Sprinttreintjes, we spreken er al enkele jaren over alsof ze altijd al hebben bestaan. Niets is echter minder waar natuurlijk. Michel Wuyts lanceerde tijdens een Touruitzending van vijf jaar geleden dat het idee afkomstig zou zijn van sportdirecteur (en oud-renner) Davide Boifava toen die spurtbom Guido Bontempi in zijn Inoxpran-ploeg had. Maar ik wou weten of dat wel juist is en stelde daarom de vraag op Wielerarchieven. Voorlopig lijkt niemand met andere suggesties af te komen, maar toch ontspon er zich een interessante discussie.

Niet toevallig was men zich immers ook gaan afvragen hoe het vroeger in zijn werk ging. André Darrigade zou daarbij verklaard hebben dat hij niemand had om de sprint voor hem aan te trekken, dus ook niet Jean Graczyk, zoals ik nog niet zo lang geleden zelf ook al had verondersteld. Rik Van Looy daarentegen zou wél een ploegmaat gehad hebben. Hij ging echter niet in detail. Daarom stelde ik ook die vraag op Wielerarchieven en Patfey kwam met een interessant antwoord: “Vooreerst was dat zeker zo systematisch niet als nu, soms was er iemand om de sprint “aan te trekken”, maar dat was niet altijd een vaste man. Ik herinner me betreffende Van Looy dat Impanis een tijd die rol had, ik denk voorheen ook Jef Schils, op de WK’s ’60 en ’61 was het respectievelijk Pino Cerami en Willy Schroeders en in ’63 Jef Planckaert en Gilbert Desmet (*). Voor Rik I deed De Bruyne het in ’56 en ’57 en in de Tour werd Darrigade soms wel degelijk gegangmaakt door Jo Groussard. Anderzijds aarzelde Van Looy niet om soms “buitenstaanders” op te vorderen, zoals Beheyt in het BK ’63 en Post in Paris-Roubaix ’63. Ik denk dat Sorgeloos inderdaad die rol in 1964-65 vervulde (en soms eens Sels). Midden jaren zestig begon het wel systematischer, b.v. Staf De Smet al eens voor Beheyt, Georges Van den Berghe nogal systematisch voor Willy Planckaert. Maar dikwijls was het inderdaad een beetje afwachten tot iemand begon, en dan maar positie kiezen.”
Ook Jan De Smet reageerde in die zin: “Mantie Desmet heeft mij ook ooit verteld dat hij dikwijls de sprint aantrok voor Van Looy. Zelf was hij een strijkijzer maar hij kon wel een enorm tempo aanhouden. Ercole Gualazzini was ook zo iemand die bij Salvarani (Basso) en Brooklyn (De Vlaeminck en Sercu) als locomotief diende. Men sprak toen eerder over een locomotief (één renner) dan over een treintje (meerdere renners).”
En dan is er nog iets anders: in de Gazet van Antwerpen van 2006 heb ik gelezen dat Petacchi eraan dacht om met zijn treintje (Velo, Ongarato en Sacchi) deel te nemen aan de ploegenachtervolging op de O.S. Ook Cipollini was dit al eens van plan geweest. Ik hoopte dat het waar zou zijn, want dat zou een interessant experiment zijn. Tenslotte komt de afstand van zo’n ploegenachtervolging inderdaad overeen met het rijden van de finale van een sprint op de weg. Akkoord, ploegenachtervolging en een treintje opzetten is een héél groot verschil, zoals nogmaals Patfey stelt op Wielerarchieven: “Omdat je in een ploegenachtervolging doorlopend wisselt en dat is niet zo evident, omhoog in de bocht en perfect inhaken: ofwel kom je te vroeg en moet je inhouden of je riskeert een ploegmaat te raken; ofwel kom je te laat is het een hels werk terug in te haken, volgens mij nog een stuk moeilijker dan in een ploegentijdrit op de weg.”
Maar toch vraag ik me af of het nu echt toeval was dat Davide Boifava in zijn eigen glorietijd een achtervolger was. En of die mannen van Giant-Shimano dat niet zouden kunnen b.v.

Ronny De Schepper

(*) Die het dan echter doelbewust verkeerd deed, wat dan uiteindelijk aanleiding zou geven tot de fameuze “sprint van Ronse”.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.