Een tijd geleden wijdde ik hier een Hoekje aan het fenomeen ‘duivel’. Het is dus rechtvaardig, en nuttig om met mijn roestig geweten in het reine te komen, dat ik het ook over de engel heb.

Niet dat er zo’n sterke band bestaat tussen dit schimmige wezen en mijn persoontje (met de duivel heb ik gelukkig ook niet zoveel te maken!). Ergens in mijn ver afgelegen kinderjaren waren ze er, vaag. Ergens hoor ik nog de stem van mijn moeder die een kinderversje in mijn oor fluisterde bij het slapengaan, iets over een engel op mijn linkerschouder, een tweede op mijn rechterschouder, enfin een soort Klaas Vaak waren het door god gezonden. Mijn prentje bij mijn eerste communie had als afbeelding een engel. En bij die gelegenheid moet een of ander familielid of buur christelijk geïnspireerd mij een wijwaterbakje cadeau gedaan hebben met een engel. Dat werd dan maar naast mijn kamerdeur opgehangen, een wat nutteloos en troosteloos kunstobject – ik denk niet dat er ooit water in belandde, vast geen gewijd en tot het maken van een kruisteken heeft het dan ook niet geleid. Of de engel uit het kinderrijmpje mij steeds terzijde heeft gestaan, ik betwijfel het. Zoals me nog steeds een andere vraag kwelt: de wiskundige, filosoof, Isaac Newton noteerde in zijn Principia Mathematica (1687) dat Christus in 1948 naar de aarde zou terugkeren. Ben ik nu niet in 1948 geboren, ‘toeval’, het ‘lot’ – enfin ja er zijn natuurlijk heel wat individuen geboren dat jaar. En of de berekening van Newton, die dan weer stoelde op deze van een of andere profeet, klopte? Toch een mooi idee, al heb ik van mijn eventuele goddelijke status nog niet veel bemerkt. En het grootste wonder dat ik wist te volvoeren lijkt me dat ik recent een spiegelei integraal op mijn bord wist te schuiven. 

Engelen. Ze worden 189 keren vermeld in de bijbel. Nee ik heb het niet zelf nageteld, dat deed een of ander middeleeuws theoloog die het beu was kruiswoordraadsels in te vullen en daarom de bijbel begon uit te pluizen. De eerste keer dat er één opdook was in de Tuin van Eden waar hij de levensboom moest bewaken opdat Adam en Eva niet zouden terugkeren en ervan zouden snoepen. Het was “een cherubijn met vlammend zwaard”. Cherubijnen, samen met de serafijnen en de tronen op de hoogste trap in de rangorde der engelen. Zo tellen we er drie, een complete bureaucratie. Deze onderscheiden zich uiterlijk door hun zes vleugels (andere slechts vier of povere twee), ze bezitten veel ogen (andere ocharme maar twee), hun menselijke gedaante straalt overvloedig vlammen uit…

Waar komt de term engel vandaan? Blijkbaar uit het Oudgrieks en betekent hij boodschapper. In het Hebreeuws worden ze analoog malach, in het Arabisch malak genoemd, de engel als een soort postbode van hun heer. We zien hen trouwens al vroeger dan in de bijbel opdraven. In Egypte escorteerden een soort engelachtige wezens, Nephtys genaamd, de goden Isis en Osiris. Ook in Mesopotamië werden afbeeldingen van gevleugelde geesten aangetroffen en de iconografie van de Babyloniërs en Assyriërs bewijst dat in het brein van de inwoners van Nineve dergelijke figuren ontsproten. De auteurs van de bijbel mogen zich dus gelukkig prijzen dat ze in deze geen proces aan hun broek gelapt kregen wegens plagiaat. Maar ja, Sabam bestond toen vermoedelijk nog niet om een oogje in het zeil te houden. Ook de joden waren een stapje voor, in de vijf boeken, de Pentateuch kom je om hun bestaan niet heen. Al is het de vraag of ze daar wel vleugels hebben… er is immers ergens sprake van de Jacobsladder. Jacob zag de engelen via een ladder naar de aarde afdalen, dus geen klapwieken, geen gefladder, ordinair puffend en zuchtend naar beneden klauteren. Dichterbij huppelden ze blijkbaar ook vrolijk rond, we ontmoeten hen in Noord-Europa, de mythologie verhaalt daar over de Alven, elfen waar je moeiteloos de engelfiguur in kan herkennen.

De Islam laat zich niet onbetuigd. De Koran vermeldt tachtig keer hun bestaan. Hoe belangrijk ze zijn blijkt wel uit het feit dat zij de ziel in de foetus moeten blazen. Een gigantische, adembenemende job als je het mij vraagt. Ze hebben daar ook heel bizarre exemplaren, zoals Izra’iel, de doodsengel, Pietje de Dood dus die met ons leven aan de haal gaat. Of Israfiel, hij zal op de dag des oordeels op de bazuin blazen. Een gewichtige job, maar hij moet wel veel geduld in zijn engelenmars hebben om voor die eenmalige taak eeuwenlang met de duimen te draaien. We leren ook dat ze niet vies zijn van een potje vechten: in een oorlog zullen ze de joden terzijde staan, of ze al Blauwhelmen genoemd werden is niet vermeld. Maar welke taken waren er weggelegd voor onze eigen engelen? Die waren werkelijk heel divers. Ze waren boodschappers (denk aan Gabriël die de geboorte van Johannes de Doper én van Jezus aankondigt!), ze moeten aanbidden (de kribbe), ze zijn dienaren (van god en mens), strijders, bewakers, boekhouders (ze inventariseren onze goede en foute daden), ze begeleiden ons bij het gebed en ze instrueren ons het goede te doen. Een heel takenpakket. Gelukkig beschikken ze over een vrije wil.

Al heeft dat er natuurlijk toe geleid dat er een behoorlijk aantal wel eens een misstap beging! Daar kwam gedonder van. Meer zelfs, de brave engelen ondergingen een complete make-over waar zelfs Jani Kazaltzis een puntje aan kan zuigen: ze transformeerden in duivels, Satan, Beëlzebub verschenen ten tonele. Onvoorstelbaar. De eerste die ons met zijn komst verschrikte heeft ons trouwens lelijk te pakken gehad: hij had zich vermomd als een slang en die Satanaël wist de naïeve Eva te overhalen in de appel te bijten die ons, de ganse mensheid, kommer en kwel zou berokkenen, ons in het verderf en zweet zou storten. Gedaan met het Aards Paradijs, we zullen het moeten stellen met afkooksels als Pairi Daiza en Plopsaland; Marc Coucke en Gert Verhulst als de nieuwe goden.

Waar kwam onze verering van de engel vandaan, wie kwam ooit op de idee hem zo’n plaatsje in ons leven toe te dichten? We danken het aan ene Laurentius, bisschop van Siponto in de vijfde eeuw, die een heiligdom oprichtte voor de aartsengel Michaël. We waren vertrokken, en met ons een ganse reeks kerkvaders en theologen. Jongens toch, er werd wat gediscussieerd, er werden duizenden perkamenten en boeken volgeklad, oordelen geveld, meningen gespuwd, ruzies uitgevochten, hoofden ingeslagen. Alles over de aard en het wezen van de engel. Het volk, de gewone mens, mocht zich in die tijden gelukkig prijzen dat er geen televisie bestond. Zo werden hen rechtstreekse uitzendingen van debatten of overlegcomités bespaard. Wat waren al die gewichtige problemen? Inderdaad, o.m. het gewicht, dik of dun, groot of klein, bezaten ze handen en voeten, en zo ja, waren er vingers aan die handen en hoeveel dan wel. Essentieel was ook de vraag hoeveel engelen er op de punt van een naald konden; alsof die etherische wezens het zouden overwegen met hun derrière op een naald te gaan zitten! De idee! Geruzie tussen Dionysius die betoogde dat er negen koren bestonden en Gregorius Tholosanus die beweerde dat het er slechts zeven waren, net zoveel als de planeten. Johannes Durandus vroeg zich af ze een geheugen hadden. Bodine schreef zijn ‘Theatrum naturae’ net als David Crusius zijn ‘Hermetica Philosophia’ vol over de vraag of de engelen stoffelijk waren. De hiërarchie die onder deze zachtaardige wezens zou bestaan, dat was pas een heet hangijzers waarover men zich door de eeuwen heen bijzonder druk maakte: het begon in de 2de eeuw met Ignatius. Twee eeuwen later zette Ambrosius de discussie verder, honderd jaar later deed Dionysius een duit in het zakje, even later gevolgd door Gregorius de Grote tot Thomas van Aquino het pleit zou beslechten. Fraai resultaat, zo complex dat het bijna kan concurreren met ons kluwen aan ministeries. 

Veel betrouwbare getuigen die een engel ontmoet hebben en daarvan getuigenis aflegden zijn er niet. In de bijbel is de eerste Ezechiël, een priester in Tel Aviv. De arme man moest dan ook nog de geleverde boodschap op een boekrol met klaagzangen compleet verorberen; gelukkig smaakte het ding zoet! Hoewel sindsdien velen hen toch zagen verschijnen, of ze ‘zagen vliegen’. Er moet vaak verwarring geweest zijn met ufo’s vrees ik. In de negende eeuw bleek een ‘jonge engel’ dol geweest te zijn op Zwitserland want hij werd vaak gesignaleerd in Luzern, omgeven door een stralend licht. Franciscus van Assisi haalde zijn overtuiging uit een confrontatie met een exemplaar met zes vleugels. Ik heb het toch vooral voor de engel van Lidwina van Schiedam. Die nam deze later heilig verklaarde jongedame mee op reis naar Rome, naar het Heilig Land, naar de hel, het vagevuur en zelfs de hemel – een persoonlijke touroperator! Heel wat beter dan deze van Theresia van Avila die met een gouden pijl haar hart meermaals doorboorde. Waar komen die fraaie beeltenissen wel vandaan, waarom is de verschijning van de engel zo wondermooi? Vermoedelijk omdat de mens nu eenmaal iets wat hij als positief ervaart zich ook zo fraai mogelijk wil verbeelden. Schitterend, zuiver, wit, stralend, vrij en vliegend als een vogel, machtig als verterend vuur… Beeldend kunstenaars sprongen graag op die kar! Niet allen evenwel. De Finse symbolist Hugo Simberg penseelde in 1903 ‘De gewonde engel’, dat ook nog overgedaan werd als fresco in de Dom van Tampere, waar een engel op een brancard wordt weggedragen – een somber, weinig goed voorspellend tafereel dat de Finse bevolking verkoos tot ‘Nationaal Schilderij’ in 2006. Die kunstminnende Finnen, dat is andere koek dan onze eindejaars Vlaamse Top-100 waar ‘De Roos’ van Ann Christy concurreert met ‘Mee naar boven’ van Niels Destadsbader. 

Aan mij zijn ze helaas nooit verschenen, niet met twee, niet met vier, niet met zes vleugels. Desondanks weet ik mij al jarenlang omringd met hun aanwezigheid, ben ik mij onverbiddelijk van hun bestaan bewust. Omdat mijn echtgenote hun beeltenis verzamelt. In alle vormen, in alle formaten, in alle kleuren; bijna zou ik schrijven in alle geuren… Een deel bevindt zich in een daartoe geprivilegieerde glazen kast; enfin niet zo heel privé want ze moeten de beschikbare ruimte delen met een collectie bambi’s. De rest is overal in huis terug te vinden. Van de muren stralen ze je toe, bijvoorbeeld terwijl ze kinderen over een brugje loodsen. Op kasten staan ze klaar om op te stijgen. Aan de haard wacht een exemplaar op een druk van mijn vinger om dankzij de goddeloze batterij verscholen in zijn etherische buikholte een hemels licht uit te stralen. Niemand ontsnapt aan mijn eega’s liefde voor de engelen. Sleutelhangers, oorbellen, halssieraden, in de vorm van dit bizarre wezen, het zijn frequente giften. Toch heeft ook zij nooit een exemplaar in levende lijve ontmoet. En ik vrees zelfs dat haar geloof in hun bestaan niet zo groot is. Nostalgie en esthetiek, en een kleine dosis bijgeloof en verzamelwoede, veel meer was het allicht niet. Ik zit vooralsnog niet op hun komst te wachten. Al zou zo’n engel op mijn schouder, die me af en toe goede raad influistert, altijd welkom zijn. Indien hij ook nog de winnende nummers van de lotto in mijn oor kan blazen ben ik hem dankbaar; tot Israfiel mij met zijn bazuin voor de troon zal oproepen om me te verantwoorden voor mijn materialistisch gedrag.           

Johan de Belie

Een gedachte over “Het hoekje van Opa Adhemar (91)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.