De voormalige baas van de BRT, Cas Goossens, verwijlt graag in het verleden (foto Steven Goossens via wikiportret.nl). Zo vertelt hij aan iedereen die het wil horen dat hij heeft leren lezen en schrijven door het wielrennen. Hij was gefascineerd door de prestaties van Nest Sterckx en Rik Van Steenbergen en in een tijd dat er nog geen televisie bestond en radio nog iets zeldzaam was, wilde hij de avonturen van zijn helden dus volgen in de krant. En zo heeft hij zichzelf leren lezen.
En later volgde dan schrijven, met alle wantrouwen vandien bij de lokale onderwijzers. De kleine Cas (Caske dus) had in een opstel het woord “respectievelijk” gebruikt. Kón dat eigenlijk wel, zo’n stadhuiswoord? Had vader hier niet de hand in? (Ik ken vader Goossens niet, maar Lisa Simpson zou hier geantwoord hebben: “Homer is not very good in grammar”.) Nee dus, want Caske kon zich nog precies de zin in de krant herinneren waaruit hij het woord had ontleend: “Op de foto Nest Sterckx, Rik Van Steenbergen en Valère Ollivier, respectievelijk tweede, eerste en derde in de Druivenkoers te Overijse”.
Alhoewel dit verhaal gedeeltelijk ook voor mij opgaat (ik herinner me de opwinding van mijn ouders nog toen bleek dat ik op jeugdige leeftijd reeds de naam van Jacques Anquetil zonder fouten kon schrijven), had ikzelf daar op school toch minder geluk mee, zelfs al was ik dan al enkele jaren ouder dan Cas, want ik zat al in het tweede middelbaar. Ik had de uitdrukking “wint van” gebruikt en mijnheer Adriaenssens, de leraar Nederlands, had mij er een punt voor afgetrokken. Ook ik kwam met de krant als bewijsmateriaal aandraven. Op het wereldkampioenschap snelheid won Antonio Maspes van mijn favoriet Ron Baensch. Maar, zoals gezegd, het mocht niet baten. Toen ik protesteerde, kreeg ik er nog een straf bovenop en toen hij ondertussen een andere leerling een standje gaf en ik daarbij nonchalant tegen de muur was gaan leunen, in plaats van “in de houding” te blijven staan, werd mijn straf nog eens verdubbeld. Dus, mijnheer Adriaenssens, ge zijt wellicht al lang met pensioen, maar ik ben dat nog steeds niet vergeten. Ge zijt wellicht de enige leraar Nederlands uit gans mijn “carrière” waarvan ik niet heb gehouden. Dus zeg ik nu nog voor eens en altijd: eat my shorts!
Ook Johan Taeldeman, nu al wijlen maar “in mijn tijd” nog een jong assistentje op de Gentse Universiteit, heeft erg veel belangstelling voor wielrennen en als dialectoloog dus uiteraard ook voor wielerterminologie. Als promotor van een licentiaatsthesis van Jan De Witte, zelf WAOD-renner, over dit onderwerp, had hij de bedoeling vooral aan te tonen dat typische Vlaamse wielertermen de Nederlandse (eigenlijk Franse) in Van Dale eindelijk zullen kunnen verdringen. Van Dale is trouwens erg aan “updating” toe, als je rekent dat als definitie van “vluchteling” o.m. ook gegeven wordt: “een coureur (!) die door een demarrage (!) een voorsprong heeft gekregen en die tracht te behouden”. Van Dale heeft het uiteraard eigenlijk over een “vluchter”, maar dat woord zal dan wel weer “Vlaams” zijn… Maar goed, ook bij deze “vervlaamsing” heeft alweer Karel Van Wijnendale een belangrijke rol gespeeld.
Tot slot iets totaal “unrelated”, tenzij dat het ook over “opstellen” gaat. Ik heb namelijk de bladzijde teruggevonden die ik als allereerste examen opstel heb gegeven (voor de vierde handel in de Broederschool van Sint-Niklaas). De opdracht was “beschrijving van een hond” en dit is wat ik de examinandi als raadgevingen meegaf:
Denk eraan dat hier ook de regels van toepassing zijn, die gelden voor de beschrijving van een menstype (dat hadden we namelijk in de klas gezien, b.v. de schoonvader uit “Turks Fruit” van Jan Wolkers en de schoonmoeder uit “De Last” van Gustaaf Vermeersch, RDS)
Dus:
1) Beschrijf wat typisch is voor alle honden, maar wees concreet, neem dus een hond die je kent als voorbeeld (je eigen hond, de hond van de buurman…). Je mag ook een hond uit een (teken-)film nemen (b.v. Snoopy, Pluto, Lassie, Rin Tin Tin), maar dit is veel moeilijker.
2) Wat is nu juist karakteristiek voor de hond die je beschrijft? Illustreer met een anecdote (b.v. wat is zijn houding tegenover bezoekers, katten, kinderen, andere honden…).
Lees als voorbereiding nog eens goed de stencil van “Floere het Fluwijn” en als je kunt ook de novelle “Black” van Ernest Claes.
Kies zelf je titel (b.v. “Mijn hond”, “Een straathond”…):
– in de inleiding verklaar je de titel;
– midden: de beschrijving (zie hierboven);
– slot: rond je beschrijving goed af (b.v. wat is er achteraf gebeurd waardoor hetgeen je hebt beschreven verbroken werd: verkocht? dood? genezen?… of is hij juist steeds zo gebleven? Wat verwacht je in de toekomst nog van hem?)
Ronny De Schepper