“De actie tomaat” vond plaats op 9 oktober 1969. Toen gooiden Lien Heyting en Ernst Katz, twee regiestudenten, immers met tomaten naar de acteurs van de Nederlandse Comedie in de Amsterdamse schouwburg na de voorstelling van “De storm”. De artistieke leiding van het gezelschap was toen in handen van Han Bentz van den Berg en Guus Oster.

Deze laatsten zegden nadat het tumult wat was geluwd toe om op 1 november in publieke discussie te treden met de “opstandelingen”, waaronder Paul Binnerts (zie foto Wikimedia). Toen van den Berg een verklaring kwam aflezen, beginnend met “Wat spelen we, waarom spelen we het, hoe spelen we het?”, riep Harry Mulisch, net terug uit Cuba, vanuit de zaal: “En voor wie spelen we het?”
Middenin deze turbulentie ging in de Amsterdamse schouwburg “Vrijdag” van Hugo Claus door de Nederlandse Comedie in première. Aangezien Claus in interviews vooraf nog wat olie op het vuur gegoten door te stellen dat al die discussianten leuteraars zijn die niet weten waar ze over praten, dat het toneel niet dood is, maar dat er een tekort is aan echte persoonlijkheden, dreigde men in de pers reeds “die ouwe zak” (sic, Claus was toen 40) eens de les te spellen. Daarom posteerde Claus zijn boksende broers in de zaal om eventuele tomatengooiers tot andere inzichten te brengen. Maar het was niet nodig. Het werd een succes.
Toch zou de Actie Tomaat het Nederlandse theatersbestel totaal veranderen (of althans toch zou bewerkstelligen dat de jaarlijkse opvoering van “Gysbregt van Aemstel” door de Nederlandse Comedie verdween), wat ook een weerslag had op Vlaanderen, uiteraard. Tot dan toe had je de kaste van de repertoiregezelschappen en was er geen geld voor vernieuwing. Later kwam dat geld er wel (Maatschappij Discordia, Baal, Sater, De Appel, Onafhankelijk Toneel) en ook de repertoiregezelschappen gingen zich plooien naar de nieuwe theatervormen die in de marge plaatsvonden (of ze gingen gewoon ten onder, zoals de Nederlandse Comedie en het Nieuw Rotterdams Toneel).
In 1972 gaf de Nederlandse overheid nog een “Discussienota Kunstenbeleid” uit, maar in 1985 stelde minister Brinkman dat “maatschappelijke relevantie” geen subsidie-criterium meer was. De huidige vernieuwers zijn immers nog grotere navelstaarders dan diegenen tegen wie ze protesteerden. En hun navel is niet properder. Integendeel. Wie neemt nu de fakkel over van de 60-jarige communistische bouwvakker Gerard van der Berg die, toen de Nederlandse Comedie het tij trachtte te keren door ook een geëngageerd stuk te spelen (“Toller” van Tancred Dorst), middenin een voorstelling aan een acteur vroeg wat hij nou zelf dacht over de tekst die hij stond te debiteren. Van der Berg wilde hiermee de hypocrisie van de gevestigde theaters ontmaskeren, maar wie ontmaskert de hypocrisie van de nieuwlichters? In Nederland is gebleken dat in het begin van de jaren tachtig nog 1,4 miljoen burgers aan het gesubsidieerde toneel participeerden. Tien jaar later zouden het er slechts 428.720 meer zijn. Voor de situatie in Vlaanderen: zie hier.

Ronny De Schepper

Selectieve bibliografie
Rob Ehrenstein (hoofdredacteur), Een theatergeschiedenis der Nederlanden, Amsterdam University Press, 1996.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.