Onder de titel Spaanse sporen in Gent kwam Prof. Dr. Gustaaf Janssens tien jaar geleden spreken in herberg Macharius. Onder andere volgende vragen kwamen aan bod: waarom spreken we over de Spaanse Nederlanden? Hoe Spaans waren ze en was Keizer Karel een Spanjaard? Tegen wie of wat was de opstand in de zestiende eeuw gericht? En hoe zat het alweer met Alva en zijn Raad van Beroerten ook bloedraad genoemd? Was Alva echt de boeman uit onze geschiedenisboeken? Of speelt het negentiende eeuwse nationalisme hier een rol? En wie was nu ook alweer de markies de Villalobar?

Op religieus en levensbeschouwelijk gebied kan de 16de eeuw op zijn minst een woelige periode worden genoemd. De kerkelijke structuren en religieuze idealen van de Middeleeuwen raakten geleidelijk in verval zonder dat de officiële Kerk en wereldlijke overheid alternatieven boden. Het model van de Societas Cristiana, van de eenheid van de christelijke wereld op geestelijk en wereldlijk gebied zoals deze zich belichaamde in de personen van de paus en de keizer, was voorbijgestreefd.

Deze religieus maatschappelijke crisis aan de vooravond van de Reformatie vond haar voedingsbodem in de sociaal economische omstandigheden van de 15de en 16de eeuw. De nieuwe economie die steeds meer karaktertrekken van een geldeconomie vertoonde, bracht de Kerk in een zware economische crisis: de muntdevaluaties verminderden de geldelijke inkomsten, zoals de tienden, waardoor de kerkelijke belastingen stegen. Deze pauselijke financiële politiek werd steeds vaker het voorwerp van kritiek. Daarnaast kon de Kerk zich onmogelijk verrijken door rente en woeker aangezien ze dit ten strengste verbood aan haar gelovigen.

Op politiek gebied werd de universele macht van de paus enerzijds beperkt door de opkomst van een soort van nationale kerken in Spanje, Frankrijk en Engeland waarbij de vorsten een steeds grotere greep kregen op de Kerk binnen hun eigen landsgrenzen. Anderzijds ontstond in het Duitse rijk ten gevolge van de verbrokkeling op kerkelijk en politiek gebied de mogelijkheid voor vorsten en hoge clerici hun territoriale macht uit te breiden. Onder de leken groeide een antiromeins en antiklerikaal gevoel. De misbruiken en wantoestanden van geestelijken werden vaker voorwerp van kritiek. Het pausdom was samen met de hoge geestelijkheid enkel nog geïnteresseerd in de consolidatie van hun politieke en financiële macht.

De lagere geestelijkheid daarentegen leefde in armoede. Om rond te komen werden zij verplicht handenarbeid te verrichten of handel te drijven. Bij gebrek aan seminaries hadden ze geen theologische en intellectuele vorming. Hooguit kenden zij het elementaire Latijn, de ritus van de mis en de toediening van de sacramenten. Daarnaast leefde ongeveer één vierde van de priesters in concubinaat en zag niet af van een glaasje alcohol.

In deze religieus maatschappelijke context zag Keizer Karel het levenslicht. Karel werd door zijn leraar en geestelijk opvoeder, Adriaan van Utrecht, die een discipel was van de gemeenschap “Broeders des gemenen Levens”, een beweging gekenmerkt door een streng gebedsleven en reactie tegen de verwereldlijking van de Kerk, grootgebracht in de sfeer van de devotio moderna. Deze vroomheid als pure levenshouding had Karel van zijn leraar Adriaan overgenomen. Dogma’s waren voor hem ten opzichte van de diepere zin van de geloofsbelijdenis van ondergeschikt belang. Door die religieuze ingesteldheid werd zijn houding ten opzichte van de lutherse beweging bepaald. Onder invloed van zijn opvoeding en van het opkomend humanisme had Karel V als keizer en vorst het volgende doel voor ogen: de vrede en de eenheid onder de christenen, bescherming van de christenheid tegen de ketterij en tegen de “ongelovigen”, meer bepaald het Turkse Rijk.

Deze religieus maatschappelijke toestanden lokten verschillende manieren van reacties en kritiek uit. Heel wat intellectuelen zochten hun toevlucht tot het humanisme. Het humanisme, begonnen als een literair wetenschappelijke beweging met als doel de studie van teksten uit de klassieke Oudheid, de letteren, wetenschappen en filosofie met inbegrip van de bijbelwetenschappen, groeide uit tot een filosofisch kritische beweging met uitgesproken onderwijs, en met vernieuwende en maatschappijkritische ideeën.

Veel meer dan in Italië was het humanisme in de Nederlanden verweven met religieuze levensbeschouwelijke idealen. In de Nederlanden genoot vooral Desiderius Erasmus (1464 of 1469-1536) bekendheid. Erasmus was een geleerde uit Rotterdam die samen met de voornaamste humanisten van zijn tijd (o.a. Thomas More 1478-1536) pleitte voor de verdraagzaamheid en het behoud van de kerkelijke eenheid. Daarnaast was hij ook voorstander van de hervorming en vernieuwing binnen de Kerk volgens de geest van het evangelie. Hij was van mening dat men tolerant moest zijn aangezien er over de diepste problemen geen helderheid bestond, daarom trachtte hij ook zo lang mogelijk te bemiddelen tussen Rome en Wittenberg.

In zijn voornaamste werk “Laus Stultitiae”, een bestseller die tijdens Erasmus’ leven veertig maal herdrukt werd, hekelt Erasmus de intolerante samenleving en bekritiseert hij de kerkelijke misbruiken. In Leuven stichtte Erasmus in 1517 het befaamde Drietalencollege. Aangezien hij herhaaldelijk werd beschuldigd van reformatorische sympathieën schreef hij een traktaat over de vrije wil. Geleidelijk raakte hij verbitterd over het radicalisme en de onverdraagzaamheid in de samenleving en trok hij zich terug te Bazel in zijn ivoren toren.Anderen zochten hun toevlucht tot meer radicale en compromisloze alternatieven, zoals de lutheranen deden. Maarten Luther (1483-1546) was aanvankelijk een voorbeeldige Augustijnermonnik die zich toelegde op de bijbelstudie en theologie doceerde aan de universiteit van Wittenberg. Luther had vaak te kampen met bijzondere gewetensangsten: angst voor zijn zondige leven, voor de straffende God en voor zijn zielenheil. Geobsedeerd door die angst ontwikkelde Luther een theologie die hem in conflict bracht met de Kerk. De zogenaamde goede werken waren geen voorwaarde voor de rechtvaardiging. Alleen het geloof rechtvaardigt de mens en niet de goede werken (sola fidesleer).

Daarnaast beschikt de mens niet over een vrije wil, alleen God bestemt de mens tot de zaligheid of de verdoemenis. Tegenover deze goddelijke predestinatie bestaat er geen beveiliging, enkel het geloof, dat zijn schriftelijke neerslag in de Bijbel vindt. Hierdoor verzette Luther zich tegen de Kerk als instituut en ook tegen de paus, die hij beschouwde als een antichrist. Door zich strikt op de Bijbel te beroepen aanvaardde hij enkel het doopsel en de eucharistie als sacramenten.

De aanleiding tot het kerkelijke conflict was het openlijk verzet van Luther tegen de verkoop van aflaten in 1517 voor de bouw van de Sint Pieterskerk te Rome. Steeds vaker verkondigde Luther stellingen en verspreidde kerkelijk politieke geschriften die onaanvaardbaar waren in de ogen van de Kerk en de keizer. Luther werd door Karel V ter verantwoording geroepen op de Rijksdag in Worms (1521) waar hij de kans kreeg om zijn leer te herroepen. Maar hij weigerde en werd daarop onmiddellijk in de ban van de Kerk en in de rijksban geslagen. Een aantal Duitse keurvorsten steunden Luther met als doel zich onafhankelijker op te stellen van Rome en de keizer. Zo kreeg hij de bescherming van de Duitse keurvorst Frederik van Saksen.

Terwijl hij zich terugtrok vertaalde Luther het Nieuwe Testament in het Duits waardoor gelovigen voortaan de Bijbel in hun eigen taal konden lezen. Door de sterk anti Roomse mentaliteit in het Duitse Rijk en de steun van verscheidene Duitse vorsten verspreidde de lutherse Reformatie zich vrij snel o.a. via de drukpers over Noord- en Oost-Europa.

Keizer Karel, die het opkomend protestantisme als een gevaar beschouwde voor de verbrokkeling van zijn Duitse Rijk, drong tijdens de Rijksdag van Augsburg (1530) aan op het houden van een algemeen concilie dat de hervormingen bespreekbaar zou stellen en dat zou leiden tot een compromis tussen katholieken en protestanten. Hij beval de Duitse vorsten eerbied te betonen voor de katholieke godsdienst en alle krachten te bundelen tegen de Turken. Door het verzet van de paus tegen een algemeen concilie en de onderlinge verschillen tussen de lutheranen en de volgelingen van Ulrich Zwingli (1484 1531) kwam het niet tot een akkoord. Integendeel, tijdens de Rijksdag werd de Augsburgse Confessie, een soort van protestantse geloofsbelijdenis, aan de Keizer voorgelezen.

Door de dreigende oorlog met de Turken werd Karel V gedwongen een openbare vrede af te kondigen voor geheel het Duitse Rijk totdat een algemeen concilie zich zou uitspreken over de hervorming. Na lang onderhandelen verklaarde paus Paulus II via een pauselijke bul (2 juni 1536) zich bereid tot het bijeenroepen van een algemeen concilie.

Ondertussen werd de positie van de protestanten in het Roomse Rijk steeds meer geconsolideerd door de vorming van het Schmalkaldisch Verbond: een soort bondgenootschap tussen de protestantsgezinde Duitse vorsten samen met Frankrijk, Engeland en Denemarken tegen de keizer.

Het lutheranisme vond niet alleen aanhang bij de Duitse keurvorsten die het geloof gebruikten als middel om hun soevereiniteit ten aanzien van de keizer te bevestigen, maar ook bij de Duitse boerenstand die, gebukt onder financiële en sociale lasten, Luther als voorbode beschouwden van een nieuwe tijd waarin alle sociale misstanden uit de weg zouden worden geruimd. Geïnspireerd door Luthers geschrift “Over de vrijheid van een Christenmens” bonden de boeren de strijd aan tegen de wereldlijke en geestelijke grondbezitters in de hoop zich te bevrijden van alle belastingen en heerlijke diensten. Luther die ten allen prijze de steun van de vorsten wou behouden, distantieerde zich van de revolutionaire boeren en spoorde in zijn pamflet “Tegen de rovende en moordende benden van de boeren” de vorsten aan deze opstandelingen te behandelen als “dolle honden”.

Ondertussen werd de kloof tussen Rome en Wittenberg, de paus en Luther steeds groter en ontstonden er varianten op de lutherse leer. Een nieuw element in de Reformatie bracht Jan Calvijn (1509-1564) met zijn in 1536 uitgebrachte “Institutio Religionis Christianae” waarin hij zijn leer over de voorbeschikking of predestinatie uiteenzette. Volgens Calvijn bestemt God een deel van de mensen voor de hemel en het allergrootste deel voor de hel, zonder vooraf rekening te houden met hun verdiensten of zonden. Lange tijd verbleef Calvijn in Genève waar hij een theocratische kerkstaat uitbouwde. Het calvinisme verspreidde zich vooral in Frankrijk (hugenoten), Schotland, Polen, Hongarije en vanaf 1550 in de Nederlanden.

Toen Hendrik VIII, koning van Engeland, in 1534 via de Act of Supremacy ten gevolge van een huwelijkskwestie, waarbij hij wou scheiden van Catharina van Aragon en wou huwen met zijn hofdame Anna Boleyn, brak met Rome, werden de grondslagen gelegd van het anglicanisme in Engeland. Het pauselijke oppergezag werd verworpen en de koning werd hoofd van de Anglicaanse Kerk.

In een aantal Zwitserse kantons, voornamelijk in Zürich was Ulrich Zwingli (1484-1531) werkzaam als predikant. Hij was van mening dat alles wat rechtstreeks uit de Bijbel kan afgeleid worden waarheid is, al het overige is ongeloof.

De meest gevreesde en radicale protestantse strekking was het anabaptisme, door de geestelijke en wereldlijke overheid beschouwd als een revolutionaire vleugel van ketterij. De anabaptisten woonden hoofdzakelijk in gebieden langs de Rijn, de Nederlanden en in het Duitse Rijk. Ze pleitten voor de volwassendoop als bewuste geloofsdaad en voor het gemeenschappelijk bezit van goederen. Door hun radicaal en voor de gevestigde maatschappij ondermijnende stellingen werden zij hardnekkig vervolgd en afgezien van de meer vredevolle strekking van Menno Simonsz (1496-1561), een Nederlands doopsgezind leider zo goed als uitgeroeid.

Na de keizerlijke overwinning op de Schmalkadische Bond bij Möhlberg in 1547 hoopte Karel V de godsdienstkwestie in het Roomse Rijk eindelijk te kunnen regelen. Ondertussen was het Algemeen Concilie van Trente reeds een jaar geopend (1546) zonder noemenswaardige resultaten te boeken. Doordat de pest uitbrak en ook doordat de verhouding tussen de keizer en de paus slechter werd, trachtte de keizer via het uitvaardigen van van het “Interim van Augsburg” op 30 juni 1548 de religieuze problematiek te stabiliseren: iedere verandering op godsdienstig gebied werd verboden totdat het Algemeen Concilie beslissingen zou nemen. Op 1 mei 1551 werden de zittingen van het Concilie hervat.

Ook binnen de gemeenschap van katholieke gelovigen ontstond er reactie tegen de wantoestanden en misbruiken van de katholieke kerk. Dit streven naar godsdienstige vernieuwingen begon als een beweging van onderuit en ging, afgezien van de kortstondige hervormingspogingen van paus Adrianus VI (1522-1523), aanvankelijk niet uit van de officiële curie. Voortbouwend op de traditie van middeleeuwse broederschappen ontstonden er eerst in Italië kleine gemeenschappen van leken en priesters, doordrongen van het armoede ideaal, het ideaal van de naastenliefde en de zielenzorg. Geleidelijk kregen deze nieuwe krachten toegang tot de curie en werden ze omgezet in bewegingen van de officiële kerk.

Tijdens het Concilie van Trente (1545 1563) zocht men naar een oplossing voor de misbruiken in de Kerk en werd de katholieke leer klaar en duidelijk uiteengezet. Zo werd het celibaat van de priesters verplicht en zou in elk bisdom een seminarie worden opgericht.

Teleurgesteld en verbitterd door het uitblijven van een algemene godsdienstvrede, riep Keizer Karel V formeel de Rijksdag van Augsburg (1555) samen, waarvan de gehele wereld (ook de Keizer) wist dat zij de officiële erkenning van de lutherse protestanten met zich zou meebrengen. Om officieel de verantwoordelijkheid voor het mislukken van de religievrede niet te hoeven dragen, liet hij zijn broer Ferdinand de Rijksdag leiden. Tijdens de Rijksdag kreeg het lutheranisme (niet het calvinisme) een wettelijke status en werd de godsdienstkwestie in Duitsland geregeld volgens het principe “cuius regio eius religio” (tot wiens gebied je behoort, diens godsdienst moet je volgen): voortaan werd het geloof binnen een vorstendom bepaald door dat van de keurvorst. De onderdanen die de godsdienst van de vorst niet wilden aanvaarden, mochten uitwijken.

Karel V maakte nog tijdens deze Rijksdag zijn troonsafstand bekend. Op het einde van zijn leven besefte hij dat hij zijn doel nl. vrede en eenheid onder de christenen, bescherming van de christenheid tegen de ketterij en tegen de Turken, niet had bereikt. Ontgoocheld en moe gevochten deed Karel afstand van de troon en trok zich terug in een kleine villa dichtbij het klooster van de Hieronymieten in Yuste (Spanje).

Ronny De Schepper

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.