Vandaag is het 120 jaar geleden dat de West-Vlaamse dichter Guido Gezelle is gestorven (foto YouTube). Mijn tekst over hemzelf ben ik kwijtgespeeld (dat gebeurt blijkbaar wel meer, al zou ik niet weten op welke manier ik dat klaarspeel), daarom richt ik me maar naar woordkunstenares Anita Daldini die over hem nog een programma heeft gehad.
“Gezelle uit de boeken halen en toegankelijk maken voor een groot publiek. Dat is wat ik wil,” zegt Anita. Naar aanleiding van de honderdste verjaardag van het overlijden van Guido Gezelle bokste zij een woord‑ en muziekwenteling in elkaar. Anita Daldini heeft een eigen kijk op het werk van de grote Vlaamse dichter. “Guido Gezelle is vaak geprezen en dikwijls verguisd. Oma’s citeren hem feilloos, maar jongeren trekken hun schouders op”, stelt de woordkunstenares vast. “Vandaag Gezelle zeggen is waardevolle woorden van gisteren bewaren. Gezelle beleven is weer durven openstaan voor spontane emoties.” Als titel voor wat ze dus zelf een woord‑ en muziekwenteling noemt, koos Daldini Eene andere eeuwe naakt. Ze ontleende het vers aan Nihil uit 1897.
“We leven aan de rand van de volgende eeuw, waar ik Guido Gezelle graag mee naartoe neem. Om de jongeren aan te spreken, worden de gedichten geacteerd en loodst muziek hen naar het woord”, legt Anita Daldini uit. Eene andere eeuwe naakt schetst een beeld van Gezelle als filosoof, taaltovenaar, gevleugelde leraar, gezant van de vogels, spreekbuis van de bloemen en milieuactivist avant la lettre. Toegankelijkheid, populariteit en aantrekkelijkheid bepaalden de keuze van de gedichten. Voor de muzikale begeleiding doet Anita Daldini een beroep op twee collega’s van de Sint‑Niklase Academie voor Muziek, Woord en Dans. Het zijn dwarsfluitiste Mieke Dumoutin en accordeonist Eddy Flecijn. Zij spelen bestaande composities op het werk van Gezelle. Dankzij collega‑woordkunstenares Leen Vermeiren uit Hamme kon de première van de ode aan Gezelle in het cultureel centrum Jan Tervaert plaatsvinden. Vermeiren had daar haar redenen voor. “Voor Gezelle moet je bij Daldini zijn. Niemand anders kan die West‑Vlaamse taal zo brengen”, vindt Vermeiren. Die uitspraak doet Anita Daldini glunderen. “Mijn liefde voor Gezelle geeft een gevoel van weer thuiskomen. Bij de Mandelbeek in West‑Vlaanderen liggen mijn roots. Het doet nu al deugd te weten dat ik op 15 oktober dat programma ook in mijn geboortedorp Moorsele kan brengen”, zegt Anita Daldini.
West-Vlamingen hébben immers iets met Gezelle. Zelfs Hugo Claus antwoordt op de vraag van Piet Piryns of hij “zichzelf als een achterkleinzoon van Gezelle” beschouwt: “In mijn paar megalomane momenten per dag durf ik dat denken. Als u ook maar iets in die richting oppert, ben ik al gelukkig. Henri Michaux, een van mijn leermeesters, beweerde dat hij door het lezen van Gezelle de dichter is geworden die hij was. Ik ben geneigd hem gelijk te geven. En niet alleen omdat Gezelle zo goed de vogeltjes kon nadoen.” (Knack, 24/3/1999)
En ook niet omdat hij zo’n mooie liefdesgedichten kon schrijven, zij het dan gericht aan een jongen (“Dien avond en die roze”), want Gezelle was blijkbaar van meerdere markten thuis. Zo had hij ook een heel eigenaardige verhouding met een Engelse inwoonster van Brugge, Lucie Smith, die met medeweten van haar echtgenoot Ernest, grote sommen van de geestelijke wist los te weken. Op 14 mei 1872 wordt hij zelfs “peter” van het vierde kind van het echtpaar (of beter gezegd: dat binnen het huwelijk van dat paar wordt geboren, kleine nuance), maar dat twee maanden later overleed. Omdat deze verhouding (in welke betekenis dan ook) een doorn in het oog was van de geestelijke overheid werd Gezelle overgeplaatst naar Kortrijk, maar vaak keerde hij terug naar Brugge en overnachtte dan bij de Smiths, waar overigens zijn zuster “diende”. Pas na vele waarschuwingen vertrekken de Smiths uiteindelijk naar Australië, waar Ernest overlijdt. Lucie hertrouwt met een rentenier en keert terug naar Brugge. Haar dochter Edith, ondertussen 22 geworden, zoekt nu op haar beurt “bescherming” bij Gezelle, maar hoe deze affaire afloopt, weten we niet omdat de kerkelijke overheid alle brieven en geschriften hierover weigert vrij te geven…