Het is ook alweer dertig jaar geleden dat ik José De Cauwer voor het laatst heb geïnterviewd. Ik heb hem sindsdien nog wel een paar keer ontmoet, maar dat was dan altijd informeel. Dat interview gebeurde bij hem thuis. Aangezien ik die “officiële” interviews contrasteer met “informele” ontmoetingen, zou men geneigd zijn te veronderstellen dat José me ontving in de kledij zoals hierboven op de foto, maar dat is uiteraard niet waar. Als laatste aflevering van de José De Cauwer-story hadden we het die dag (bijna avond eigenlijk) vooral over José als sportdirecteur, als bondscoach en als televisiecommentator…

Maar eerst begin ik met een citaat van Johan Lammerts in “Humo”: “Het is heel leuk werken met De Cauwer, hij kan als geen ander voor sfeer zorgen. Het succes van ADR is puur het succes van De Cauwer. Zonder De Cauwer was mijnheer Lambert allang uit het wielerpeloton verdwenen, denk ik.” (Vergeten we niet dat het Lammerts was die de fietsen en de wielen ten huize van mecanicien De Vriese in beslag heeft laten nemen als onderpand van het half miljoen dat hij nog van Lambert te goed had.)
Humo: “Waarom laat José De Cauwer zich dan mee de dieperik insleuren?”
Lammerts: “Dat moet je De Cauwer vragen. Misschien heeft hij geen alternatief, anders kan ik het niet begrijpen. Ik vraag me soms af of De Cauwer niet beter met iets nieuws begint. Ik durf echt propaganda te maken: als morgen een grote sponsor zich in België wil vestigen, moet hij gewoon De Cauwer als ploegleider nemen. Die maakt binnen de kortste tijd een grote ploeg.”
Humo: “De Cauwer heeft liefde voor de fiets.”
Lammerts: “Precies. Zoals hij over de koers praat en er dag en nacht mee bezig is, dat is grote liefde. Hij houdt ook van zijn coureurs, en niet alleen van de kopmannen. De Cauwer weet heel goed wat er in het voetvolk omgaat. Hij was zelf geen toprenner, terwijl Post dat wél was. Post regelde alles vanop zijn troon, een beetje als een koning. Zo noemden ze hem ook, King of the Six Days. De Cauwer kwam te kort voor de top, en hij reed volledig in dienst van Hennie Kuiper. Als renner al dacht De Cauwer in functie van andere renners, en zo heeft hij een uitstekend koersdoorzicht gekregen. Hij voelt gewoon wat er gaat gebeuren, en ik weet wel zeker dat Kuiper het dankzij hem zo ver gebracht heeft.” Lammerts zinspeelt hiermee op de LSP-cursus die Kuiper onder invloed van De Cauwer heeft gevolgd…
Humo: “Bij Post gaf Eddy Planckaert alleen maar de indruk een grote wedstrijd te kunnen winnen. Onder De Cauwer won hij de Ronde van Vlaanderen en de Groene Trui.”
Lammerts: “De Planckaert bij ADR was een andere dan die ik bij Post heb gekend. Hij had veel meer verantwoordelijkheidsgevoel. De Cauwer ging beter met Eddy om, hij liet hem zichzelf zijn. Post zette Planckaert altijd onder zware druk… Bij Panasonic heeft Planckaert de Tour een paar keer niet gereden omdat hij gewoon niet wilde. Hij hààtte de Tour. Maar met De Cauwer ging hij plots wel naar de Tour en pakte zelfs de Groene Trui. Dat vind ik typerend.”
Post zelf heeft daar overigens geen moeite mee. In een interview met Jan Wauters geeft hij na de zege van Planckaert in Parijs-Roubaix ’90 (toen hij na het ADR-avontuur bij Panasonic was teruggekeerd) onomwonden toe dat de ommekeer bij Planckaert toe te schrijven is aan José De Cauwer.
Niet te verwonderen dat Eddy Planckaert zelf op de “eindejaarsvraagjes” over de jaren tachtig in “Het Volk” op de vraag “koesterde u bewondering voor een persoon buiten (sic) de sport” antwoordt: José De Cauwer. In het boek “Tour de France; Tour des Belges” van Stijn Vanderhaeghe (Lannoo, 2013) geeft hij een woordje uitleg: “Ik kon meteen goed overweg met De Cauwer, een gemoedelijke mens waarmee ik honderduit kon praten. Natuurlijk moest er ook keihard gewerkt en gepresteerd worden, maar De Cauwer was anders… Achteraf bekeken had ik nog het liefst tien jaar aan een stuk bij hem gereden, mijn volledige professionele carrière. Samen met hem zou ik een heel andere indeling gemaakt hebben en veel meer gewonnen hebben. Daar ben ik zeker van.”
Het is ook door toedoen van Lammerts dat LeMond bij ADR is terecht gekomen.
Lammerts: “De Cauwer belde mij op in september met de boodschap dat hij LeMond kon krijgen voor niet al te veel geld. Meteen doen, zei ik, want ik ben er zeker van dat hij terugkeert naar de top. Op dat ogenblik was ik immers al goed bevriend met Greg en ik wist dat hij gedrevener dan ooit was.”
Greg LeMond: “José De Cauwer is een van de ploegleiders waarmee ik het liefst heb gewerkt. Ik zou meteen opnieuw met hem in zee gaan. Hij bleef altijd rustig. Hij was sluw, een meester tacticus, een van de besten in het peloton. Hij wist ook perfect de verschillende karakters in zijn ploeg te verenigen en te bespelen. Afgezien van de financiële problemen met François Lambert blijft ADR een van de beste herinneringen uit mijn profloopbaan. Jammer dat het zo afgelopen is. Ik zou graag bij ADR gebleven zijn.”
– Maar ondertussen zit jij met de gebakken peren, je hebt zelfs geen inkomen.
José De Cauwer:
Inderdaad. Ik had immers het statuut van zelfstandige.
– En lagen de renners dan bij jou onder contract?
J.D.C.:
Slechts twee. Maar zij kunnen geen financiële eisen stellen omdat er prestaties moeten tegenover staan en aangezien dat niet zo is…
– Ze rijden bij de amateurs…
J.D.C.:
Benny Heylen is zopas nog Belgisch kampioen mountainbike geworden. Maar het contract is toch niet in hun handen, het ligt hier bij mij. En daarbij het was niet erkend door de wielerbond aangezien het een contract betrof met Postobon. Bovendien het zijn renners die in februari nog altijd zonder werk zaten, dus je kan niet zeggen dat ik ze belet heb in een andere ploeg aan het werk te gaan.
– Na het kampioenschap verklaarde Heylen dat het inderdaad een schande was dat iemand als hij niet aan werk geraakte, omdat hij toch een beetje kon klimmen, het type renner dus dat we juist mankeren, maar hij zei niet dat het jouw schuld was.
J.D.C.:
Natuurlijk niet. Ik was overigens erg gelukkig met die zege van Heylen. Ik had hem juist aanvaard omdat hij 80 FICP-punten had en omdat hij sommige dagen bergop een beetje meekan. Hij is zo stilaan ook al rond de dertig en ik zou nog getracht hebben er iets meer uit te halen dan dit tot nu toe het geval was, maar veel meer had ik er ook niet van verwacht. Weet je, een wielerploeg is geen voetbalploeg. Anders was ik nu misschien de trainer van Kameroen. Maar een wielerploeg wordt gebouwd rond een team van mecaniciens en verzorgers aan de ene kant, de renners aan de andere. De renners kunnen veranderen, maar het personeel blijft in principe altijd hetzelfde. Een ploegleider met zijn crew errond, zal ik maar zeggen. Ik had dat ook. Noem jij mij dan eens een ploeg die heel zijn staf zou ontslaan om mij met heel mijn bende binnen te pakken?
– Geen wonder dat je nog altijd graatmager bent.
J.D.C.:
Puur zenuwen, inderdaad. Want ik doe er niks voor. Ik heb al in geen jaren meer op de fiets gezeten, ik lust wel een pintje en ik eet ook graag van een goedgedekte tafel. Ik heb in mijn leven al een paar tegenslagen te verwerken gehad die me geleerd hebben dat het op een dag allemaal gedaan kan zijn. Daarom is het mijn filosofie zoveel mogelijk van het leven te genieten. Maar die stress baart me wel zorgen, ja. Ik zal het eerlijk toegeven, ik ben bang voor een hartaanval.
De Gentse mecanicien Julien De Vriese, die ooit nog gewerkt had voor kampioenen als Merckx, De Vlaeminck, Maertens, Sercu en Godefroot, was na zijn job in de fietsenzaak van deze laatste werkloos geworden. Toen ik hem na de Omloop Het Volk, gewonnen door Ronny Van Holen, in gesprek zag met jou, kon ik niet vermoeden dat de loopbaan van De Vriese op dat moment voor een tweede keer een hoge vlucht ging nemen. Hijzelf wellicht ook niet. Vandaar dat hij ondanks zijn vertrek nog altijd met het wierookvat zwaait naar jou. Niet enkel blijft hij beklemtonen dat het dankzij jou is dat de renners en het personeel van ADR toch nog aan geld is geraakt (vaak uit je eigen zak), hij vraagt zich zelfs af of LeMond na zijn mislukt PDM-avontuur nog ooit wel uit dat diepe dal zou geklommen zijn, mocht jij er niet geweest zijn…
Als ik me niet vergis, is Julien in die tweede carrière zelfs nog bij het US-Postal van Lance Armstrong terecht gekomen, waar Dirk Demol assistent-sportdirecteur was. Deze heeft in jouw ploeg (ADR) nog Parijs-Roubaix gewonnen. Hij verklaarde in Knack van 4/7/2001 dan ook: “Als renner was ik vroeger heel erg gecharmeerd van de aanpak van José De Cauwer. Het is jammer dat hij nu even in opspraak kwam (in de zaak Van Sweevelt, RDS), maar De Cauwer is veruit de beste ploegleider met wie ik heb gewerkt. Gedreven en enthousiast, zonder in opgezwollen toestanden te vervallen. Rust is de basis van het succes.”
In de Gazet van Antwerpen van 14/4/2008 klinkt dat echter helemaal anders: “Toen ik Parijs-Roubaix won, deed De Cauwer ook alsof dat zijn verdienste was, terwijl ik hem toen van heel de dag niet heb gezien.”
Hoe is zoiets mogelijk? Wel in 2008 was Dirk Demol na vijf jaar opnieuw sportbestuurder van Tom Boonen (eerst bij US-Postal, daarna bij Quickstep) en interviewer Guy Vermeiren rakelt het voorval op dat Boonen door De Cauwer niet werd opgenomen in de beloftenselectie voor het WK in Plouay.
Dirk Demol: “Als je ziet dat Boonen tweede is in Luik-Bastenaken-Luik (*) en top vijf rijdt in alle andere topkoersen en dat je hem dan niet selecteert op een parcours als dat van Plouay: komaan, dan ken je er de ballen van. Toen ik De Cauwer om tekst en uitleg vroeg, scheepte hij me af met de melding: hij kan geen brug op en zijn gat is te dik.”
Waarop Tom Boonen inpikt: “In geen enkele zware wedstrijd was er dat jaar ook maar één Belg vóór mij geëindigd. En toch mocht ik niet mee. Omdat ik niet bergop kon. Ik was de enige Belg die ritten won in de zwaarste internationale koersen. Hij heeft me dat precies nog altijd niet vergeven.”
Kom, kom, Tommeke, het wereldkampioenschap van Madrid 2005 zal toch wel veel goedgemaakt hebben, zeker?
Maar voor de rest, lof, lof en nog eens lof. Toch duurde het nog tot eind 1998 vooraleer José als coach werd binnengehaald. Eerst dan nog van mountainbike, waar hij eigenlijk geen affiniteit mee heeft, maar kijk, wat zegt Filip Meirhaeghe in de GVA van 17/2/1999? “Ik heb heel veel aan José De Cauwer te danken, onze begeleider bij de Belgische ploeg. Het judo heeft een Jean-Marie Dedecker als tovenaar, wij hebben De Cauwer. José is de perfecte begeleider: hij kent misschien niets van het biken zelf, maar hij kan motiveren. Hij begrijpt wat er in je hoofd omgaat. Door hem geloof ik meer in mezelf.”
José De Cauwer:
Wat wil je dat ik daarop zeg? Ik ben de minst bekritiseerde sportdirecteur…
– Er is één uitzondering… als Roger De Vlaeminck in “Sportmagazi­ne” een voorbeeld geeft van hoe onbelangrijk een sportbestuurder wel is, dan zegt hij: “Zelfs José De Cauwer heeft de Ronde van Frankrijk gewonnen, hé”…
J.D.C.:
Ken je De Vlaeminck? Er is geen groter kind dat er op de wereld rondloopt. Ten tweede, hij is zelf als ploegleider aan de kant gezet. Kritiek van zo iemand leg ik dus naast me neer (**). Nee, wat Lammerts zegt is juist: Planckaert de groene trui laten winnen in de Ronde van Frankrijk, hij die nooit een grote ronde heeft uitgereden, dàt is mijn grootste verdienste. Hij heeft datzelfde jaar ook nog de Ronde van Spanje uitgereden, die 0,0 uitstraling heeft voor hem. Planckaert die 22 dagen in Spanje blijft, weet je wat dat is? En waarom doet-ie dat? Voor mij. Niet voor het geld, want dat lag er toch. Nee, voor mij, omdat ik met een renner vriendschappelijk omga. Té familiair heeft men mij al verweten. Dat kan zijn, maar op die manier heb ik al veel bereikt, zonder geld. Het tegenovergestelde is Jean-Luc Vandenbroucke wellicht. Maar wat levert zijn methode op? Een lezer schrijft deze week in een krant: als hij een voetbaltrainer was, was hij al lang ontslagen. Na de Amstel Gold Race heeft hij Serge Baguet, nochtans een beloftevol knaapje, midden op de straat zodanig uitgekafferd dat die jongen op staande voet zijn licentie wou inleveren. Nee, geef mij dan maar mijn manier. Door met die renners zo om te gaan, leg ik op de duur zo’n morele druk op hen dat zij zich bijna verplicht voelen om voor mij ook eens iets te doen. Let op, ik doe het niet met de bedoeling iets terug te krijgen. Ik bel nu ook naar Jim Van de Laer, omdat ik in hem geloof en omdat ik wil dat hij een goede Tour rijdt, ondanks het feit dat hij nu bij Vandenbroucke zit. Ik heb altijd gezegd dat hij een goede renner is en als dat niet zo zou zijn, dan zou ik dat erg vinden. Dan zou ik zogezegd mis geweest zijn. Maar ik ben niet mis, dat weet ik zeker. Die jongen is echter vier jaar lang mentaal in onze ploeg zeer goed opgevangen en nu laat men hem in de kou staan. En topsporters hebben die opvang nochtans nodig. Men denkt soms dat topsporters zo van die echte mannen zijn die overal doorvliegen terwijl ze miljoenen verdienen. Vergeet dat hé. De dag na Milaan-San Remo zat Eddy Planckaert te huilen in mijn armen omdat hij volledig gefaald had.
– Op de Gentse Feesten in 1991 kwam ik op het Sint-Baafsplein een dansende Eddy Planckaert tegen, terwijl zijn collega’s verder moesten blijven zwoegen in de Tour. Nochtans had Planckaert rugklachten ingeroepen om te stoppen met wielrennen. Merkwaardig…
J.D.C.:
Dat vond blijkbaar ook zijn verzekering die weigerde de 12 à 15 miljoen uit te keren, waarop hij dacht recht te hebben. Dus toen hij een paar jaar later een comeback aankondigde, zag ik dat fysisch wel zitten, maar psychisch zou het veel moeilijker geweest zijn. Hoe zou zijn instelling nog zijn na anderhalve maand intensieve training? Ik zeg altijd: men sprak vroeger altijd over de “amateurs” van het Oostblok en de “profs” hier bij ons, maar het is net andersom, de amateurs wonen hier en de profs ginds. Voor onze renners staat de deur met andere woorden wagewijd open. Als ze niet opletten gaan ze uit de boot vallen. Onze renners voelen zich beroepsrenner als ze zo’n gestroomlijnde zonnebril kunnen dragen of gaan trainen met een walkman, maar een tijdrit serieus voorbereiden, ho maar!
– Juist daarom: is die kritiek die je op de Oost-Europese renners hebt en die je duidelijk aan het systeem wijt, ook niet te wijten aan de tijdsgeest, zodat je dat ook bij de westerse renners terugvindt?
J.D.C.:
Daar is iets van. Ik ga hier niet beginnen zeuren over “in mijn tijd”, maar ik stel vast dat wij toch meer bereid waren om te helpen. Nu zie je geen renner meer die een valies vastneemt, hé! Als ik beroepsrenner was, ik zou twee of zelfs drie valiezen gedragen hebben om te laten zien aan mijn ploegleider tot welke inzet ik in staat was.
– Deed jouw kopman, Hennie Kuiper, dat ook? Of maakte dat deel uit van het “knecht” zijn?
J.D.C.:
Hoegenaamd niet. In die tijd beschouwden wij dat als heel normaal. Iedere renner droeg zijn eigen valies en als dat om de een of andere reden al eens niet kon, dan droeg zijn kamergenoot die en dus droeg Hennie zeker evenveel mijn valies als ik de zijne. Nu stel ik vast dat als er moet worden gewerkt, iedereen zich vlug uit de voeten maakt om je achter het hoekje te staan uitlachen. Als er toch al eens een uitzondering bij is, dan wordt hij door de anderen voor een halve gare gehouden. Op de luchthaven idem. Iedereen die als gewone passagier al eens een vliegtuig genomen heeft, weet wat voor een rompslomp dat is. Wel, maak daarvan een groep van zo’n vijftien man met bagage, fietsen, materiaal enz. Ik moet je niet zeggen wat dat is, zeker? Wel, maar dan zie je ze niet, hé. Integendeel, vaak moet je ze nog gaan zoeken in de taxfree-shop of we zijn te laat om in te schepen! Nee, daar heb je gelijk in en dat is vooral opmerkelijk omdat de oudere renners dat nog wél doen. En die betrokkenheid zet zich door in de sport natuurlijk.
– Hoor je overigens nog wel eens iets van Hennie Kuiper?
J.D.C.: Hij belt nog zeer vaak, ja.
– In de Motorola-ploeg van Kuiper zat op dat moment ook de grootste belofte van het ogenblik: Lance Armstrong. Onuitstaanbaar karakter maar vreselijk getalenteerd.
J.D.C.:
Juist door dat karakter gaat hij het misschien toch niet maken. Hij denkt van zichzelf dat hij de beste is en dat is misschien wel waar, maar de andere renners zullen er in dat geval wel voor zorgen dat hij dikwijls met zijn kop tegen de muur zal lopen. Hij weigert ook alle leiding te aanvaarden, zeker die van Kuiper.
– Oorspronkelijk wou die hem thuislaten, maar Armstrong wilde en zou naar de Tour gaan.
J.D.C.:
Dat vind ik dan weer juist goed. Hij zal dan dit jaar al een paar keren tegen de muur lopen en als ’t licht uit is, stuur je hem voor veertien dagen naar huis, begeleid door een goede dokter. En die komt terug en die is gegroeid.
– De officiële kopman zal toch wel nog altijd Andy Hampsten zijn, al is die zijn rol ver uitgespeeld.
J.D.C.:
Vorig jaar wint hij nog op Alpe d’Huez, dus zo versleten is hij nu ook weer niet. Maar een tamme coureur, hé. Als je hem ziet lopen alleen al. Een typische Amerikaan, hé. Terwijl je met de ene bezig bent, is er een andere een hamburger gaan kopen en nog een andere een pizza. Voor Hennie werd ik aangezocht om ploegleider te worden van 7-Eleven, maar hoezeer Merckx ook aandrong: dank je wel!
– Je hebt nochtans genoeg ervaring opgedaan met Amerikaanse coureurs, want niet met de minste: Greg LeMond. Die zijn pijp is bijna helemaal uit. Ploegleider Roger Legeay van Gan wil hem zelfs thuislaten.
J.D.C.:
’t Is met LeMond altijd hetzelfde liedje, hé. Hoogstwaarschijnlijk weer een heel slechte winter. Allé, een heel goede winter voor hém, maar een slechte voor de koers. Ook altijd omringd door mensen die hem voortdurend lof toezwaaien, nooit eens een woord van kritiek. Als hij destijds met Lammerts ging trainen, deed die alles wat LeMond vroeg, i.p.v. hem er af en toe eens aan te herinneren dat hij beroepsrenner was. Want dan komt hij naar hier, waar de renners wél een ganse winter hebben gewerkt en die presenteren hem dan de rekening natuurlijk. Maar dan is het nog altijd: volgende week zal het wel beter gaan. Ik zie hem onlangs in Gent. Hij geeft uiteraard wel toe dat het niet zo goed gaat. Ik zeg: ben je al eens bij de dokter geweest? Volgende week, zegt hij. Dat zeg je nu al maanden aan een stuk, repliceert zijn vrouw. Niemand die achter zijn fikken aanzit, hé! En dan toch zoveel geld op tafel leggen. Dat is om moeilijkheden vragen, hé. In plaats van liever een miljoentje uit te trekken voor iemand die hele dagen met hem optrekt. Oefentochtjes achter de brommer, masseren, op zijn voeding letten enz. Dat miljoentje is op de kortste keren teruggewonnen!
– Hij heeft toch zo iemand? Die Mexicaan…
J.D.C.:
Otto? Die is al blij dat hij in de schaduw van LeMond mag staan! Nee, LeMond heeft een harde hand nodig. Ik herinner me een Milaan-San Remo van een paar jaar geleden, toen hij pas bij mij in de ploeg zat. Hij had goed gereden, maar je vindt hem niet terug in de uitslag door tegenslag. Een paar keer lek gereden, gevallen, enz. Goed, ’s avonds kunnen we niet eten in het hotel, dus we gaan naar ergens anders en daar is ook een discotheek. Na het eten hadden we maar één auto om naar het hotel te rijden, zodat er een paar keer heen en weer diende te worden gereden. Op het einde blijven enkel nog Lammerts, Planckaert en LeMond over. Ik vind ze terug in de discotheek. Meekomen, zeg ik, maar LeMond neemt me apart: José, je kent me nog niet goed, ik ben een Amerikaan en wij doen dat anders; ik blijf nog wat. Planckaert en Lammerts op de loer natuurlijk: wie gaat het hier halen? De auto komt, LeMond gaat naar de dansvloer, want ik moet je zeggen: dat was daar in orde, hoor. Hij had daar nogal succes bij de vrouwtjes. Ik daar naartoe en ik pak hem bij zijn hemd, maar zodanig dat ik ook wat vel meeheb. Ik zeg: moet je ’s luisteren. Je bent vanmorgen om vijf uur opgestaan, je hebt Milaan-San Remo gereden, we hebben drie uur in de auto gezeten, ik ben moe, jij bent moe, we zijn allemaal moe. Je denkt misschien van niet, maar als je straks in je bed ligt, zal je blij zijn. Weet je wat? Win voor mij een wedstrijd en dàn gaan we eens een stapje in de wereld zetten. Enfin, uiteindelijk ging hij mee. In de auto zat hij wel wat te mokken, maar kom. ’s Anderendaags sta ik opzettelijk een half uur vroeger op. We moesten er om half zes uit om het vliegtuig te halen. Ik ga hem wekken, maar voeg er onmiddellijk aan toe dat hij nog een half uurtje mag blijven liggen. Oh thank you, thank you! Nooit meer één probleem gehad met LeMond. Nooit ofte nimmer.
– Maar onnozele grappen uithalen, dat kunnen ze wel! Ook “jouw” Eddy Planckaert trouwens.
J.D.C.:
Ik zal je eens wat zeggen: bij mij heeft Planckaert nooit of nooit zoiets uitgehaald. Gewoon uit respect voor mij, omdat hij vond dat hij me dat niet kon aandoen. Bij Post was dat het tegenovergestelde. Die stond op een hoge toren, maar telkens hij zijn gat verdraaide, braken ze het hotel af. Dat is bij mij nooit gebeurd. Zeveren en dom doen soms wel natuurlijk, maar dan hoefde ik zo maar eens te kijken in de zin van: ’t zal wel gaan, zeker? Of anders zei ik: doe dan een andere trui aan. Maar geen onnozelheden met de naam van de sponsor op je trui!
– Ik vind het dan wel jammer dat hij dat voortdurend uitspeelt in rubriekjes zoals in Story e.d.
J.D.C.:
Dat is zijn imago, hé. Over het vrouwvolk idem dito. “En ’s nachts deden wij dit en dat.” Niets van. Al die tijd dat hij bij mij in de ploeg zat, geloof ik niet dat hij mij één keer heeft geflikt. Integendeel. Ik zou andere dingen over Planckaert kunnen vertellen, waardoor hij wat meer een gewoon mens wordt.
– Goed, dan maar over naar de Tour ’93: Lotto heeft zijn plaats duidelijk te danken aan het verleden met Criquielion, Museeuw en Bruyneel en het feit dat een Tour zonder Belgische ploeg ondenkbaar is, want dit jaar werd het niets. En dat geldt ook voor “jouw” mannen, Van de Laer en Roosen.
J.D.C.:
Ik wil niet speciaal op Vandenbroucke zijn kap zitten, want wat je daar zegt over die tijdsgeest moet ik dan toch ter zijner verontschuldiging inroepen. Zo’n behandeling als die van Baguet b.v., dat had vroeger misschien wél gewerkt. Misschien had die renner dan gezegd: wat? Jij staat me hier openlijk te beledigen? Ik zal je eens wat laten zien! Maar nu werkt dat blijkbaar niet meer. Misschien hebben we onze kinderen tijdens hun opvoeding niet weerbaar genoeg gemaakt. En dat geldt dus ook voor Jim Van de Laer, al moet ik er onmiddellijk aan toevoegen dat die ook heel veel heeft gesukkeld. De meeste mensen herinneren zich van Van de Laer alleen die keer op de Poggio toen hij naar het wiel van Argentin sprong en het net niet haalde. Maar hij had het toch geprobeerd! Altijd dat passief rijden, ’t is om iets van te krijgen. De meeste renners wachten tot ‘de goei’ iets doen. Maar àls die dan iets doen, worden ze meteen gelost! Zo komen ze nooit in beeld. In het begin van de Ronde sparen ze zich voor op het einde en op het einde is hun pijp uit.
– En in zo’n geval wordt sponsors vinden anders zeker een probleem. En dan wil ik het nog niet eens over de economische crisis hebben, maar enkel over de verdeling van de sponsorgelden. Want er is nu eenmaal slechts een beperkt budget beschikbaar en dat wordt zeker niet groter. En wat zie je dan? Dat in “De Morgen” b.v. het Amerikaanse basketball al meer plaats krijgt toegewezen dan het wielrennen. In de Franstalige kranten is het al helemaal weggedrukt in een klein hoekje, ten voordele van het tennis en de gemotoriseerde sporten… Om uiteraard van het alom aanwezige voetbal nog te zwijgen.
J.D.C.:
Daar til ik niet zo zwaar aan. Als er morgen een Waalse toprenner opstaat, dan krijgt het wielrennen automatisch opnieuw meer aandacht.
– Die Waalse toprenner van morgen is in aantocht: Frank Vandenbroucke…
J.D.C.:
Een héél goede renner. Vooral omdat hij er staat op moment dat hij er moet staan. Dat moet je kunnen, hoor. Er zijn er veel die een week vroeger of een week later goed rijden, maar op de beslissende dag zelf niet. Maar dat is niet toevallig, hé, dat onze beste renners steeds uit die streken komen. We zijn hier in België nog altijd met wielrennen bezig precies zoals honderd jaar geleden. Een jongetje begint te koersen, vader en moeder en heel de gebuurte trekt met hem mee en dat is dan zijn begeleiding: “Ik heb horen zeggen dat je dit moet pakken of dat je naar die dokter moet gaan.” Ik heb horen zeggen van dit en ik heb horen zeggen van dat. De koersen worden zelfs uitgekozen in functie waar hij kan gaan winnen, men gaat een confrontatie met betere renners of lastiger parkoersen dus juist uit de weg! Ik heb het al honderd keer gezegd: waarom richt de BWB niet zelf dertig koersen in in Wallonië? Wat kost dat nu? 50.000fr voor liefhebbers? Met een regelmatigheidscriterium daaraan gekoppeld vind je daar direct een sponsor voor. En de vijf eersten van dat klassement, hé, wel die zijn waard om bij de beroepsrenners te gaan rijden. En dat zal dan niet Wim Omloop zijn, hé. Let op, ik zeg niet dat Omloop geen goed renner is, maar een Ronde van Frankrijk rijdt hij hoogstwaarschijnlijk nooit uit. En dan heb ik het nog maar over uitrijden, laat staan over een goed klassement.
– Voor jou is het duidelijk: alles is beter dan in kermiskoersen te moeten rijden.
J.D.C.:
Zelf was ik liever géén wielrenner geworden, dan kermiscoureur!
– Niet te verwonderen eigenlijk, aangezien je grote voorbeeld Rik Van Looy was.
J.D.C.:
Van Looy was de favoriet van mijn vader en ‘dus’ ook de mijne. Maar twee jaar later was mijn vader een hevige Merckx-supporter. Ik niet. Ik vind dat dit niet gaat. Er zullen niet veel Van Looy-supporters zijn, die naderhand Merckxisten werden.
In 1995 is José opnieuw in het peloton verschenen als sportdirecteur van Espace Card, het vroegere S.E.F.B. Zijn rechterhand was weer Dirk Wayenberg en als renners kreeg hij o.a. Benjamin Van Itterbeeck, Nico Emonds, Peter Van den Abeele en Wim De Vos onder zijn bevoegdheid. Toch had José lessen getrokken uit het verleden: het werd enkel een bijberoep voor hem. Zijn hoofdberoep bleef verdeler van W-cup, een drank door sportarts Theo Lebon samengesteld die de afvalstoffen vlugger moet verwerken en daardoor de vermoeidheidsgrens verlegt. Het Espace Card-avontuur duurde trouwens niet lang. Maar gelukkig kon José daarna aan de slag bij Supersport als co-commentator bij Marc Uytterhoeven. Samen vormden ze overigens een geducht komisch duo. Eigenlijk was het bijna jammer dat dit avontuur een einde moest nemen toen José zowaar als bondscoach werd aangeduid, nadat Merckx in schoonheid wilde afscheid nemen van die functie, toen Johan Museeuw wereldkampioen was geworden. Daarom dit slotvraagje.
– Ook met Museeuw heb je nog gewerkt…
J.D.C.:
Een groot sportman. Alle successen van de ploeg GB zijn voor tachtig procent aan hem te danken. Door zijn ingesteldheid ten opzichte van Cipollini heeft hij destijds binnen de ploeg iedereen op één lijn gebracht. Als zelfs Museeuw zich 100% ten dienste stelt, dan zullen wij dat ook maar doen, zeker, hebben ze allemaal gedacht.
Na een succesvolle periode als bondscoach (Boonen, Cornu, Van Den Broeck…) ging José zich aan de jongerenopleiding bij Davitamon-Lotto wijden. Toen hij daar in conflict kwam met de extrasportieve leiding, ging hij zich opnieuw wat meer concentreren op televisiecommentaar geven.
Tegelijk viel er in het voorseizoen 2009 voor Silence-Lotto niet anders dan troostprijzen te rapen. Nieuwe aanwinst Philippe Gilbert spreidde een mooie regelmaat ten toon (derde in de Ronde van Vlaanderen, vierde in de Amstel Gold Race, vierde in Luik-Bastenaken-Luik), maar zoals die jongen zelf zei: “Ik zou graag al die ereplaatsen inruilen voor één overwinning.” Hij was daarmee alvast heel wat realistischer dan grote baas Marc Coucke, die op 27 april in Het Nieuwsblad ontkende dat er ooit sprake is geweest van paniek en tegelijk natrapte naar de ontslagen José De Cauwer: “Ik hoorde van José De Cauwer dat Silence-Lotto een stuurloos schip was. Maar José zat drie jaar lang op dat schip. Wist hij dan niet waar het stuur stond? Ach, hij had al die tijd de gelegenheid om opmerkingen te maken. Maar nu, vanuit zijn commentaarstoel, maakte hij al meer diepgaande analyses dan in die drie jaar bij ons.”
José kennende, ben ik er zeker van dat deze uithaal louter uit leugens bestaat. Wat niet belet dat ik blij ben dat hij “vanuit zijn commentaarstoel” analyses màg maken. Want even zag het ernaar uit dat José nog enkel zou worden opgetrommeld voor kleinere wedstrijden. Als het echt om de knikkers gaat, wil Karl Van Nieuwkerke immers van geen wijken weten. En Michel Wuyts wil zijn plaats natuurlijk niet afstaan aan zo’n (relatief) jonge ambitieuze gozer. En dus kregen we de laatste tijd dus van die “dubbelop” commentaren die mij werkelijk de strot uitkomen. Het principe van “dubbele” commentaar is precies dat één van de twee de geijkte televisiecommentator is en de andere een “specialist”. Of dat nu José is of Hans De Clercq of Tom Steels, dat maakt in principe niet zoveel uit (***). Maar zo twee zeurkousen die elkaar liggen af te zeiken met flessen wijn of bakken bier, wie is daar nu in geïnteresseerd? Ik viel dan ook bijna telkens in slaap voor het scherm. (Al had dat ook met het spektakel, of beter: het gebrek eraan, te maken natuurlijk.)
Het beste van José’s aandeel was dat hij het meestal opneemt voor de renners en dan nog vooral voor de jónge renners. Zo was hij tijdens de Giro van 2009 er getuige van dat Serge Pauwels door zijn ploeg Cervélo werd teruggeroepen uit een winstgevende positie om kopman Carlos Sastre bij te staan. José maakte zich toen zo kwaad dat hij Vlaanderen opriep geen Cervélo-fietsen meer te kopen. Er kwam een heel incident van. ’s Anderendaags eiste een Nederlandse hoge ome een soort van rechtzetting.
Was José’s uitspraak “erover”? Jazeker. Maar des te begrijpelijker. En zó heb ik hem graag. Ikzelf zou tien keer mijn tong omdraaien vooraleer zoiets te dùrven zeggen, maar ik heb wel sympathie voor de spontane manier waarop José dat eruit smijt.

Referentie
Ronny De Schepper, Belgen koersen vanuit de buik, Markant nr.27 van jg.2 (2 juli 1993)

(*) In “De kijk van De Cauwer” (Borgerhoff & Lamberigts, 2010) staat echter dat Dirk Demol zelf Boonen niet had opgesteld in Luik-Bastenaken-Luik. Boonen werd immers tweede in LBL 2001 (dus nà Plouay). Wie heeft er nu gelijk? Wel, geen van beiden. Boonen werd wél opgesteld in LBL 2000, maar zijn uitslag was niets om over naar huis te schrijven (42ste op 5’13” van winnaar Jurgen Van Goolen). Met dank overigens aan Kristof De Wulf om dit uit te pluizen.
(**) Anderzijds geeft Roger De Vlaeminck (zelf ook af en toe co-commentator) toe dat José de beste co-commentator is. (Het Nieuwsblad, 27/2/2013)
(***) Alhoewel. Ik kan me uiteraard vinden in de commentaar van Dirk De Wolf in Humo van 3 mei 2011: “José De Cauwer is de beste co-commentator. Zet hem naast eender wie – Wuyts of Vannieuwkerke of Schotte – en de koers is direct interessant. De Cauwer ziet alles, en heeft lang voor al de rest door wat er in de wedstrijd aan het gebeuren is. Je hebt een commentator nodig om de dode momenten vol te lullen, maar de interventies van José zorgen ervoor dat zelfs iemand die niks van koers kent, weet wat er gebeurt.”

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.