Theater is politiek, theater is religie, theater is communicatie. Theater is een drug, theater is actie. Het theater is naakt. Het theater is Zwart. Theater is een seksueel gebeuren tussen scène en zaal. Het theater bestaat niet. Wat is dat, het Nieuwe Theater?
Aldus Franck Jotterand in zijn boek « Le nouveau théátre américain » (Ed. du Seuil, 1970). Elk van deze bepalingen staat voor een manifest. En er zijn zo nog wel een serie manifesten te maken voor het theater van de jaren zestig. Wat is daarvan gebleven? De happening, het Living Theatre, Bread and Puppet, Open Theatre, El Teatro Campesino, ridicuul of mythisch of politiek of ludiek theater of theater van de wreedheid… Hoeveel gezichten had het theater? En hebben die gezichten impact gehad op het theater van 1988 ? Met andere woorden, hoeveel Hair zit er in Cats, hoeveel Julian Beck vinden we in Jan Fabre, en hoeveel Fo zit er nog in het Collectief Nieuwe Scène…
OFF-OFF-BROADWAY EN DE FAKKEL
Maakt het theater in de vroege jaren zestig deel uit van een totale hernieuwde gevoeligheid op het terrein van de kunst en van de media, dan blijkt dat vooral uit het samengaan van diverse kunstdisciplines om tot een geïnteresseerde podiumgebeurtenis te komen. De grenzen tussen de kunstuitingen vervagen. Theater bestaat uit geluid, beweging, ruimtelijke projectie, kleur… Zoals ook de plastische kunst uit atelier en galerij ontsnapt, de straat op. Alles wordt happening.
Ook de grens van het (vaak ook werkelijk niet meer bestaande) podium vervaagt. Wie is acteur? Wie is nog toeschouwer? Participeren aan het scènische gebeuren, het publiek in de handeling betrekken, de kijker integreren in het spektakel. Een geest van universaliteit, geïnspireerd op de oosterse mystiek, heeft soms invloed op de thematiek, maar sterker op de wijze van theater maken, op de wijze van acteren, op de wijze van publiek-zijn. Theater moet een ontmoeting worden tussen twee mensen, waarbij de termen acteur en toeschouwer nog slechts aanduidingen zijn om enige orde te scheppen.
Orde die er liefst ook zo weinig mogelijk is. Want Theater is Chaos. Er worden zo langzamerhand ook geen meesters erkend. Theater is een sociaal gebeuren, in workshop dient uitgeprobeerd te worden wat vroeger door scholen werd opgelegd. Regisseurs, theoretici, repertoire… alles dient in vraag gesteld, theater wordt democratisch, theater wordt zelfs socialistisch. De politieke dimensie van het toneelgebeuren krijgt plots alle aandacht.
In Vlaanderen bleef het theater nog even in de zaal — die tot zaaltje was omgevormd. Kleinschaligheid was troef. Niet om ondanks een malaise « volle » zalen te hebben… Was er in de USA 1960 een keerpunt met de creatie van Albee’s Zoo Story en van Alfred Jarry’s Ubu Roi en met de uitvinding van de term off-off-Broadway dan werd hier reeds in 1956 het Fakkeltheater opgericht. Het Café Cino, op het nummer 31 van Cornelia Street, werd het prototype van café-theater, van de improvisatie-ruimte, van theater als consumptie, van de toeschouwer met de neus op het gebeuren gedrukt. De feestzaal aan de Quellinstraat, Antwerpen was op 15 december 1956 de wieg voor de Fakkel.
Wanneer het politieke inzicht te sterk het artistiek-vernieuwende domineerde, liep men dood. Wat uit de hele toneelbeweging in de jaren zestig overblijft aan invloed op het huidige theater is vooral het artistieke zoeken, het vormelijk geïnspireerde. Pas wanneer dit zich een weg wist te banen, kon de boodschap meegenomen worden. Groepen die de boodschap als doel én middel bleven hanteren, verloren hun impact en hebben ook geen impulsen gegeven aan het huidige theaterlandschap. Wanneer het Collectief Nieuwe Scène met hun relevante productie van Dario Fo’s « Mistero Buffo » het grote publiek plat kreeg, was dat omdat via vernieuwende vormgeving een boodschap kon worden doorgegeven. Wanneer nu een Fo door het Collectief nauwelijks veel meer dan het zelfde publieksgroepje bereikt, terwijl Jan Decleir met Fo-verhalen overvolle zalen trekt, is de discrepantie pijnlijk duidelijk.
Binnen het politieke theater dat zich uit de jaren zestig tot heden wist te handhaven en zowel artistiek als maatschappelijk een boodschap bleef uitdragen, is het in 1968 te Berlijn door Volker Ludwig opgerichte jeugdtheater Grips Theater Berlin. Het Grips was recent in Brussel met het stuk « Eine linke Geschichte » (van Volker Ludwig en Michel Detlev) waarin het leven geschetst wordt van drie mensen, beginnend in 1966 wanneer de drie jongeren elkaar ontmoeten in een café dat ze binnen vluchtten uit angst voor de matrakken. In elf scènes worden ze historisch gevolgd, afgewisseld met fragmenten uit het Reichskabarett (waaruit het Grips ontstond, exponent van de studentenrevolte ’68) van de politieke discussie rond mei ’68, het linkse engagement, het vervagen daarvan in de jaren zeventig, de compromissen en de carrièrejacht. In de jaren tachtig ontmoeten de drie elkaar weer en maken de balans op, een balans van desillusie en gewijzigde idealen… Waarmee het Grips zich als maatschappelijk geïnspireerde groep inzet voor historisch perspectief en politieke achtergrond binnen artistiek verantwoorde vormgeving.
DE LEGE RUIMTE
Heeft het theater van de jaren zestig zijn gezicht te danken aan de artistieke en politieke impuls van jonge theatermakers die voor zichzelf én voor hun toneel een duidelijk profiel zochten, dan hebben zich voor de theatermaker én voor de theaterliefhebber anno 1988 enkele namen naar voren gewerkt. Regisseurs, auteurs… het zijn blijkbaar toch steeds weer de figuren die op papier worden gezet die later het aangezicht zullen moeten vormen.
Het regisseurstheater heeft zijn kracht zeker te danken aan mensen als Antonin Artaud (théátre de la cruauté), Grotowski, Peter Brook met zijn toneelbijbel « The empty space ». Vooral het mythische theater was hen schatplichtig. Het gebruik van drugs binnen het toneelexperiment, gecombineerd met het rituele vormde de basis voor groepen als Bread and Puppet, Living Theatre (met Julian Beck en Judith Maling) en La Mama of voor het panische theater van Fernando Arrabal.
Van deze laatste zorgde de voorstelling « En ook de bloemen werden geboeid » voor de grootste theaterrel die Vlaanderen ooit mocht beleven. Oktober 1971 werden de voorstellingen door het Gentse theater Arena op politiebevel stopgezet. Het is misschien tekenend voor het « politieke theater » wanneer ik citeer uit wat te dien tijde door acteur Luk De Bruyne werd gezegd: « …ik meen te weten dat Arena dit stuk niet omwille van de politieke inhoud op het repertoire plaatste. Veeleer heeft men het stuk gekozen, geloof ik, omdat Arrabal op dit ogenblik “in” is bij zich progressief noemende kringen, dus dat betekent hoogstwaarschijnlijk een bevredigende opkomst, en daar wordt actief rekening mee gehouden. » Verder stipt De Bruyne aan dat politieke duiding, hoewel gevraagd door de acteurs, slechts sporadisch gegeven werd. De aanklacht tegen de Arena-acteurs liep wegens « daden die de openbare zeden schenden »: naaktscènes en obscene uitdrukkingen waren de doorn in het oog, politiek werd dit theater niet als gevaarlijk ervaren ook al sprak het strijdlied van de studenten van Studio Herman Teirlinck over het fascisme in Spanje.
Grasduinend in programmaboekjes en jubileumboeken (hét bewijs dat de jaren zestig dood en begraven zijn?) ontmoet je wel een aantal auteursnamen die duidelijk het theater van de laatste decennia beïnvloed hebben. En zich op diverse wijzen geëngageerd hebben. Uiteraard lopen die engagementen thematisch niet strikt binnen lijnen. Toch zijn in het werk van de meeste auteurs constanten aan te wijzen. Ook is het niet zo dat alle auteurs zelf actief waren in de jaren zestig. Vaak werden zij juist omwille van hun engagement in die periode herondekt. Politiek engagement vind je bij auteurs als Dario Fo, Rolf Hochhuth (Der Stellvertreter), Pavel Kohout (ook andere Tsjechen als Otcenasek en Urbanek werden gretig op scène gebracht), John Arden, Peter Weiss, de « rage » Brecht. Eerder filosofisch geëngageerd waren Sartre, Ionesco, Beckett, Arthur Schnitzler. Maatschappelijke interesse vond je hoofdzakelijk in het werk van Edward Bond, Gogol, Gorki, Joe Orton, Franz Xaver Kroetz’ huis-, tuin- en keukendrama’s, Arnold Wesker. Nederlandstalige auteurs die het goed deden waren naast Claus: Manuel Van Logghem (Jeugdproces), Pieter De Prins (vooral met absurde stukken geïnspireerd op René de Obaldia die met zijn « Obaldiaden » furore maakte), Dimitri Frenkel Frank, Jan Ceuleers, Lodewijk De Boer (de Family-reeks), Annemarie Prins. Vooral artistiek engagement was te vinden in werk van Peter Handke, An Jellicoe (The Knack)…
DE LEUKE JAREN ZESTIG
Laten we niet denken dat de jaren zestig treurnis en droefheid waren op de planken. Er mocht best eens gelachen worden. En zelfs gezongen. Want ook dat is een exponent van het toenmalige theater: de rockmusical. Meest berucht en aangestipt als de origine van het rockspektakel is de Tom O’Horgan-productie Hair, gecreëerd als off-Broadway voorstelling in het New York Shakespeare Festival Theatre, een zaal die een mengeling was van traditie en avant-garde. Toch was de voorstelling « Your own thing » naar Driekoningen-nacht van Shakespeare in wezen deze « Hair » te vlug af en was dit de echte uitvinding van de rockmusical. Maar dankzij de korte naaktscènes en dankzij succesnummers als « Let the sunshine in », « Aquarius » en « I got life » zou « Hair » een nieuwe traditie in het podiumspektakel inluiden. En ons via « Jesus Christ Superstar » en « Evita » tot « Cats » brengen.
Van het collectieve orgasme op de scène van the Living Theatre tot Arrabals blote bast in Gent, van de oosterse invloed, van Zen en van het Nóh- en Kabuki-theater, tot protesttheater in diverse kerkgenootschappen in New York en Washington, van « De Fiets », éénakter door Lucienne Stassaert tot het bestiale theaterstuk « The Beard » van Michael McClure: het theater der jaren zestig had duizend gezichten. Maar nauwelijks een gelaat. Tenzij van artistieke en sociale revolte. Het « holy theatre » is op een lege scène onder een schrijn geplaatst. Burgerlijkheid en toneelconventie bedienen het lichtorgel. En de tickets zijn gesubsidieerd, ook een lege stoel kost geld…
Referentie
Johan de Belie, Het heilige theater der jaren zestig: duizend gezichten, maar nauwelijks een gelaat, De Rode Vaan nr.20 van 1988