Morgen zal het al veertig jaar geleden zijn dat de Wase dichter Paul Snoek zich met zijn zwarte Alfa Romeo te pletter reed op een graafmachine. Op bovenstaande foto zien we overigens hoe een Snoek katten vangt…

In 1959 had hij al geschreven: “Sterven achter het stuur van een lichtblauwe racewagen, dat is de mooiste dood.” Die lichtblauwe wagen had hij ook besteld maar de uitvoering van het gekozen model was niet tijdig voorradig, en vandaar. Volgens zijn vriend Jef Geeraerts (die beweert dat ze samen gingen kaarten in de cafés van Temse) was het echter géén zelfmoord. Hoe dan ook, volgens zijn laatste wilsbeschikking werd hij kerkelijk begraven. Zo stierf de man in de mythe die hij zelf had opgebouwd. Mondaine vrouwen, motorfietsen, drank, kwajongensstreken, macho… Maar daarachter, achter dit spel, achter deze ontsnappingspoging aan een hem te harde wereld, achter deze koopmansgeest die hij ongetwijfeld bezat, ging een mens en een gevoelig kunstenaar schuil. Paul Snoek als imago voor Edmond Schietekat, of omgekeerd.

TE STOM OM DOOD TE DOEN
Geboren in Sint-Niklaas in 1933 als zoon van de textielfabrikant Omer Schietekat en van Paula Sylvia Snoeck, wordt hij in het Sint-Jozef-Klein-Seminarie opgemerkt door Anton van Wilderode (foto). In 1954 trekt Snoek op uitnodiging van de Komsomol, een internationale communistische jeugdvereniging, tijdens de vakantiemaanden naar Rusland. Een hardnekkig verhaal, dat overigens door de dichter zelf werd gelanceerd, wil dat Paul Snoek zich in opdracht van de CIA in deze organisatie had geïnfiltreerd om bepaalde inlichtingen door te spelen, maar of dit verhaal op reële gronden berust, is niet meer te achterhalen. (Leus p.11)
Een jaar later ontmoet Paul Snoek, die op dat moment rechten studeert in Gent, Hugo Claus voor wie hij een grote bewondering heeft. Van dan af gaat hij geregeld bij Claus op bezoek en wordt hij sterk door zijn poëzie beïnvloed. Hugo Claus vindt Paul Snoek echter te ‘studentikoos’ en enkele jaren later komt het tot een open breuk wanneer Claus Snoek in een brief laat weten dat hij hem nooit meer wenst te ontmoeten. (Leus p.16)
In de jaren zestig laat hij zich een bungalow bouwen in Temse, waar hij een verzameling van klein antiek was begonnen. In 1965 denkt hij hiervan (en van zijn eigen schilderwerk) te kunnen leven en verkoopt hij zijn aandelen in de textielfabriek. Van dan af gaat het echter bergaf.
In 1975 werkt Snoek mee aan de populaire Wies Andersen Show op de Vlaamse televisie, maar na een tijdje vliegt hij eruit omdat hij in een interview had verklaard dat hij de show “te stom vond om dood te doen.” Ook met de bazen van Atlas Palen NV ontstaat wrijving en Snoek krijgt zijn opzegging.

Hij werkt vervolgens een poosje in het Zeepreventorium in Den Haan, een instelling voor astmapatiëntjes, waarvoor hij de public relations verzorgt. Na een poos ontstaan ook hier wrijvingen omdat Snoek zich als een loopjongen behandeld voelt en in april 1977 neemt hij ontslag. (Leus p.53-54)
Diezelfde maand wordt de scheiding van zijn grote liefde Mylène Vereecke uitgesproken en het jaar nadien hertrouwt hij (omdat hij onder zijn uiterlijk vertoon nu eenmaal zeer burgerlijk was) met Martine Laroye.
SCHILDERKUNST
Niet zoals bij andere kunstenaars – ik denk aan Lucebert – kan je bij Paul Snoek het schilderwerk en de literatuur scheiden. Beide vormen één onafscheidelijk geheel, ook al is zijn plastisch werk een beetje marginaal gebleven (hoewel, in 1974 bracht één tentoonstelling hem 1.300.000 toenmalige Belgische franken op!).
De diversiteit van zijn schrifturen komt dan ook op zijn doeken in diverse stijlen (Cobra, experimenteel, poëtisch-naief) tot leven. De humor valt je op, de ironie, de grilligheid van de denk- en leefwereld van deze man. Fantastische dieren, weemoedige coloriek, schrille kleurcontrasten, mechanische structuren, impressies… elk beeld brengt flarden tekst naar voren.
Snoek begon na de publicatie van zijn eerste bundel definitief te schilderen omdat hij niet alles wat hij kwijt wou kon uitdrukken in de taal. Anderzijds bleek de schilderkunst dan weer niet rijk genoeg om zich volledig in te uiten. Hij bleef uiteraard verder schrijven, maar hij bleef zijn poëzie ook gebruiken om zijn beelden te begeleiden. In titels als “Monument voor een brave olifant”, “Opstand in de blauwe moskee” of “Patagonië ontdekt” bijvoorbeeld. Maar ook in tekstfragmenten die hij op de schilderijen zelf aanbracht.
Snoek is de volmaakte symbiose tussen poëzie en schilderkunst. Wars van elke conventie, alle materialen en technieken combinerend, beïnvloed door Dada (Bob De Moor: “Dadaïsme was een vrijgeleide voor gasten die tot niets in staat waren maar wél een grote muil opzetten”) en Cobra, maar het hoofd biedend aan elke mode. Individualist, om zich heen schoppend vanuit persoonlijk engagement, zonder oog voor sociale of politieke context. Met in taal en plastische kunst een beeldenrijkdom die tot confrontatie nodigt en zelfs dwingt. De veelzijdigheid van Snoek, de kunstenaar als schuilplaats voor een bewogen leven van rijkdom en armoede, van excessen en van weemoed, is en blijft een uitermate boeiende belevenis.
Snoek schreef ooit: “Onder de naoorlogse Vlaamse dichters zijn er drie van formaat: Hugues Pernath, Hugo Claus en ik. Ik ben de grootste.” Sommigen vinden dat hij nog gelijk heeft ook.

Referentie
Johan de Belie, “Mensen komt kijken, ik leef”, De Rode Vaan nr.2 van 1984
Herwig Leus, Paul Snoek, Gent, Poëziecentrum, 1991

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.