Het is vandaag al 65 jaar geleden dat volkstheater- en revuetheater-auteur (méér dan honderd stukken), liedjesschrijver, regisseur en zanger-acteur Henri Van Daele is overleden.
Henri Van Daele werd op 5-1-1877 geboren in een arbeidersbuurt aan de Blaisantvest, in de Sassepoortstraat in Gent. Als 11-jarige moest hij achtereenvolgens naar de fabriek, naar de steenkolenmijnen in de Borinage en als 16-jarige naar een kopergieterij in Lille (F). Zijn vader Frans was acteur en regisseur in de liefhebberstoneelgroep De Vrijheidsliefde maar vertolkte ook rollen in de toenmalige Nederlandse Schouwburg. Ook Henri stond als negenjarige reeds in de Vrijheidsliefde op de planken. Het gezin verhuisde naar de andere volksbuurt, de Muide, waar ze in een Puurtsje (beluik) woonden. Van 1887 af trok hij van volkscafé naar café chantant om er zijn eigen sociaal geëngageerde liedjes te brengen. Vele Gentenaars kenden zijn “Lied van Cies Verschueren” van buiten en debiteerden het op cafétafels. Tot zijn lijfstukken behoorden “Het Continumeisje”, één van de strijdliederen van de socialistische beweging en “De sterkste man van Gent”. Een ander lied uit die periode dat hedendaags nog steeds gezongen wordt schreef hij voor Hélène Maréchal : “Leve(n)de ploate”, dat tientallen jaren later ook op repertoire werd genomen (en gerecupereerd als een oorspronkelijk vissersvolksliedje) door Lucy Loes in het Oostendse dialect.
In 1905 kwam Henri Van Daele in contact met de Multatulikring en ontstond zijn “Revue van Vooruit”. Van 1906 af baatte hij met zijn broer Isidoor een café chantant uit in ‘t Volkshuis aan de Vrijdagsmarkt. In 1908 vroeg Edward Anseele hem om een muzikale revue te schrijven voor de Socialistische Partij. Veel van zijn liederen schreef hij trouwens voor zijn revues, die opgevoerd werden in het Feestlokaal Vooruit, de Minardschouwburg en het Nieuw Circus, o.a. “De Tsakke” met muziek van Jef Van der Meulen. In 1913 vroegen Cyriel Buysse en Virginie Loveling hem hun “Het volle leven” uit 1908, te bewerken tot een toneelstuk dat de titel kreeg “Uzeke wordt onderhouden”.
Hij vluchtte tijdens de Eerste Wereldoorlog met zijn gezin naar Nederland en schreef er “In Holland geïnterneerd”. In 1919, terug in Gent, werkte hij aan de sociale drama’s “De duikboot” en “Het oorlogskindeke”, samen met “Een schoonmoeder uit de duizend” wellicht zijn bekendste. In 1925 kregen hij en Helène Maréchal, waarmee hij een eigen gezelschap begon, de beschikking over de Minardschouwburg. Daar werden zijn stukken “De vieze apotheker”, “Half huis te huur”, “Ne vieze patriot”, “De lotterijmillionairs”… gecreëerd. Samen met Jean Ray schreef hij ook “Een vieze karwei”. In zijn groep, waarmee hij ook toerde (o.a. naar de Brusselse Follies Bergères), speelden drie van zijn broers nl. Isidoor, Richard en Evarist en ook Hélène Maréchal, Julia D’Hooge, Elvire Martens, Rachel Van Laeken, Theo Morelli, Frans Monoye en Antoine Deurwaarde.
Kort voor Wereldoorlog II schreef hij enkele werken waarin hij fel reageerde tegen het Duitse Nationaal Socialisme, zoals “Hieteleire” (1939), waarin de Führer in een leeuwenkooi opgesloten werd en bezoek kreeg van dompteur Chamberlain. In die revue werden de woorden ‘Heil HitIer!’ vervangen door ‘(H)ij ligt er!’ en dat zinde heel wat Duitsgezinde Gentenaars niet. De stad vaardigde zelfs een verbod uit dat stipuleerde dat een ‘bevriend staatshoofd’ niet mocht worden beledigd. In 1939 werkte hij aan de revue “Na de Duitse inval”. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vernietigde hij dat werk en ook “Hieteleire” en vluchtte naar Nederland waar hij stukken bleef schrijven als “Oorlogskinderen” dat in het theaterseizoen 1941-1942 zes weken lang, bomvolle zalen trok in Rotterdam.
Hij probeerde ook naar Egypte te vluchten, bij zijn dochter Henriëtte, maar hij kwam niet door bezet Frankrijk en keerde onverrichterzake terug naar Gent. Terug in zijn stad duurde het tot 1948 vooraleer hij weer optrad. Maar de tijden waren veranderd: het contract met Minard was minder gunstig, de concurrentie manifesteerde zich sterk in de persoon van de nieuwe ster Romain Deconinck. Toch hield hij niet op met het schrijven van drama. Van Van Daele was bekend dat hij zijn toneelstukken ’s nachts schreef, op zijn buik liggend op vellen behangpapier, ze regisseerde overdag en er ’s avonds in acteerde. Van Daele werkte ook samen met andere auteurs als Hector Van Seymortier, onder meer voor de revue “Wit of zwart”, die zich gedeeltelijk afspeelde in het Senegalees dorp van de Wereldtentoonstelling in Gent van 1913.
In de jaren vijftig ging het nog verder bergaf voor hem, zijn populariteit en succes taanden en ook zijn levensgezellin overleed. Tot aan zijn dood bleef hij daardoor depressief . Van Daele was tweemaal gehuwd : eerst met Maria Van der Haeghen en na haar dood door verstikking, kort voor Wereldoorlog II, met de veel jongere Angèle Van Gele, de secretaresse van zijn toneelgezelschap. Toen Henri Van Daele in 1957 in zijn appartement aan de Keizer Karelstraat stierf, bestond zijn gezelschap feitelijk niet meer. Zijn liedjes werden wel nog door verscheidene Gentse zangers gezongen… zo onder meer door Walter De Buck in de jaren zeventig o.a. in de Nieuwe Martiko aan de Vrijdagmarkt.
In de Minardschouwburg werd een gedenkplaat onthuld op 14 november 1969. Sommige van zijn theaterstukken en muzikale revues werden ook in de tweede helft van de eenentwintigste eeuw nog gespeeld o.a. door het gezelschap de Van Daele Vrienden (1984-1988 opgericht door Georgette Gulinck) en de Henri Van Daele Compagnie, die in 1997 werd opgericht, beiden om zijn werk in ere te houden: “Een schuunmoeder uit de duust”; “Ruzie in het oudmannekenshuis”; “Dukske de Stek de bode van ’t Seleskest”, “Onze roste in de Ronde van Frankrijk”, “Toone eet ’t Miljoen”… “De viezen apotheker”. Zijn laatste werk was “De erfenis van nonkel Pol”.
Freek Neirynck