Het is vandaag 430 jaar geleden dat de componist Orlandus Lassus is gestorven.

In 1994 vierde men het Lassus-jaar. Zo bracht het Huelgas Ensemble in het kader van het Festival van Vlaanderen een veertigstemmige (!) compositie. Dat jaar verschenen er op zijn minst ook drie hulde-CD’s door even zoveel uitvoerders. Bij een verdere vergelijking stellen we vast dat bij Guy Janssens en zijn Laudantes Consort net als bij Erik Van Nevel (Eufoda) de profane liederen zonder opmerkelijk stijlverschil ten overstaan van de religieuze muziek worden vertolkt. Op dat vlak moeten we toegeven dat Paul Van Nevel met zijn Huelgas Ensemble het haalde met vlag en wimpel.
Raoul de Lâtre was koorknaap aan de Sint-Nicolaaskerk te Bergen. De vice-koning van Sicilië nam de jongen, na toestemming van zijn ouders, mee naar Italië. Hij bleef daar onder de naam Orlando di Lasso tot 1550. Nadat hij de baard in de keel had gekregen werd hem een aanstelling in Parijs aangeboden. Vervolgens werd hij in 1553 kapelmeester van Sint Jan van Lateranen in Rome, een koor waarvan ook castraten deel uitmaakten (dat was toen nieuw). Hij reisde door Frankrijk en Engeland en bleef in 1555 hangen in Antwerpen. Hier publiceerde hij zijn eerste vierstemmige madrigalen, gelijktijdig met de publicatie van zijn eerste vijfstemmige madrigalen in Venetië. In 1556 benoemde hertog Albrecht V hem tot lid van de hofkapel te München, waarvan hij vier jaar later leider werd, en bleef dit tot zijn dood. Zijn laatste jaren werden gekenmerkt door melancholie, wellicht een gevolg van overmatig werken.
Bij Orlando di Lasso, alias Roland de Lassus of Roland de Lâtre, is er uiteraard nog geen sprake van barok, maar b.v. het motet “In hora ultima” klinkt toch al “menselijker” dan Palestrina. De tekst is immers belangrijk, terwijl bij Palestrina alleen God het dient te verstaan, althans in de visie van de nazi-componist Pfitzner. Pfitzners opera “Palestrina” was één van de lievelingswerken van Hitler. Het was ook een symbolisch geladen werk, want Pfitzner had het gecomponeerd tijdens de Eerste Wereldoorlog toen hij de opera van Straatsburg leidde. Hij voelde zich daar als een vertegenwoordiger van de Duitse cultuur tegenover de Franse decadentie. Daarom vereenzelvigde hij zich met Palestrina die op het concilie van Trente de polyfone kerkmuziek redde, toen de kerkleiders vonden dat men terug naar de homofonie moest omdat er anders te veel aandacht naar de muziek i.p.v. naar de tekst zou gaan (iets wat bij de protestanten b.v. effectief werd doorgevoerd). Met zijn “Missa Papae Marcelli” bewees Palestrina echter dat de tekst ook polyfonisch verstaanbaar kon zijn.
Anderzijds was Lassus soms ook wel iets minder godsvruchtig, om niet te zeggen pornografisch. Dat vinden we natuurlijk niet op de CD van het Davidsfonds (Eufoda) maar wel op de CD van Janssens.
Di Lasso werd door tijdgenoten boven andere componisten gesteld, zoals blijkt uit bijnamen als Vorst der muziek en Belgische Orpheus. Hij is de grootmeester van het motet.
Eén van Lassus beroemde drinkliederen, “Un jour vis un foulon qui fouloit (as Monsieur Mingo)”, werd door William Shakespeare op een Engelse tekst gezet en gebruikt in zijn toneelstuk Henry IV part 2. Het nummer Benedictus daarentegen kwam terecht op het album Wednesday morning 3 A.M. van Simon and Garfunkel.

Referentie
Ronny De Schepper, Festival van Vlaanderen in het teken van Orlandus Lassus, Het Laatste Nieuws, 9 juni 1994

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.