles wat hem als bagage wordt meegegeven (familiekwesties, financies, politiek, studie…). Langzaam rijst uit die veelheid van gegevens de figuur van Dees op, « zijn vlees komt tot leven » in meerdere interpretaties. Parallel dus aan die ontwikkeling verloopt de aftakeling van de economisch gulden tijd, de doodstrijd van het kolonialisme, de taalstrijd « Renaix bilingue — Ronse tweetalig ».
Zelden te lezen in de Vlaamse roman, maar hier steeds aanwezig : de goede dialoog, vormelijk én inhoudelijk, het van de hak op de tak springen, het vermengen van belangrijke mededelingen met het alledaagse. Een sterk realistisch effect, dat ons bovendien leert dat al die small talk geen wezenlijke veranderingen onderging: de namen van vedetten en politici zijn veranderd, het gebeuren en de onderwerpen zijn gebleven.
Badinerend, het leven van Dees Hofstadt lijkt wel uit kursiefjes te bestaan. Het is de kracht van de auteur dat hij uit dat onderhoudende, vrijblijvende zelfs, toch een boeiende romanfiguur distilleert. En voor ontroerende, zeg maar prangende momenten durft te zorgen. Essentieel daarin is het keerpunt in het leven van Dees, wanneer deze op retraite geconfronteerd wordt met de onwetenschappelijkheid van het katholieke geloof, via de interpretatie van de onbevlekte ontvangenis, zoals die ons inderdaad foutief werd voorgehouden als zijnde een soort maagdelijk baren zonder paren (en niet het vrij zijn van de erfzonde).
Hij twijfelt aan alles wat enige zekerheid en veiligheid kon bieden, dat wordt zijn crisis, zijn volwassen worden. « Hij wist dat hij er voortaan alleen voorstond ». Hoe hij in deze ontreddering steun vindt bij zijn grootvader, mag het mooiste moment uit de roman heten. En de spil van het boek, ook naar de titel toe. Want het mag dan al zonde zijn van Nini dat de hemel de bede van Dees niet verhoord heeft, op de laatste pagina verwijst Dees naar zijn verzoening met dit ongeluk, wanneer hij moet vaststellen dat een ander, dwingender gebed evenmin gehoor vond. « Zonde van grootvader » dus eigenlijk. Minder commercieel, maar juister, want is Dees-Stef het hoofdpersonage, dan blijft de roman toch ook rond die grootvader opgebouwd, Staf Poorter, of Staf Depoortere zoals de man in werkelijkheid heette. Maar je zet nu eenmaal beter Monroe op een affiche dan Erich von Stroheim, zo besluit Johan. En daarom nu terug naar mijn eigen zoektocht naar Nini Van Looy…
De eerste poging mislukt. Zelfs bijna 25 jaar later was Vancaeneghem blijkbaar nog altijd te zeer onder de indruk om haar uit te nodigen op de persvoorstelling, zodat Nini bij de eerste contactname zelfs niet van het bestaan van het boek afwist. Via de uitgeverij laat ik haar een exemplaar bezorgen en enkele weken later bel ik haar op om naar haar indrukken te peilen.

11 nini van looy


Nini: Het hele boekje heb ik nog niet gelezen. Wij staan net op het punt op vakantie te vertrekken en dan neem ik het zeker mee. Maar het betreffende hoofdstuk heb ik natuurlijk al doorgenomen en uiteraard met veel genoegen. Hoe zou je zelf zijn als ze je vergelijken met Marilyn Monroe?
– Ik weet het niet, want niemand heeft die vergelijking tot nu toe gemaakt. Dat komt misschien omdat ik niet zo blond ben. Had u opzettelijk die Marilyn-look?
Nini:
Nee, zeker niet. Ik wilde integendeel altijd gewoon mezelf zijn.
– Hoe dan ook, het resultaat deed de frisco’s die Dees moest verkopen in zijn hand smelten. Ik neem aan dat u zich evenwel niet meer herinnert dat er u een snotneus kwam vragen of u geen frisco moest hebben?
Nini:
Uiteraard niet, maar het zou wel kunnen, want hoe hij het voor de rest beschrijft, klopt allemaal. Ik heb daar in dat rotslechte weer inderdaad een hele wedstrijd aan de aankomst gezeten. Als hij als klein baasje nochtans zo’n toffe jongen was als hij nu is, dan hoefde hij zich echter niet te schamen. U moet immers weten: ondertussen heb ik Stef Vancaeneghem ontmoet…
– Ha zo?
Nini:
Onlangs waren Rik en ik op een sportavond in Ronse en daar kwam het boek uiteraard ter sprake. Toen ik dan aan hem werd voorgesteld, was hij blij verrast met het feit dat ik dat boek had ontvangen.
– Hoe dan ook, het is een belangrijke dag in de carrière van uw man geweest. Hoe is die voor u aangekomen?
Nini:
Hard natuurlijk. Als ik zag dat het volledige peloton naar de meet kwam, twijfelde ik er immers geen ogenblik aan dat Rik de sprint zou winnen.
– Als u Benoni Beheyt tegenkomt, gaat er dan nog iets in u om?
Nini:
Dat kan ik niet ontkennen. Dat geraakt gewoon niet uitgewist… Maar veel heb ik hem niet gezien, hoor.
– Rik zelf zegt nu wel al eens: als ikzelf een jong renner zou zijn geweest, dan zou ik het ook gedaan hebben.
Nini:
Nu heeft hij makkelijk praten natuurlijk, ’t is allemaal al wat verbleekt. Maar in die tijd heeft hij daar toch maandenlang van afgezien. Hij verweet zichzelf vooral dat hij teveel vertrouwen had gehad in de ploeg.
– In die tijd stond u (mits enige overdrijving) haast evenveel in de krant als Rik. Dat is iets wat men nu haast niet meer ziet.
Nini:
Ik denk dat dit te maken had met de manier waarop bij ons thuis de journalisten werden ontvangen telkens Rik een koers gewonnen had of zo. Dat zie je nu niet meer, geloof ik. Toen ging het er veel familialer aan toe, nu is men meer afstandelijk. Interviews gebeuren nu per telefoon bijvoorbeeld…
– Nog een geluk dat u mij nu niet kan zien blozen. Niet alleen journalisten werden door u goed ontvangen, de legende verhaalt ook dat zelfs een doodgewone supporter nooit tevergeefs heeft aangebeld…
Nini (nogal kordaat):
Dat is geen legende, dat is de waarheid. Wij hebben steeds tijd gemaakt voor de supporters. Er is er nog nooit één te veel geweest. Zelfs nu nog altijd. Er zijn er zopas een paar de deur uit die met de fiets van Blankenberge waren gekomen. Dagelijks krijgen we trouwens ook nog een pak brieven en telefoontjes!

Ronny De Schepper & Johan de Belie

Referenties
Stef Vancaeneghem, Zonde van Nini, Uitg. H, Schoten, 1987, 92 blz., 390 fr.
Johan de Belie, Geil gebleven puber, De Rode Vaan nr.21 van 1987
Jan Draad, Nini Van Looy aan het lijntje, De Rode Vaan nr.21 van 1987

(*) Voor eens en voor altijd: het verschil tussen een collega en een confrater. Een collega werkt voor dezelfde werkgever, een confrater doet hetzelfde beroep (in dit geval dus journalist) maar voor een andere werkgever (bij Stef was dat Het Volk).

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.