In de roman ‘Le Rempart des Béguines’ (1951) van Françoise Mallet-Joris is de 15-jarige Hélène Noris aan het woord. Zij woont met haar vader René, 47 jaar, in het fictieve provinciestadje Gers. Hij is een succesvol zakenman en ambieert een politieke carrière. Haar moeder overleed toen zij acht jaar was. Sindsdien voelt zij zich eenzaam in een grote, sombere, woning die tevens als bureel (waar meerdere bedienden werken) fungeert; alle leuke plaatsen – keuken, bureel zijn verboden. Haar resten vooral dagdromen…
Niet de meest fraaie soms: dat het zielige stadje verlaten is, haar vader met zijn bedienden opgesloten zijn in het huis waar ze van honger omkomen terwijl de klerk André meubilair en huisraad verkoopt… alle schepen achter haar verbrand. De enige die enige interesse voor haar toont is Julia, de kokkin. Haar vader heeft inmiddels een minnares, waarom? Zij mist wat zij in zo’n relatie zou verwachten, iets als ‘exaltation’ wanneer hij van een bezoek terugkeert; veeleer zweeft er iets als poëzie om hem heen – intrigerend. Het is dus logisch dat zij, een verzoek om telefonisch een boodschap van haar vader over te brengen, omzet in een eerste bezoek, een kennismaking met deze Tamara Soulerr, 35 jaar, van bedenkelijke reputatie, wonend in een achterafsteegje: le Rempart des Béguines.
Reeds in de weg erheen, vol verwachting, smeult iets van erotiek onder de winterse kou, de sneeuw: de beschrijving van de gevels, sculpturen, vrouwenfiguren, cariatiden; de geuren, vissen, de nabije haven… Het heeft alles iets mysterieus, poëtisch en ook prikkelends. Net als de inkom van het appartementencomplex: net een zeegrot, ‘verzadigd van poëzie en vervreemding’. Hélène is binnen, zij lijkt ontwaakt uit een droom maar voelt zich ‘veeleer als een drenkeling op de kust geworpen’. In die sfeer en gemoedsgesteldheid geschiedt de confrontatie met Tamara die haar welwillend maar ook ironisch ontvangt, met wat Hélène als een ‘theaterglimlach’ interpreteert. Ietwat dubbelzinnig klinkt daarom dan ook de uitnodiging voor een volgend bezoek. We zijn 25 pagina’s in het boek en hier richt het meisje zich, vertellend, plots rechtstreeks, éénmalig tot de vrouw die het tweede hoofdpersonage wordt: “Je me souviens de ma peur, Tamara,” schrijft zij in het boek. In haar angst is zij inderdaad na deze kennismaking – een bizarre persoonlijkheid, levend in een chaos (letterlijk maar ook qua denkbeelden) getroubleerd.
De tweede confrontatie komt er op suggestie van Tamara: René Noris neemt zijn dochter mee naar een ontvangst, een ‘salon’ waar ook zijn minnares aanwezig is. Hélène bekent zichzelf dat zij nu reeds van houdt van het gelaat, de haartooi, de verschijning van Tamara. Al die anderen die tot nu het stadje bevolkten, symbool van troosteloze saaiheid: ze zijn dom, hypocriet, kwaadwillig. En nu verschijnt hier iemand die naar haar luistert, haar – woordeloos desnoods – begrijpt. Ontroerd kust zij de hand van Tamara! En snuift de geur van eau de cologne, tabak en leder, opwindend, erotisch… Bij hun vertrek bevinden de twee zich even alleen in de hall onder een schilderij van een naakte vrouw; plots staan ze hand in hand, wie nam hiertoe het initiatief… Hélène weet het niet…
Bij de volgende afspraak in Le Rempart ligt Tamara in bed. Heel zacht ordonneert zij het meisje, alsof het zo eenvoudig is, haar schoenen uit te trekken, zich te ontdoen van blouse, kleedje. Hélène, overrompeld, sensitief, weent, wordt getroost, wat eindigt in een lange zoen: “une révélation totale et merveilleuse” waarna zij in bed verder ontkleed wordt. Het is haar “vroeg kerstgeschenk” oordeelt zij, dit begin van de verhouding met de minnares van haar vader.
De bezoeken worden talrijk. We leren de achtergrond van de volwassen vrouw kennen. Hoe zij gehuwd was met een Armeense Jood, momenteel nog een relatie heeft met een schilder Max (eigenaar van het appartement dat zij betrekt), en enkele jaren geleden verlaten werd door de grote liefde van haar leven, een Britse studente Emily.
Bij een klein conflict dient Tamara Hélène twee klappen toe; deze, geschrokken en beledigd besluit definitief te breken. Helaas, na weken zielestrijd blijkt de geur van een thee die refereert aan deze die haar minnares steeds serveerde, teveel voor haar zenuwgestel en na een zenuwcrisis keert zij terug naar Le Rempart des Béguines. Waar een ommekeer plaatsvindt: het einde van het subtiele, erotische spel – Tamara ontpopt zich tot een soort SM-meesteres. Niet lijfelijk, maar zij is agressief, onderwerpt het meisje, vernedert haar, onderwerpt haar aan al haar grillen, blijkt nu te dwepen met Sade en met ‘Les liaisons dangereuses’.
En toch… Hélène zegt dat het uitspreken van de naam Tamara klinkt als een gebed, dat haar huid geurt als zondoorstoofde kruiden, mos, papavers, boschampignons… de erotiek is nog steeds niet ver weg voor haar.
Papa René werd via via op de hoogte gebracht van de veelvuldige bezoeken en afspraakjes in café’s en restaurants van zijn dochter met zijn minnares – Gers is klein, zijn politieke ambities bedreigd – maar de vrouwen spiegelen hem een andere aard van de relatie voor en hij stemt toe in hun contact. Hierna blijkt Tamara een ander pad te bewandelen, zij wordt opnieuw de zachtaardige en verklaart haar ruwe gedrag als veroorzaakt door een periodieke nervositeit.
Hélène leert Max, heel af en toe nog minnaar van Tamara, kennen. Deze moedigt haar aan naar de tekenacademie te gaan; wat zij onder zijn en Tamara’s impuls en met goedkeuring van haar vader (zodat zij eindelijk officieel verlost is van de middelbare school die zij toch al zelden nog bezocht om alle uren in de Rempart te besteden) ook doet. Hoewel zij Max eerst als een rivaal ervaart, wordt deze toch al snel een vriend. Een bondgenoot zelfs op het ogenblik dat de aankondiging gedaan wordt dat hun beider geliefde met René naar Italië op reis gaat; ze zullen dus meer dan een maand alleen in Gers achterblijven. Als troost voor de lange afwezigheid neemt Tamara Hélène eerst een weekend mee naar een kustplaatsje. Helaas, de eerste avond belanden ze in een bar voor lesbiennes waar men Tamara herkent. Het wordt duidelijk: in dit stadje heeft zij lang gewoond, in deze nachtclub was zij kind aan huis, hier schuilen veel herinneringen. Voor Hélène zijn de uren een nachtmerrie terwijl haar vriendin dronken wordt en tenslotte hallucineert, en het meisje aanziet voor haar verloren grote liefde Emily, haar in die persoon haar bedrog verwijt en haar slaat… Drama ten top. En het toont hoe labiel Tamara werkelijk is, hoe groot ook de impact was van haar verloren liefde. Na een eerste vluchtimpuls besluit Hélène het voorval te negeren.
De geplande reis van haar vader met zijn minnares gaat door, Max en Hélène blijven ‘verweesd’ achter, beide hun geliefde ontberend. Tot het meisje roodvonk krijgt en daar, op haar leeftijd, levensbedreigend ziek van wordt – de vakantiegangers worden uit Italië naar huis gesommeerd. Het zal Tamara zijn die gedurende een maand niet van de zijde wijkt van de patiënte – zo zet zij haar eerste stap in de woning van haar minnaar. De sfeer in de ziekenkamer is bepaald zwoel, erotisch vooral in de scènes wanneer er wordt voorgelezen uit een boek over het leven in Perzië en Mesopotamië, we krijgen zelfs citaten uit het werk voorgeschoteld – en kleedt Tamara haar Hélène niet in een pyjama van Chinese zijde…
Hélène geneest, de bezoekjes aan de Rempart des Béguines worden hervat. Tot… ze liggen in bed, Tamara had net een dag doorgebracht met René, en de telefoon rinkelt: haar minnaar, nogmaals, met een verzoek… Huwelijk! Hélène steigert. Tamara aanvaardt, op haar leeftijd, in haar omstandigheden, zij kiest – zonder liefde – voor de zekerheid. Hélène resten slechts haatgevoelens. Terwijl de goegemeente van Gers het gebeuren met lede ogen en gemengde gevoelens tegemoet zal zien. Alle pogingen om het huwelijk te beletten, haar weerstand, zijn vergeefs; Tamara palmt ook de vroegere kamer van haar moeder in, het chaotische appartement van le Rempart krijgt gestalte in de grote woning. Het huwelijk wordt voltrokken. ’s Avonds hoort Hélène de stem van haar nieuwe stiefmoeder, de klank, het timbre herinnert haar aan wat gebeurde in de bar gedurende hun weekend samen, de hallucinatie… zij beseft nu: we hebben onze zielen geruild, Tamara en ik, ik ben bevrijd… “Une porte se ferma, qui devait être la porte de leur chambre à coucher. Dans l’obscurité, je me mis à rire.”
De auteur beroert heel wat snaren van de liefde: erotiek, pure passie, sm, en de worsteling der maatschappelijke conventies met begrippen als prostitutie, lesbiennes, minnaressen… Meteen schetst zij ook een beeld van een bekrompen provinciestad. Een bourgeoisie, een vat van achterklap, nijd, afgunst. Tekent zij – vaak scherp, dikwijls met humor – al die nevenfiguren die het leven van de twee hoofdpersonen bevolken. Naast het beeld van de stad zelf, de straten, pleinen, gevels, in wisselende seizoenen. De scènes die de hallucinaties beschrijven zijn meeslepend, intrigerend, beangstigend; en vormen een schril contrast met de tedere voorzichtige zinnen die als een waas over de ogenblikken van erotisch genot gespreid liggen, subtiel.
Françoise Mallet-Joris (°Antwerpen 06.07.1930 – +Bry-sur-Marne 13.08.2016) was de dochter van minister Albert Lilar en schrijfster (barones) Suzanne Lilar die met een straatnaam in Gent vereerd wordt. Zij debuteerde als 16-jarige met ‘Poème du dimanche’ maar toen in 1951 haar tweede roman verscheen, het nogal pikante ‘Le rempart des Béguines’ opteerde zij voor het pseudoniem Françoise Mallet, dat zij later – om haar Belgische afkomst niet te verloochenen – tot Mallet-Joris zou vervolledigen. Deze roman werd in 1972 verfilmd door Guy Casaril met Nicole Courcel als Tamara en Anicé Alvina in de rol van Hélène (zie bovenstaande foto); Michel Delpeche verzorgde de muzikale lijn. Dertig romans schreef zij en een libretto voor een opera. ‘La chambre rouge’ werd het vervolg op ‘Le rempart..’. Dit werk werd in 1973 op pellicule gebracht door Jean-Pierre Berckmans. Nu nam Nicole Courcel de rol van Tamara voor haar rekening. in de huid van Hélène kroop Sharon Gurney, bekend van ‘Women in love’ van Ken Russell, en van ‘The portrait of a lady’ waar zij naast Richard Chamberlain stond. Mallet-Joris haalde ook dat prachtige stuk van de Ierse schrijfster Shelagh Delaney, ‘A taste of honey’, naar België dankzij haar vertaling. Privé?: drie huwelijken met o.m. de auteur Robert Amadou en de schilder Jacques Delfau, waaruit vier kinderen. Tenslotte in 1970 een relatie die elf jaren duurde met de zangeres Marie-Paule Belle voor wie zij ook teksten schreef.
In ‘La chambre rouge’ (1955) zijn Tamara en René inmiddels twee jaren gehuwd. Een nieuwe hoofdpersoon dient zich aan ten huize Noris: Jean Delfau. Hij werd door René die hoopt over drie maanden burgemeester van Gers te worden, aangesproken om voor de decors en de regie te zorgen van een toneelvoorstelling (en tevens de herinrichting van het ‘Grand Théâtre’) waarmee hij de bevolking wil verbluffen. Jean Delfau, rijk van huize uit, bejubeld Parijs kunstenaar, vrouwenversierder, 35 jaar – een prooi voor Tamara? Niet uit passie zo oordeelt Hélène maar uit ‘gourmandise’, gulzigheid. De schilder Max, nog steeds verliefd op Tamara, gaf zijn carrière op en vestigde zich in zijn appartement in de Rempart waar hij nog slechts portretten fabriceert van de beau monde, terwijl Hélène haar stiefmoeder haat – tegenstrijdige gevoelens die hen binden. Het meisje manipuleert hem, maar ook haar vriendje van de academie Stani die zij aan een rijke vrouw Odette Périer wil koppelen, én Jean. Daarbij ontpopt zij zich tot een intrigante: indien er een god bestaat dan moet het voor haar een genadeloze zijn, een god die geen vergiffenis schenkt. Een eerste stap: zij toont Jean haar tekeningen van Tamara over de periode van het huwelijk waarin deze evolueert tot een bezadigde, hypocriete bourgeoisdame die nu zelfs een bontmantel draagt. Kan zij de flirt van Tamara dwarsbomen – zij stelt Jean zelfs, vergeefs, voor met haar naar bed te gaan. Een belangrijk moment: de eerste keer dat zij opnieuw die bittere droefheid, dat genot van triestheid, dit fijnzinnig ‘erotisch’ genot in een melancholisch stemmende omgeving ervaart. Later slaagt haar opzet toch en belanden ze in ‘La chambre rouge’, de rode kamer van een tamelijk luxueus ‘doorgangshotel’, kamerverhuur per uur. Zij steekt er de haard aan, een handeling die – zo zegt zij – met délicatesse dient te geschieden en zo uitgroeit tot een erotisch gebeuren, meer nog dan wat zich daarna afspeelt: zij geniet niet van die eerste keer met een man, tenslotte is alles er op gericht een relatie tussen Tamara en Jean te verhinderen, hij is slechts een werktuig.
Een gedetailleerd verslag voert de lezer met deze beide daarna naar een volkskermis in een bizarre sfeer, ze vertoeven tussen ‘het plebs’! Genieten o.m. in een carrousel met afbeeldingen van de Griekse goden in obscene houdingen en handelingen, en voeren een bekentenissengesprek in een schemerachtig wafelkraam; alles in een zwoele atmosfeer. Terug naar de Chambre Rouge waar aan de muur een serie schilderijen hangt van jonge meisjes, kinderen welhaast nog – in deze omgeving en setting extra erotisch prikkelend. Jean vergelijkt Hélène met Dorian Gray, wat haar het antwoord ontlokt dat zij steeds hetzelfde gelaat als oersaai zou ervaren. Het samenzijn resulteert, ontaardt?, deze keer in een passionele strijd: zij bijt en krabt hem tot bloedens toe; waarna hij haar een dure gouden armband schenkt, een link leggend naar de prostitutie… Wraak?
Zij spreekt met de schilder Max af in de rode kamer waar deze haar vertelt over een ex-liefje van Jean, Manuela, en waar haar te vinden. Met een smoes organiseert zij een ontmoeting tussen het meisje, haarzelf en Jean om hem in verlegenheid te brengen; en grijpt de kans om meer over hem te weten te komen. Maar zij vergeet Stani niet, een bezoek bij hem thuis met een vader die tussen ontwerpen van grafzerken zit, waar hij zijn erotische tekeningen toont, stelt haar in staat ook met hem een wreed spelletje te spelen (zij misbruikt sadistisch zijn hoogtevrees). Is zij, zoals Jean beweert, een serpent dat nog vrouw moet worden, d.w.z. bezadigd, conventioneel… Zij verlangt naar het niets, het totale vergeten, huiverend voor “de verschrikking van de eenzaamheid in die vreselijke stad”. Verklaart dat alles? Ook dat zij nu haar relatie onthult aan Tamara in de hoop deze definitief te kwetsen. Maar deze stelt zich begripvol, medelijdend op.
René, in zijn gooi naar de burgemeesterssjerp, kocht ondertussen voor de verwaarloosde dierentuin een aantal exotische dieren – een tweede troef om zich geliefd te maken. De installatie zal de bekroning zijn en hem van zijn verkiezing verzekeren. Terwijl Stani er in geslaagd is de minnaar te worden van de rijke Odette die hem al dadelijk een appartement cadeau doet. De première van het toneelstuk blijkt een mislukking door de kwaadwilligheid van de acteurs die vanuit hun kleinburgerlijke visie wraak nemen op de Parijse regisseur. Gelukkig zullen volgende voorstellingen het wel goed doen en de eer van René redden. De avond van de première waren Jean en Hélène evenwel gevlucht naar een club waar ze tussen de matrozen met drank en dans hun zinnen verzetten. Daar wisselt Hélène haar kleed met de outfit van het meisje achter de bar, coiffeert zich ook als deze… een metamorfose die erotiserend werkt.
Jean verlaat Gers; Hélène, uitdagend, gaat met Stani die zij niet bemint naar bed. Haar kleine triomf nu zij hem in de handen van Odette geduwd had? Jean, teruggekeerd uit Parijs, ontvangt Hélène in de kamer van zijn hotel – het gevolg is dat ‘le tout Gers’ op de hoogte zal zijn van de verhouding, zo nadelig voor de politieke carrière van René en de sociale status van Tamara die dan ook ieder verder contact verbiedt. Geen probleem oordeelt Jean, uit vrees dat het meisje tot haar meerderjarigheid in een klooster verdwijnt, vraagt hij haar officieel ten huwelijk. Hélène beseft dat zij inmiddels werkelijk van Jean is gaan houden. Een huwelijk: jaloerse razernij van haar stiefmoeder, maar haar vader stemt toe. Scherp en nazinderend klinkt na een open gesprek dit zinnetje van Tamara: “Tu n’aimes pas Jean, Hélène!” Schuilt hier waarheid in – hoe verliefd is zij, of is alles schijn en zelfbedrog. Wat als een wraakplan begon, is dat nu liefde geworden, en via welke duistere wegen… Zij ontmoet Stani die haar zijn liefde bekent, met haar naar de hoofdstad wil, plannen maakt – die zij uiteraard afwijst. Waarna zij terechtkomt in een bar: daar hangen vier schilderijen, vier vrouwen verzinnebeelden de seizoenen op erotische wijze. Een schok, Nog dezelfde avond zoekt zij Stani weer op en verklaart dat zij van hem houdt… Wanneer Jean opnieuw in Gers arriveert om het jaarlijks carnaval bij te wonen krijgt hij bezoek van de moeder van Stani die hem vertelt hoe haar zoon als een jojo misbruikt wordt door Hélène. In hoeverre kwetst dit de vrouwenjager, de promiscue regisseur? En welk spel speelt Tamara die er voor zorgt dat het koppel naast Stani op de tribune belandt tijdens de feestelijkheden. Zodat Jean de jongen uitnodigt met hen iets te gaan drinken, zich daarmee uitdagend opstelt tegenover een furieuze Hélène. Als de ‘verloofden’ tenslotte in de Chambre Rouge belanden beseft Hélène: Jean haat en veracht mij, ik haat hem. De uitbaatster leent haar een eigen kamerjas, daarin gehuld spiegelt zij zich: een sensatie van totale vervreemding. “Kleine hoer” bijt Jean haar toe. Hij vertrekt, met de gewone beloften voor correspondentie en later huwelijk. Maar zij, Hélène, weet beter. “Wij hoofdpersonen, voor eeuwig gered, voor eeuwig verloren…” De volgende carnavaldag is ‘de dag van de pensen’! Hoe bitter, cynisch! Zij besluit: “J’étais seule dans la chambre rouge.”
Twee romans… Liefde, erotiek, verliefdheid, passie, sm, agressie, jaloezie, een rollercoaster van gevoelens en begrippen. Maar Mallet-Joris schetst ook een kleinzielig provinciestadje met zijn inwoners. Een bourgeoisie die elkaar beloert, kritiseert, roddelt, die leeft bij de gratie van achterklap. Een stadje waar trieste troosteloosheid domineert in alle seizoenen, gebukt onder een deprimerende sfeer waaruit men zich tracht los te worstelen via minderwaardig amusement. Of soelaas zoekt in would-be kunst, met tentoonstellingen van lokale kladschilders, toneel met acteurs gerekruteerd uit de jeugd der notabelen, zelfs met een plan voor een bïënnale die tenslotte naar een naburige stad moet versluisd worden – dit alles levert dikwijls humoristische, zelfs hilarische passages op want de auteur slaagt er in het beladen onderwerp van haar romans her en der te milderen met een monkellach. Of met satire: in de carnavalstoet laat zij op de ‘wagen der gekken’ de burgemeester omringd door de fine fleur van de stad meerijden. Gers, een stadje waar het niet goed is te leven, gesymboliseerd in een afgetakelde dierentuin die het aan enig interessant dier ontbreekt. Waar de gevoelens van een meisje als Hélène onvermijdelijk de strijd met zichzelf aangaan. Zodat zij besluit: “A la recherche de l’oubli, terre promise au fond d’un agréable enfer”.
Reinhilde