In 1959 won Temsenaar Jacques Raymond de Ontdek de Ster-wedstrijd op de BRT (was dat in die tijd nog niet het NIR?). Zelf had ik veertig jaar geleden (toen Jacques dus twintig jaar actief was) een lang gesprek met hem voor het regionale weekblad De Voorpost. Ik kende Jacques reeds persoonlijk, vooral via mijn vader, maar ook via zijn oom en tevens zijn naamgever (want Jacques Raymond heet eigenlijk Jef Remon), die mijn muziekleraar was. Het grappige was vooral dat Jacques niet wou dat het interview bij hem thuis zou plaatshebben, omdat daar op dat moment verbouwingen plaats vonden. Daarom kwam hij maar naar mij toe. Ik vrees echter dat mijn huis slechts een schamele woning was tegenover zijn eigendom, zelfs àls er dan al verbouwd werd! Anderzijds (“elk nadeel ‘ep z’n voordeel,” zoals Johan Cruyff altijd zegt) werd Jacques nu door fotograaf Henry Codenie gefotografeerd voor een goedgevulde boekenkast met boeken als “Das Kapital” van Karl Marx en “De Kapellekesbaan” van Louis Paul Boon prominent op de voorgrond.

Althans dat dàcht ik, maar ik moet verward hebben met José De Cauwer, die ik de allereerste keer eveneens bij mij thuis heb geïnterviewd, want toen ik dat interview met Jacques Raymond ben gaan opzoeken om hieronder af te drukken, bleek dat Jacques gewoon had plaatsgenomen voor het bloemetjesbehang… (zie bovenstaande foto)
Jacques RaymondJacques Raymond kwam midden de jaren zeventig in het nieuws toen hij, vooral samen met Louis Neefs, acties voerde voor meer Vlaamse muziek op de BRT. Hij was dus wel de geknipte persoon om over de standpunten in verband met de lichte muziek, die in het in juni 1978 gepubliceerde “Witboek” van auteursvereniging SABAM aan de oppervlakte kwamen, van gedachten te wisselen. Maar omdat het alweer een tijdje geleden was dat De Voorpost Jacques nog eens in het zonnetje had geplaatst, hebben we dit interview ook enigszins ruimer gezien…
– Hoe zou je jezelf voorstellen?
J.R.:
Wel, ik zou beginnen met mijn debuut, omdat dit toch nogal eigenaardig is geweest. Ik werkte namelijk op de scheepswerf, dat was zoals zo dikwijls in Temse een traditie van vader op zoon. Mijn vader speelde wel accordeon en ik herinner mij hoe hij aan het voetbalterrein achter mijn geboortehuis in de Schoolstraat “concerten” gaf als je dat zo mag noemen. De hele buurt kwam luisteren (ook mijn ouders en grootouders langs vaders zijde die daar woonden, RDS) en bouwde ter plekke een feestje. Minder plezant was dat hij mij naar de muziekschool stuurde. Ikzelf speelde liever met mijn vriendjes op straat natuurlijk, maar mijn vader was onverbiddelijk. Achteraf ben ik hem daar zeer dankbaar voor geweest. Ik heb vaak collega’s ontmoet die geen noot konden lezen. Soms ook grote namen, zoals Demis Roussos bijvoorbeeld. Maar door mijn muzikale scholing kon ik een veel breder repertoire aan dan de meesten. Maar in die tijd zegde het me dus niets. Ik had ondertussen wel een beetje gitaar leren spelen en tijdens mijn legerdienst zong ik wel eens voor mijn kamergenoten. Die moedigden mij aan en ik heb zo’n twee jaar met een bigband gezongen tot een tante in 1959 mijn kandidatuur instuurde voor Ontdek de Ster. Buiten mijn weten, want ik was heel bedeesd van aard. Maar ik heb uiteindelijk dan toch meegedaan en dat is voor mij het begin van mijn carrière geweest. Dan ben ik heel stilletjes de ladder omhoog geklommen.
Vooral in het begin ging dat heel traag, want ik ben niet zomaar meteen in de vallen van de platenmaatschappijen en impressario’s getrapt. Ik ben eerst en vooral nog twee jaar gaan studeren. In 1963 won ik dan Canzonissima en werd ik afgevaardigd naar het Eurovisiesongfestival. In een competitie met als deelnemers o.a. Udo Jürgens, Françoise Hardy, Nana Mouskouri, Esther Ofarim en Alain Barrière werd ik negende. Van Oostenrijk kreeg ik het maximum van de punten, wat min of meer het begin was van mijn doorbraak in Duitssprekende landen. Maar een echte hoogvlieger ben ik nooit geweest. Ik heb nooit hits gehad bijvoorbeeld.
– Toch wel, nietwaar, zo rond 1964-65: “You’re so sympatico” en “Song of songs” met dat fameuze pseudoniem Ray Mondo. (*)
J.R.:
Ja, dat is waar, maar dat staat er wat buiten, want het was de bedoeling de mensen in een val te lokken. En het is gelukt natuurlijk. Ze dachten dat het een buitenlander was en het had een groot succes. Maar eens het geweten was, was het uit met de hits. Dat bewijst: men is geen sant in eigen land.
– Merkwaardig, inderdaad, want onder datzelfde pseudoniem zijn naderhand toch twee goede singels, “More”/”Summerwind” en “That train”, de mist in gegaan…
J.R.:
En “I will”! Ik heb dat zelfs hier in Vlaanderen een maand vóór de “originele” versie van Dean Martin uitgebracht (**) en ik geloof dat ik van mijn plaat misschien 500 exemplaren verkocht heb en die van Dean Martin heeft wellicht 100.000 gehaald of zo. Ik begrijp echt niet hoe zoiets kan want technisch gezien waren die opnames heel goed in die tijd.
– Die waren van Cardinal Records (eigendom van Rocco Granata, RDS). Ben je daar nu nog bij?
J.R.:
Neen, ik ben nu zo een beetje aan het zwalpen en ik heb mijn eigen firma uit de grond gestampt: Zenith Disco Sound in Sint-Niklaas, samen met een directeur van een cosmetisch bedrijf uit die stad. Een zanger moet nu eenmaal platen hebben. Of ze die nu draaien of niet, het is een verliespost, maar ik móét platen hebben om bekend te blijven.
DISCO JACQUES
– Heel recent ben je nog eens in de Top 30 binnengeduikeld met “Jezebel”. Was dat een eigen productie?
J.R.:
Inderdaad.
– Voor mij kwam dat als een verrassing over. Voor jou ook?
J.R.:
Ja. Ik wist wel dat het technisch een heel goede plaat was, mijn beste tot hiertoe. Op technisch vlak was die vrijwel volmaakt. En ze was heel goed gezongen ook, dat weet ik. Ik had dan ook wel gedacht dat ik er wat hoger mee zou zijn geraakt, maar na één of twee weken was het gedaan. Maar ja, het was toen een heel slechte tijd.
– Het werd aangekondigd als een discoplaat, maar dat vond ik persoonlijk niet het geval.
J.R.:
Nou, het was niet typisch disco. Het was eerder funky. De keerzijde was “Begin the beguine”, dat fameuze nummer van Ontdek de Ster en dat was wél in disco-stijl opgenomen. Maar dan pas na twee derden van de plaat. Ik doorliep namelijk drie stijlen in dat ene nummer. Het begin was in de klassieke stijl, zoals ik het vroeger zong, het tweede deel was een soort Edmundo Ross-stijl en het derde dus disco.
– Je zegt dat je veel aan de televisie te danken hebt en toch heb je er kritiek op.
J.R.:
Ja, want het is ook slecht geweest voor mij. Men kent me namelijk niet zoals ik ben. Tachtig procent van de nummers die ik voor televisie heb gebracht, heeft men mij immers opgedrongen. En het waren dan geen commerciële, populaire nummers, maar heel moeilijke, omdat ze wel wisten dat ze daarvoor bij mij terecht konden. Ik kon goed muziek lezen en ik nam dat aan als een uitdaging. Maar het maakte me minder populair bij de mensen.
– Hoe is de verhouding Nederlands-Engels-Duits in je repertoire?
J.R.:
Die Duitse platen komen natuurlijk in België niet binnen, die blijven in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland. Voor hier in België is het dan verder ongeveer twee derden Engels tegenover één derde Nederlands. Ook al omdat die platen meer verkopen. Weer zo iets eigenaardigs.
– Is dit mogelijk niet te wijten aan het feit dat de Nederlandse teksten toch heel dikwijls ondermaats blijven? De Engelse soms ook, akkoord, maar die verstaat men dan weer niet zo goed.
J.R.:
Dàt is het. Men gaat gewoon af op de klank, men luistert niet écht naar de tekst. Maar de beste Nederlandse teksten verdwijnen in de papiermand, dat is waar. Als je daarmee komt aandragen, zegt men: dat is te intellectueel, dat is niet commercieel genoeg. En zo blijft de brol dan over natuurlijk. En ik begrijp dat enigszins, want ook goede platen werden niet gedraaid. Op vele elpees van onze Vlaamse mensen staan goeie nummers met goeie teksten, maar men draait die nooit. Men draait enkel rommel en dan zoveel mogelijk na elkaar om er dan heel nadrukkelijk bij te zeggen: dat zijn nu eens Vlaamse platen, zie! Om ons toch maar belachelijk te kunnen maken. Maar de goeie producten die draaien ze niet. Want er zou eens een reactie moeten komen van mensen die zeggen: dat waren nog eens goede nummers, zie! En dan zouden ze die nóg eens moeten draaien, stel je voor!
– Het zijn ook vooral de teksten die een doorbraak in Nederland beletten, zelfs voor de zogenaamde kleinkunstenaars. Will Tura heeft het geprobeerd, maar het is een flop geworden.
J.R.:
Natuurlijk, dat wisten wij op voorhand. Dat aanvaarden ze gewoonweg niet in Nederland. Dat Vlaamse accent, dat hóór je, en op die manier zal nooit iemand doorbreken. Louis Neefs is daar min of meer in geslaagd, maar waarom? Omdat àlles van hen was: tekst, muziek, arrangementen, enz. Het is dus een zuiver commerciële zaak voor hen geworden. Maar van zodra Louis geprobeerd heeft ook iets van zijn eigen mensen te brengen, van Phil Van Cauwenbergh die een heel goede tekstschrijver is, of van Paul Quintens, dan was opeens de deur dicht. Daarom ook dat hij daar weg is, dat hij ruzie heeft gemaakt.
– Ivan Heylen is het ook gelukt.
J.R.:
Ja, uiteraard. De “Boerendochter” paste uitstekend in hun Belgenmoppen. Maar op die manier wil ik niet doorbreken natuurlijk. Ik heb kans om in Nederland te werken, ik kan onmiddellijk beginnen, maar niet in het Nederlands.
– Weiger je dat dan principieel?
J.R.:
Min of meer wel. Het is een soort verloochening. Maar ja, ik heb nu contact gehad met een paar mensen van de televisie en die zouden graag willen dat ik een paar nummers breng uit mijn nieuwe Engelse elpee en dan doe ik dat natuurlijk. Kom, het zijn dan toch nummers van hier.
– Nochtans bestonden er nogal wat meningsverschillen over het feit of het nu eigenlijk ging om meer Nederlands gezongen liedjes of om meer Belgische producties. Met andere woorden, was het een soort flamingantische actie of eerder een economische (om het kapitaal van de auteursrechten meer in België te houden)?
J.R.:
Ja, men heeft daarin verward, maar het ging wel degelijk om Belgische composities. Ook mensen die in andere talen zongen hoorden daar dus bij, als ze maar zelf hun materiaal componeerden, zoals Trinity en Dream Express bijvoorbeeld.
– Het misverstand waarover sprake is gedeeltelijk te wijten aan het feit dat jullie actie verward is geraakt met de actie van Vlaamse verenigingen tegen het lied “Les Flamingants” van Jacques Brel. Brel is Belg en componeert zijn nummers zelf, het past dus eigenlijk volledig in uw kraam…
J.R.:
Ja, men heeft daar een hele politieke affaire van gemaakt, wat eigenlijk niet nodig was. Er zijn zoveel platen waar ze met iets of iemand lachen. De Strangers doen dat toch ook? Dat is juist plezant, vind ik. Trouwens in die tekst staan dingen die wààr zijn, maar je moet dat toch allemaal met een korreltje zout nemen.
– Je hebt zelf ooit nog eens op televisie “Les Bourgeois” van Jacques Brel gezongen, was dat een eigen keuze?
J.R.:
Neen, dat was eigenlijk een opgedrongen keuze, laten we zeggen. Maar dat heeft toch maar weer weinig mensen geboeid, hoor, dat is helemaal niet populair.
– Maar zou je niet op elpees die verkopen omdat er één of meer hits op staan, verder ook wat interessanter materiaal kunnen zetten om de smaak van de mensen wat bij te schaven?
J.R.:
Dat is heel moeilijk, hoor. Je kan het publiek niet forceren daarin. Men hoort nog altijd de muziek graag die men voor honderd jaar ook graag hoorde. Smartlappenmuziek, zou ik zeggen.
CVP-COMPLOT?
– Je compagnon Louis Neefs is gemeenteraadslid voor de CVP en in de senaat was het alweer een CVP’er (Diegenant) die in de bres sprong voor jullie. Het leek wel een gecoördineerde politieke actie?
J.R.:
Neen, deze actie was helemaal niet politiek gekleurd. Maar toen die senator met een decreet voor meer Belgische muziek kwam aandraven, hebben wij ons daar letterlijk op gestort. Je moet begrijpen, eender welke politiek kans hadden we aangegrepen om iets te bereiken, uit welk kamp de wind ook waaide, dat was ons gelijk. En toevallig was dat een CVP’er. En Louis is natuurlijk gekend door zijn verkiezing, maar dat was alles.
– Het begin van die acties situeert zich nu reeds meer dan een jaar geleden. Hebben ze dan ook al iets uitgehaald?
J.R.:
Niks! Deels door de laksheid van de collega’s zelf die liever de kat uit de boom kijken, en deels door de monopolistische houding van de BRT die ons zelf belachelijk hebben gemaakt door de slechtste nummers te programmeren van de slechtste Vlaamse zangers en dan er uitdrukkelijk bij te zeggen: “Dit is nu een Vlaamse productie.”
Ik heb nu zowat enkele jaren gevochten, alleen, want op anderen moet je niet rekenen. Resultaat: overal loop je met je hoofd tegen de muur. Het is nu zover gekomen dat je geen plaat meer aan de straatstenen kwijt kan. Geen enkele firma wil nog risico’s nemen. Allen werken met verlies. Ik heb dan maar zelf alles bekostigd, maar dat houdt ook gauw op als je meer dan honderd duizend frank schade hieraan overhoudt.
Plezier beleef je aan het beroep niet meer. Het komt zeer zelden voor dat je nog eens een publiek aantreft waar je je eens kan uitleven, waar je vergeet om je poen te gaaan, omdat het zo lang geleden was dat je zó hebt gewerkt en er zo’n vreugde hebt aan overgehouden. Je moet hier in België de populaire weg opgaan met smartlappen of meestampers, want een apart genre tussen dit en kleinkunst bestaat niet. Dan verkleint men die kern van mensen nog eens en dan krijg je nog minder werk. Ik werk deze zomer nu alle dagen in ’t Wit Paard te Blankenberge en heb het reeds aan den lijve ondervonden: als je geen nummers brengt die ze kennen en kunnen meezingen, ben je gezien. Het succes gaat naar de anderen die dat wél doen. En daar heb ik juist een hekel aan van dingen te brengen die iederéén brengt. Zodus is er geen alternatief. Vechten tegen de bierkaai tot het een dag allemaal niet meer kan en dan maar terugkeren naar de draaibank of een bureel of weet ik veel, want als de verbittering nog stijgt, is het niet meer houdbaar.
– Je zei me vooraf dat je niets afwist van het verschijnen van het Witboek. Ik neem dus aan dat je er geen inspraak in hebt gehad?
J.R.:
Neen.
– Maar je bent er toch tevreden over?
J.R.:
Het klopt allemaal. We zijn er in die twee jaar nog niks op vooruit gegaan. ’t Zal altijd zo blijven. Volgens mij ligt het een beetje aan de mentaliteit van onze eigen mensen. Als het uit het buitenland komt, is het goed. Het is zover gekomen dat ik durf beweren dat de toestand nog slechter is dan hier in deze brochure staat. De mensen van radio en televisie staan niet alleen onverschillig, maar zelfs vijandig tegenover ons. Ze willen ons eenvoudigweg discrimineren. Want als ze programma’s maken met vreemde artiesten hebben ze geen last. Als ze echter met Vlaamse mensen een programma maken dan zeggen anderen telkens weer: ja maar, het is weer met die en die, waarom niet met deze of gene? Er is nu eenmaal een verschrikkelijke onderlinge naijver.
– Dat heb je ook ondervonden wanner je actie gevoerd hebt destijds. Er was weinig solidariteit. De Kluger-stal heeft heel demonstratief geweigerd mee te doen (Tura, Marva, Christy, Verminnen…)
J.R.:
Natuurlijk. Dat zou ook te gek zijn. Dat zijn de enige platen die nog gedraaid worden. Die hadden dan ook opdracht gekregen van Kluger dat ze aan onze acties niet meer mochten deelnemen.
FRANK SINATRA VERSUS EDDY WALLY
– Wie koopt er eigenlijk een elpee van Jacques Raymond? Is dat een bepaalde klasse? Welke leeftijd? Mannen of vrouwen?
J.R.:
Ik denk dat die in alle klassen terug te vinden zijn. Van wc-juffrouwkes tot directeurs van firma’s en zo. Ik heb dat zelf ook al trachten te doorgronden, maar ik kom niet tot een zekere bevolkingsgroep. Maar meestal zijn het mensen die ook platen kopen van Frank Sinatra, Tony Bennett en al die zangers die ongeveer dezelfde stijl hebben als ik. En vroeger deden ze dat dan niét, want als ze in de winkel de keuze hadden tussen mij en Englebert Humperdinck, dan namen ze deze laatste want die was technisch tien keer beter. Maar nu zijn onze studio’s ook al uitgerust met Amerikaans materiaal, dus technisch zijn we op gelijke hoogte gekomen. Nu zeggen ze dus: kom, we zullen ze maar alle twee nemen, want ze zijn alle twee goed. Maar de klasse die Eddy Wally en zo koopt, daar kan ik natuurlijk geen plaat aan kwijt geraken.
– Daar hoef je je niet voor te schamen.
J.R.:
Neen, maar pas op: dat is tachtig procent van de mensen! Dàt is mijn dood: ik zit in een kleine kerk. Als ik in een groter land zou leven, zou ik nog altijd in diezelfde kleine kerk zitten, maar er zouden gewoon wegens het bevolkingsaantal meer mensen in die kerk zitten. Dan zou de verkoop voor mij geweldig goed zijn!
– Je hebt daarnet een paar namen laten vallen van mensen die ongeveer in dezelfde stijl werken. Inspireer jij je soms op iemand?
J.R.:
Ik inspireer mij eigenlijk op niemand, maar onbewust word je natuurlijk wel beïnvloed. Ik ben feitelijk veranderd in mijn stijl, automatisch bijna. Zoals die disco-invloed op “Jezebel”. Ik tracht ook steeds mijn teksten te verbeteren en beter afgewerkte producten te krijgen.
– De “vedetten” die door die tachtig procent “vereerd” worden (ik denk verder aan Paul Severs, Willy Sommers, Salim Seghers en zo), worden niet gepousseerd op de BRT – terecht, dacht ik – maar vinden toch een grote afzet. Vooral in de platenverkoop op markten en zo.
J.R.:
Ja, die hebben de BRT niet nodig.
– Wie ook een kleiner publiek aanspreken, maar wél op de steun kunnen rekenen van de BRT, zijn wat we voor de gemakkelijkheid maar de kleinkunstenaars zullen noemen, alhoewel daartoe ook een Wannes Van de Velde behoort die een volkszanger is en een Raymond van het Groenewoud die rock’n’roll zingt. Hoe kijk je daar tegenaan? Vind je dat ten onrechte? Zou men kunnen spreken van een soort jaloezie?
J.R.:
Oh nee. Alle facetten van de muziek moeten kunnen aan bod komen en ik vind zelfs dat vroeger de kleinkunst ook te weinig aandacht kreeg. Sindsdien is daar gelukkig verandering in gekomen, maar het is wel mogelijk dat er zich een soort vriendjespolitiek heeft ontwikkeld zodat steeds dezelfde mensen aan de beurt komen.
– Je hebt o.m. Verminnen en Van het Groenewoud ervan beschuldigd zoveel gedraaid te worden omdat ze de vriendjes zijn van de losse medewerkers van de BRT.
J.R.:
Inderdaad. En die zullen dus gedraaid blijven worden zolang die vriendjes op hun post blijven, want er is niemand om hen op de vingers te tikken.
HOLLANDERS BOVEN
– Raymond van het Groenewoud antwoordt daarop dat het inderdaad zo is dat hij die mensen kent, maar dat er zeker geen sprake kan zijn van omkoperij.
J.R.:
Nee, dat niet. Trouwens, dergelijke vriendschappen, dat heb ik ook ondervonden, hoor. Het middagprogramma van de KRO-radio bijvoorbeeld, “Muzikaal onthaal”, daar was ik vroeger om de twee maand de gast uit België. Waarom juist weet ik ook niet. Ik hàd goeie arrangementen en ik hàd goeie nummers toen, maar dat programma was van Erik Krans en de dag dat die man gestorven is, ben ik nooit meer aan de beurt geweest. Ik veronderstel dus dat ik bij die mijnheer in de bovenste schuif lag en dat ik daarom zo dikwijls werd uitgenodigd. Dat is ook een soort vriendjespolitiek natuurlijk.
Idem op het Duitse tweede net. Ik heb daar wel vijftien of zestien shows met Max Greger gehad. En de maker van het programma was een zekere heer Siemann. En na verloop van tijd hebben ze die met z’n klikken en klakken buiten gesmeten omdat hij geld zou hebben gekregen van arrangementschrijvers en sindsdien ben ik ook niet meer aan de beurt geweest.
Maar wat dus omkoperij als zodanig betreft, ik denk niet dat dit bij ons gebeurt. Het enige wat wel eens voorvalt, is dat men iemand meeneemt naar een restaurant om eens goed te eten en dan maakt men een vriendschappelijk praatje en vraagt men: kan je voor ons niks doen? Dat doet iedereen hier. Neen, àls er omkoperij is bij de BRT dan komt ze van ergens anders…
– Verklaar je eens nader?
J.R.:
Ik bedoel dat er veel Hollandse platen gedraaid worden en dat dit omkoperij is. Ik kan natuurlijk niets bewijzen, vandaar dat ik er niet verder kan op ingaan, maar ik weet toevallig van een platenbaas van CBS dat er wél omgekocht wordt. Dat Nederlandse platenfirma’s speciale subsidies krijgen om Belgische d.j.’s 2.000 fr. in hun handen te stoppen om die plaat nog eens te draaien. Dankzij de Hollanders en de medewerking van de BRT is het zo ver gekomen. De Hollanders hebben op een paar jaar tijd volledig de fonoplatenwereld veroverd. In hun eigen land en ook daarbuiten hebben ze een geweldige promotie gevoerd. Neem nu singles. Kom als reiziger niet met Vlaamse platenproducten in een winkel, want die komen er niet in. Alleen platen die in de Nederlandse Top 40 staan worden nog verkocht. De andere platen worden niet meer binnengenomen, want de mensen hebben zo een lijstje in de hand als ze in de winkel binnenkomen en uitsluitend dàt moeten ze hebben. Top Pop is immers God de Vader en de Nederlandse Top 40 is de Heilige Geest. Zover is het nu gekomen. Natuurlijk zijn er nog Vlaamse slimmerds die trachten aan te pappen met Nederlandse producers zoals Johnny Hoes en Peter Koelewijn (en Hans Van Hemert, RDS) in de hoop dat dezen hen in Top Pop brengen. Maar daar gaat hun eigen volkje ook voor en dit lukt dus maar eens af en toe. Een single produceren kost nu (1978, RDS) honderd duizend frank. Als je met veel geluk nu een duizendtal plaatjes verkoopt, heb je toch nog tachtig duizend frank verlies. Vermenigvuldig dit met het aantal plaatjes dat elke firma per jaar produceert plus hun onkosten. Een na één verdwijnen ze dan ook van de markt. Alleen de groten kunnen het hoofd nog boven water houden, daar ze het verlies van hun eigen producties kunnen dekken door de grote winst van hun buitenlandse producten. Ik zou willen besluiten met de volgende bemerking: van een Hollander moet ik niks hebben, maar potverdomme, ze hebben het allen samen ver geschopt en aan de Belgskens eens geleerd wat de spreuk “Eendracht maakt macht” beduidt!
– Je hebt me eens een lijstje gegeven van mensen, die om zo te zeggen tussen de twee stoelen van Johan Verminnen en Eddy Wally vallen, en die dus net als jij zouden te klagen hebben over zendtijd. Maar als ik dat even naga dan stel ik vast dat Louis Neefs en Ann Christy volgens mij geen reden tot klagen hebben, dat jij en Ann Michel aan de bak komen in Duitsland en dat Micha Marah zowaar zélf een radioprogramma heeft. De enige waarvoor ik geen tegenargument kan bedenken is Rita Deneve. Maar al bij al, hoe zie je dat dan concreet? Hoe zouden die mensen dan behandeld moeten worden? In welk soort van programma’s voelen jullie je te kort gedaan?
J.R.:
In àlle lichte programma’s. We zouden moeten komen tot die 25% die ook SABAM voorstelt en dan evenwichtig gespreid. Dus op een programma van één uur (dat is ongeveer zestien platen) betekent dat vier Belgische platen. Dat is toch niet overdreven, vind ik. Nu draaien ze meestal allemaal brol en achter elkaar, zodat de mensen ervan moeten kotsen, maar dat doen ze opzettelijk, zoals ik reeds gezegd heb.
– Volgens Wim Buelens in Tliedboek bestaat er inderdaad geen wettelijke regeling in dat verband, maar toch zou er op de programmamakers in die zin druk worden uitgeoefend. Iedereen ervaart dat echter als een zware verplichting omdat er niet zoveel kwaliteitsplaten van inlandse makelij aanwezig zijn en dat men dus dikwijls op dezelfde namen moet terugvallen.
J.R.:
Die kwaliteit is er wél. Singles zijn natuurlijk louter commercieel, maar zoals gezegd staan er op sommige langspeelplaten heel goeie nummers. Maar die elpees zijn soms zelfs niet te vinden op de BRT. Die verdwijnen. Die doen ze dus mee voor hun eigen discotheek thuis of zelfs om te verkopen.
– Maar dat belet dus niet dat er toch weinig materiaal voorhanden is.
J.R.:
Ja maar dat komt omdat de Vlaamse platenindustrie nu dood is. Het is een feit, de Vlaamse schlagerzangers zijn dood en begraven. Er is geen plaats meer voor hen in hun eigen land. Niemand neemt nog het risico een Vlaamse plaat op te nemen. Want dan heeft men zelfs verlies. Dus na verloop van tijd krijgen die firma’s het bevel van de moederfirma’s uit het buitenland om te stoppen met die productie. Vandaar dat dus alleen locale Vlaamse firma’s overblijven om er nog iets aan te doen, omdat die onafhankelijk staan, maar die zijn dan ook veel minder kapitaalkrachtig. Als die wet van 25% er echter zou komen, dan zouden al die firma’s nog eens een inspanning doen, daar ben ik van overtuigd. Door de recuperatie van de rechten kunnen de firma’s dan immers hun verlies goedmaken of zelfs winst maken. En die winst kunnen ze dan aanwenden om hun producten te verbeteren. Vele van onze componisten en arrangeurs zijn nu trouwens uitgeweken naar Frankrijk of Duitsland omdat het hier niet meer leefbaar was voor hen.
– Overigens trekken ook Verminnen en Van het Groenewoud naar Frankrijk, al hebben die geen klagen van de BRT. Maar ook zij hebben alle parochiezalen reeds afgelopen. Is het niet gewoon een probleem omdat ons landje zo klein is?
J.R.:
Ja, dat geef ik wel toe. En ’t is dan nog eens in twee gesplitst. En we zijn niet chauvinistisch van aard, zodus…
– Voor zover ik zie, is er op dit moment (1978 dus, RDS) één totaal Vlaamse uitzending: de Vlaamse top tien van omroep West-Vlaanderen. Dat is toch ellendig?
J.R.:
Ja natuurlijk. (Dertig jaar na datum denk ik dat er hier een verwarring van de geesten optrad. Ik bedoelde uiteraard dat de kwaliteit van dat programma ellendig was, terwijl Jacques wellicht bedoelde dat het ellendig was dat er maar één “totaal Vlaamse uitzending” was, RDS). Wat blijft er op dit moment immers nog over aan Vlaamse producties? Die zijn als de laatste armslagen van iemand die in zee verzinkt.
– Volgens de brochure van SABAM zijn de huidige Vlaamse producties bijna uitsluitend nog het gevolg van “het afschuiven van belastingscenten”. Wat bedoelen ze daar precies mee?
J.R.:
Dat men door het verlies dat men maakt bij een Vlaamse plaats dikwijls in een categorie lager valt voor de belastingen, uiteraard!
– Dan komt het er dus eigenlijk op aan om zo slecht mogelijke producties te maken opdat ze zeker niet zouden verkopen?
J.R.:
Nee, daar moet je geen moeite voor doen, want een Vlaamse plaat verkoopt sowieso niet. Ik heb de toer van de platenwinkels gedaan met mijn eigen single en ik ben nog nooit zo verbitterd geweest. Overal zegt men: zelf hoor ik u wel graag zingen, hoor mijnheer, maar ik kan dat niet verkopen, want de mensen komen hier binnen met hun papierke van Avro’s Top Pop. En een verkoper kan niet meer zeggen: luister hier eens naar, dit is een fantastische plaat.
– Is dit ook geen gevolg van het nieuwe verkoopsysteem, als een soort supermarkt, met zelfbediening, net zoals dat in alle sectoren het geval is trouwens.
J.R.:
Ja, dat is waar. En er zijn ook teveel aanbiedingen. Maar het is vooral toch zo dat de mensen daarop zijn ingesteld, dan mogen ze hier nog duizend Dolle Dinsdagen geven!
EN DE TELEVISIE?
– “Dolle Dinsdag” (een populair BRT-programma op dat moment, RDS) wordt in de SABAM-brochure inderdaad positief ontvangen maar verder krijgt dit programma toch ook veel negatieve kritiek. Zijn het nu zulke programma’s die jullie wensen?
J.R.:
Neen, ik ben daarover niet tevreden. Er is o.m. een regel die zegt dat elk liedje in het programma niet langer mag duren dan 2’30”. Enfin, is dat nu een norm om een goed programma te maken? Als je nu een goed nummer hebt, maar dat is toevallig 2’38” dan mag het er niet in. Dat begrijp ik allemaal niet. Ikzelf heb voorlopig nog niks met Dolle Dinsdag te maken gehad, maar ik heb wel reeds een paar uitzendingen gezien en die leken me inderdaad niet zo denderend.
– Er zijn ook andere programma’s gepland om het Vlaamse talent meer op het scherm te laten komen. “Het Jaar Acht” bijvoorbeeld, waaraan je wél meewerkt. Ik heb ze nog niet kunnen zien, maar er zijn er wel reeds een paar opgenomen. Kun je er iets meer over vertellen?
J.R.:
Ja. Het eerste zal heel goed zijn en de rest brol. Ik zal je vertellen waarom: voor twee programma’s van drie kwartier hadden we zes dagen opnametijd. In theorie was dat dus drie dagen voor één programma. Maar voor een keurige opname van het eerste programma hadden we vier dagen nodig. Dat wil dus zeggen dat het tweede op twee dagen is opgenomen. Dat leek wel bandwerk: zet u daar maar, camera, weg, de volgende, enz. En dan blijkt uiteindelijk dat ze sommige dingen zullen moeten overdoen. Ha? Da’s niks, de volgende keer gaan we daar dan mee beginnen. Begrijp je? Op die manier zijn ze door tijdsgebrek aan het klungelen geslagen, zodat het slechte programma’s zijn.
Maar er zal alleszins één man zijn die er goed zal uitkomen en dat is Hugo Sigal, die het presenteert op een formidabele manier. Eigenlijk hebben ze “Hitjournaal” uit Duitsland willen namaken: liedjes en gebeurtenissen uit de jaren 1908, 1918, 1928, enz. En de goeie mensen en de goeie studio’s zijn dus voorhanden maar men heeft er de tijd niet voor om iets goed aan te pakken. Waarom dan i.p.v. zes programma’s er geen drie maken, maar die dan goed afwerken? Dan zouden we tenminste iets hebben om naar te verwijzen als bewijs dat we het kunnen, goede programma’s maken. En wie gaat er weer de schuld krijgen in de pers? Wij natuurlijk! “De Vlaamse zangertjes staan er weer zo stuntelig.”
– Eigenlijk eist SABAM niet zozeer werk voor Vlaamse zangers, maar dat men meer gebruik zou maken van Vlaamse composities. Kan dat wel in zo’n historisch programma?
J.R.:
Toch wel, men heeft er wel degelijk rekening mee gehouden. Maar het was natuurlijk moeilijk: in 1908 Vlaamse composities gaan zoeken, stel je voor! Maar er is inderdaad een plotselinge kentering geweest, die ik niet helemaal begrepen heb. Wij hebben daar jaren voor betoogd en over gezeverd en kregen we antwoorden van BRT-mensen die zegden “over mijn lijk”. En dan zo ineens…
Het is door de regering gekomen naar het schijnt. Bob Boon zei in zijn toespraak: “Nu we dan toch verplicht zijn door de regering, zullen we dan maar…” Dat duurt echter slechts één jaar! Indien de kijkcijfers niet de hoogte ingaan, is het in 1979 weer afgelopen.
– Waarom doet de regering dat? Uit economische overwegingen of uit electorale?
J.R.:
Nee nee, uitsluitend uit economische overwegingen. We hebben trouwens nóg een programma gemaakt: “Music-Hall” met Ann Michel en mij. Dat ging gewoon zo: er was nog een captatiewagen vrij en dan zeggen ze: ah, dan moeten we een programma maken. Ja, maar er is geen studio vrij. Ha, dan zoeken we een zaal, hé! En dan vonden ze die zaal in Knokke en dan zeiden ze dus: we hebben nu al een zaal en een wagen, nu moeten we nog artiesten vinden. Zijn jullie vrij? Goed, steek het dan zelf maar in mekaar. Dat hebben we gedaan en ik moet zeggen: het is een goed programma geworden met een beetje van alles in. Maar daar men ons slechts veertien dagen op voorhand heeft verwittigd, waren we wel niet zo goed voorbereid. Desondanks is het een heel goed programma geworden, dat ze waarschijnlijk nooit zullen uitzenden.
– ?????
J.R.:
Ja, dat is weer zo iets van die rare feiten bij de BRT: ze maken een programma maar het is niet zeker dat ze het zullen uitzenden. Het waren allemaal nieuwe mensen als regisseur, beeldmixer, voor de klank, enz. En zo zijn er natuurlijk een paar schoonheidsfoutjes gemaakt.
Er zijn overigens nog programma’s die al drie jaar in de lade liggen en die nooit zullen worden uitgezonden. Dat hangt ook van persoonlijke vetes af en zo. Dat is zo mogelijk nog een gekkere situatie, maar daar kunnen we natuurlijk niet te zeer op ingaan.
Maar ik ben over “Music-Hall” dus erg tevreden, vooral omdat ik eindelijk ook inspraak heb gehad in de regie, zoals dat in Duitsland normaal is. Bij de BRT trekt men echter gewoonlijk een kruisje op de grond en daar moet je dan blijven op staan. En dan vertelt men natuurlijk van mij dat ik “nen houten” ben, maar dat moét zo. (Jacques maakt hier een allusie op het hilarische incident op het Songfestival van 1971, toen hij en Lili Castel op de valreep een zieke Nicole en Hugo moesten vervangen met “Goeiemorgen, morgen” en hij de danspasjes maar niet onder de knie kreeg, RDS.)
– Is Duitsland het beloofde land?
J.R.:
Ik heb er alleszins meegewerkt aan honderden televisieshows met mensen als Mireille Mathieu, Catarina Valente, Freddy Quinn of Peter Krauss. Ik heb nog overwogen er te gaan wonen, maar ik wou de optredens hier in Vlaanderen niet missen. Het was wel zwaar, hoor. Soms reed ik ’s nachts na een optreden in Vlaanderen nog naar Duitsland om er ’s morgens reeds voor de camera’s te staan. Anderzijds verbleef ik er soms ook weken na elkaar op hotel, wat ook geen lachertje is, dat kan ik je verzekeren!
– In Nederland hebben we dan weer te maken met de “vertrossing”, het verlàgen van het niveau. De AVRO bijvoorbeeld is op dit ogenblik (1978, RDS) nog amper beter dan de TROS. Niet zozeer kwaliteit maar gebrek aan kwaliteit zegeviert dus.
J.R.:
Dat is wel juist. Maar kom, je bent toch niet verplicht naar de TROS te kijken.
– Een bijkomend probleem is dat we hier geen traditie hebben op dat gebied en dat eventuele zuilen dus automatisch sterk zullen overeenkomen met politieke partijen. En bovendien verdraagt men hier niet alleen slecht kritiek van buitenaf maar ook binnen de zuil zelf! Kritiek zoals de KRO heeft op eerste minister Van Agt (CDA) is hier binnen de CVP niet denkbaar.
J.R.:
Dat is natuurlijk een nadeel en volgens de mentaliteit die hier gewoonlijk heerst gaat dat denkelijk wel in ’t honderd lopen. Daar moet aan gedokterd worden. De man die dé goeie formule vindt, dat is het, hé?
– Een commerciële omroep? (VTM bestond uiteraard nog niet, RDS)
J.R.:
Dat zou ik in ieder geval beter vinden. Al moeten we afwachten op welke manier ze de reklame zouden brengen. Niet op z’n Amerikaans midden in een programma bijvoorbeeld. (Helaas, Jacques, helaas! RDS) Maar ik denk bijvoorbeeld ook aan een concurrentie tussen BRT1 en BRT2.
– Maar men beklaagt zich nu soms reeds dat op beide netten een programma van gelijkaardige strekking tegelijkertijd wordt uitgezonden, zodat men alleszins één ervan mist (“Verover de aarde” tegenover “Panorama”). Zou het dan niet kunnen dat als BRT1 een show geeft rond Louis Neefs en BRT2 één rond jou dat je dan van elkaar potentiële kijkers afsnoept?
J.R.:
Ja, dat kan wel, maar dat zal altijd in ons voordeel zijn, want ze zullen altijd naar één van de twee kijken en niet naar Holland. Dus als wij onze populariteit zo kunnen opdrijven dat de mensen niet meer weten naar wie ze moeten kijken, dan vind ik dat juist reuze, want dan kijken ze niet meer naar de andere zenders!
35 Jacques RaymondTERUG NAAR DE BOELWERF?
– Wat ga je verder nu nog zoal uitrichten?
J.R.:
Gelukkig heb ik mijn werk in Duitsland nog, want anders zou ik zelfs naar een bijjob moeten beginnen uitkijken. Hier heb ik nog wel werk met mijn orkest, maar dat is zwaar werk, want dat zijn meestal bals, dus nachtwerk. Showavonds vallen er buiten de kleinkunst echter niet zo veel te rapen. Een bal daarentegen… Twee keer een uur optreden, dat is veel, hoor!
In september ga ik misschien voor veertien dagen naar Amerika, maar dat staat nog niet vast. Dat is eigenaardig genoeg voor een Duitse zender. In augustus komt er op de BRT dan nog een show met de Knokkeploeg van 1968 (met Nicole Josy, Hugo Dellas, Ann Christy en Lily Castel), het enige jaar dat de Vlaamse ploeg de beker heeft gewonnen trouwens. Maar voor de rest… Ik weet niet. Aan alles komt een einde. Ik ben ook geen achttien meer. Vandaag of morgen moet het dus eens gedaan zijn. Maar daar ben ik niet bang voor.
– Bedoel je iets helemààl anders? Iets totaal buiten de showbusiness?
J.R.:
Vast en zeker, want dat zou te hard zijn, als ik zou zien hoe gemakkelijk het is voor sommigen om schatten te vergaren zonder er veel voor te doen en zonder veel capaciteiten te hebben. Daarom zou ik liever in een heel andere branche gaan. Misschien terug naar de scheepswerf, wie weet?
– Misschien een positiever slotwoord?
J.R.:
Welja, telkens als het slecht gaat, zeg ik dat wel, maar innerlijk denk ik toch steeds: er zal wel iets uit de bus komen langs een kant waar ik het niet verwacht. En dat is altijd al gebeurd. Dus nu ook weer zeker?
En zo is het dus ook gegaan. Zodanig zelfs dat Jacques nu nog altijd op de planken staat. Het is hem volledig gegund.

Ronny De Schepper

(*) Minder bekend is dat Jacques onder de naam Ferry Davis ook nog plaatjes heeft opgenomen (o.a. “Return to sender”). Dat was wellicht in 1962. Ze werden allen uitgebracht op het platenlabel “Pain-Expo-Brood” van de firma Diapharm. Als je op Discogs.com gaat kijken is er bij Ferry Davis nergens een jaartal vermeld, maar de singles van andere uitvoerders (en dat zijn er nogal wat) zitten allemaal rond 1960-1962. Er staan er trouwens nog meer van Ferry Davis op die lijst (zelfs een cover van Eenzaam Zonder Jou van Will Tura). En die dateert ook van 1962, wat bovenvermeld vermoeden staaft. Ferry Davis werd op meerdere singles begeleid door Jack Say & His Orchestra, de RTB-tegenhanger van Francis Bay. Met dank aan Rony Vandrogenbroeck en Danny Van Broeck.
(**) Volgens diezelfde Danny Van Broeck, ook een oudleerling van Jef Remon (“Voor menige zoon van een Recht door Zee-muzikant was dat blijkbaar een verplicht nummer!“), is de originele versie evenwel van Vic Dana.

Referenties
Ilse Prinsen, “Wij doen alles samen, zelfs de boodschappen”, Gazet van Antwerpen, 2/10/2010.
Jan Segers, “De toestand is nog erger dan in de Sabam-brochure vermeld staat”, De Voorpost, 7/7/1978.
Irene Van Humbeeck, S-Plus viert Jacques Raymond, S-magazine, oktober 2009.

Een gedachte over “Jacques Raymond wordt tachtig…

  1. Allereerst kwamen de koffielepeltjes waar men voor kon sparen van 1958 tot 1961.
    De eerste drie Expo plaatjes zijn in 1961 uitgekomen(ik was toen tien jaar oud en herinner mij dit nog goed).
    Ja Ferry Davis en ook Conrad Meyer was Jaques Raymond
    mvg, Eddy

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.