Het volgende boek dat ik ga lezen is “Een huis voor meneer Biswas” van V.S.Naipaul (foto Faizul Latif Chowdhury via Wikipedia). Het is tevens een gelegenheid om op te merken dat deze Britse schrijver (afkomstig van Trinidad & Tobago) nog niet zo heel lang geleden is gestorven (augustus 2018).
Zijn ouders kwamen vanuit India naar Trinidad om daar te werken. Na zijn geboorte woonde hij bij zijn moeders familie, en leerde pas op zesjarige leeftijd zijn vader kennen, die als journalist voor de Trinidad Guardian aan het werk was. Het verhaal van zijn jeugd en van zijn vader werd door Naipaul verwerkt in zijn boek Een huis voor meneer Biswas (1961). “Van al mijn boeken is dit mij het dierbaarst,” schrijft Naipaul bij een heruitgave in 1983. “Het is het persoonlijkste, gecreëerd uit hetgeen ik als kind heb gezien en gevoeld. Het bevat, geloof ik, mijn meest komische werk. Ik ben begonnen als komisch schrijver en beschouw mijzelf nog altijd als een komisch schrijver.” Desondanks “was ik binnen de kortste keren in tranen”, als hij twintig jaar later op Cyprus het boek hoort voorlezen als ‘Book at Bedtime’ op de BBC World Service. “Lacrimae rerum,” noemt Naipaul dit: “de tranen der dingen, de tranen in dingen. Bij de gevoelens om de dingen waarover was geschreven – de passie en nervositeit in mijn jonge jaren – kwamen nu de gevoelens om de tijd waarin het was geschreven – de ambitie, de vasthoudendheid, de onschuld. Mijn literaire ambitie was uit mijn jeugd voortgekomen; de twee waren vervlochten; de tranen waren om een dubbele onschuld.” (p.9-10)
“Het duurde enige tijd voor de roman op gang kwam. Ik begon eraan, of begon de eerste dingen op te schrijven, in de tweede helft van 1957. Ik woonde op de tochtige zolderverdieping van een groot negentiende-eeuws huis in Muswell Hill in Noord-Londen. De zitkamer stond propvol ongewenst meubilair van mijn hospita. Het meubilair was van haar eerste huwelijk; ze had voor de oorlog in Malakka gewoond en daar Somerset Maugham gezien of een glimp van hem opgevangen; ze vertelde me, alsof ze me deelgenoot maakte van een geheim, dat het een ‘akelig mannetje’ was.” (p.11)
Deze dubbele verwijzing deed mij Naipaul natuurlijk nog meer in mijn hart sluiten. Er is eerst en vooral het verblijf in groot negentiende-eeuws huis in Muswell Hill. Exact zo’n huis waarin ik in 1971 ook een week heb doorgebracht samen met enkele spelers van Arsenal, op het moment dat The Kinks aan hun elpee “Muswell Hillbillies” aan het werken waren en hun jeugdvriend Rod Stewart, de Elvis Presley van Muswell Hill, doorbrak met “Maggie May”. En daarnaast is er de verwijzing naar Somerset Maugham, die dan mogelijks wel ‘een akelig mannetje’ mag zijn geweest, maar die me toch al enorm veel leesplezier heeft verschaft.
Toch is het niet in Muswell Hill dat het boek goed op gang komt, maar in Streatham Hill, ten zuiden van de Theems. “De twee jaren die ik in Streatham Hill aan deze roman heb gewijd blijven de veeleisendste, bevredigendste en gelukkigste jaren van mijn leven. Ze waren mijn Eden. Vandaar meer dan twintig jaar later op Cyprus die tranen.” (p.13)
Hoe was Naipaul trouwens in Engeland terecht gekomen? In 1950 kreeg hij een beurs voor een studie aan de universiteit in Oxford, Engeland, en na zijn studie werkte hij een aantal jaren als freelance journalist voor de BBC, maar al snel wijdde hij zich volledig aan het schrijven van boeken.
Naast zijn romans was Naipaul bekend om zijn reisverhalen die spelen in onder andere India, Zaïre, Oeganda, Iran, Pakistan en Indonesië.
In 2008 verscheen er een geautoriseerde biografie van de hand van Patrick French, genaamd The World is What it Is.
Naipaul ontving de Booker Prize in 1971 voor In a free state en hij kreeg de Nobelprijs voor Literatuur voor zijn oeuvre in 2001. (Wikipedia)
Op goodreads schreef ik over dit boek het volgende: “Dat is nu al het derde boek op rij waarvan ik me afvraag waarom ik het in godsnaam heb uitgelezen. Dit boek vertoonde wel wat overeenkomst met het vorige (Marion Bloem), met dien verstande dat het nu over een cultuur ging die nog veel verder van mijn bed stond (Hindoes op Trinidad!). Halverwege lijkt het er nog even op dat er dan toch enige vorm van herkenning zal komen, namelijk wanneer meneer Biswas (in realiteit Naipauls vader) zich in de journalistiek stort. Maar het is uiteraard vergeefse hoop. De journalistiek in het Trinidad van rond de Tweede Wereldoorlog heeft weinig vandoen met die waarmee ik te maken heb gekregen. Dat Naipaul kan schrijven staat natuurlijk als een paal boven water, dus ik sluit zeker niet uit dat ik ooit nog wel eens iets anders zal lezen van zijn hand, maar het zal dan toch wat meer relevantie voor mezelf moeten hebben!”
En, oh ja, dat Naipaul het zelf zijn meest komische boek vindt, dat voorspelt op dat vlak niet veel goeds voor zijn andere werken!
LikeLike