René Derolez, mijn professor Engelse taalkunde van destijds, werd vandaag precies honderd jaar geleden geboren. In mijn agenda staat: “zie blog Siegfried Bracke”. Dat zal ik dan maar doen, zeker? Maar eerst een paar eigen indrukken.
Eerst en vooral dit: in de jaren negentig zouden nogal wat muzikale Derolez mijn pad kruisen. Er was een pianist, verbonden aan de Vlaamse Opera (voor ondersteuning van audities en repetities, zowel van solisten als van het koor). Er was een violist, Otto geloof ik, concertmeester bij o.a. I Fiamminghi. En er was natuurlijk de mooie Beatrice, leider van de altviolisten in het orkest van de Vlaamse Opera. Al deze Derolez moesten “nonkel” zeggen tegen mijn voormalige professor, want zij waren kinderen van zijn broer.
Eigenlijk hadden zij dus niet rechtstreeks iets met René te maken en dat was misschien maar goed ook, want anders was ik hem in die tijd zeker ook opnieuw tegengekomen en dat weerzien zal allicht niet hartelijk geweest zijn. ’t Was nochtans allemaal mooi begonnen. Zoals ik al eerder heb verteld werd de eerste kandidatuur Germaanse (zo’n driehonderd studenten in mijn tijd) ingedeeld in “behapbare” groepen voor de zogenaamde “oefeningen” die gegeven werden door assistenten. Wie herinner ik me nog als assistenten van Derolez? Zowaar Johan Thielemans van Tliedboek, de eveneens zeer sympathieke Rudy Coppieters (*) met wiens twee jongere broers ik later zou bevriend worden en in wiens ouderlijk huis ik dus af en toe ben geweest (**). En dan was er ook nog een kleurling (zeer uitzonderlijk in die tijd) die Bouman heette, maar wiens voornaam ik helaas ben vergeten. Vooruit lopend op de feiten kan ik ook al verklappen dat uit mijn eigen jaar Joost Buysschaert later assistent van Derolez zou worden.
Maar goed, ook dat doet allemaal niet terzake, ik schrijf het hier alleen maar op opdat ik het binnenkort niet zal vergeten, zoals mijn falende geheugen me nu al waarschuwt (ik heb b.v. de indruk dat er nog een vierde assistent was, maar die man – was het een man? ja, ik meen van wel – ben ik al totaal vergeten). Waarvoor die groepen wél belangrijk waren, was het volgende: die groepen waren qua grootte vergelijkbaar met een klas uit het middelbaar (zo rond de 25 leden) en dus werd de “middelste”, de nummer dertien dus, die voor het ongeluk is geboren, als Chinese vrijwilliger aangeduid om af en toe met de professor te vergaderen over problemen die er eventueel zouden kunnen gerezen zijn. Die groepen waren opgedeeld volgens het alfabet. Ikzelf maakte bijgevolg deel uit van de tweede groep en – je voelt me al aankomen – ik had het “lucky number” getrokken!
Twee opmerkingen. Eén: Derolez stond bekend als “rechts”, als “oerconservatief”. Maar die werkwijze was toch niet zo conservatief als men zou denken. Ik zou eerder zeggen: integendeel, dit was in de geest van 1968, wat inderdaad slechts één jaar achter de rug lag. En dan twee: het “klikte” tussen mij en Derolez. Of laat ik dat anders zeggen: Derolez had het nogal voor mij. Ik kan wel denken hoe dat kwam: door die vertegenwoordiger van het toeval te laten afhangen, werden nogal wat groepen vertegenwoordigd door “een dooie mus”. Niet verwonderlijk als je weet dat van de 300 studenten er slechts 100 de eerste eindstreep zouden halen. (Ik herinner me nog dat we voor het eerst in het grote auditorium E binnen kwamen en een professor – ik weet helaas niet meer wie precies, maar o.a. Van Elslander en Bolckmans gaven les in E – zei als begroeting: “Kijk eens links van je en kijk eens naar rechts. Wel, slechts één van jullie drieën zal slagen dit jaar!” Er werd dus blijkbaar toen al met quota gewerkt, want dat klopte precies!)
Nu niet dat mijn universitaire carrière zo briljant zou verlopen, maar mijn bek open trekken dat moest men mij geen twee keer vragen. Dus ik zal daar wel opgevallen zijn in die vergaderingen. En dat vond Derolez blijkbaar wel amusant. Al heel vlug wist ik echter wat zijn politieke opvattingen waren en toen ik in maart van dat academiejaar toenadering zocht met de Gentse Studentenbeweging, wat niet veel later zou veranderen in “den Amada”, zijnde de huidige PVDA, was het gedaan met de liefde. Ik geloof niet dat ik in de tweede kandidatuur nog “groepsafgevaardigde” was. En dat ik in de licenties Derolez zou laten vallen, stond toen ook al vast. (Buiten dat politieke geschil wat me wel in problemen zou kunnen brengen, moet ik eerlijkheidshalve ook toegeven dat ik Engelse taalkunde het moeilijkste onderdeel vond van het klavertje vier – de andere zijnde Nederlandse taalkunde en Nederlandse en Engelse literatuur – waarvan we dus in de licenties eentje mochten laten vallen. Het was wél een probleem toen prof.Vanacker van Nederlandse taalkunde mij na de tweede kandidatuur suggereerde dat ik best hém zou moeten laten vallen. Ik: “Maar ik ga prof.Derolez al laten vallen, professor!” Enfin, ik ben er uiteindelijk toch door geraakt. Eind goed, al goed.)
Daar eindigde voor mij dus het verhaal Derolez. Dan ga ik nu maar beter eens kijken wat Siegfried Bracke over hem te vertellen heeft. En wat lees ik daar?
“Engels was toen nog een vreemde taal. We hadden er even veel van gekregen als van Duits. Eén uurtje per week, de laatste drie jaar van de humaniora… Dat laat zich voelen. De eerste les van prof. Derolez, Engelse Taalkunde. Ik begrijp volstrekt niet waarover de man het heeft. De combinatie van zijn RP – Right Pronunciation, zijn nogal warrige geest en onvoldoende voorbereiding, en mijn totale onkunde. Derolez spreekt Engels zoals destijds de Britse premier Edward Heath en zoals prins Charles. Later leer ik dat zoiets ‘de aspiratorische uitspraak’ wordt genoemd, waarbij een laatste beetje lucht in de longen mede wordt gebruikt voor de eindklank.”
Is dit werkelijk alles wat Bracke over Derolez te vertellen heeft en dat vond ik dus nodig om speciaal te vermelden? Nu, ik kan iedereen de blog van Siegfried aanraden en de Germanisten in het bijzonder zijn onderdeel “bio”, maar wat Derolez betreft blijf ik toch een beetje op mijn honger zitten. Stond er vroeger méér en heeft hij het om de een of andere reden weggehaald? Enfin, als hij het zelf niet zegt, zullen we het nooit weten…
Ronny De Schepper
(*) Nochtans, we started off on the wrong foot. Mijn beste vriend in de eerste kandidatuur was namelijk Stanne De Neve, zo niet de enige dan toch zeker de student met het langste haar. Op een bepaald moment stelt Rudy hem een vraag, maar Stanne, die verstrooid was, had ze niet verstaan. “Niet moeilijk,” vond Rudy, “because you have such an amount of hair!” Waarop ik uit mijn krammen schoot en hem, jaren voor dit mode werd in de woke-periode, beschuldigde van discriminatie. Het is later gelukkig dus toch nog allemaal goed gekomen.
(**) Bij één van die bezoeken mocht ik ook een blik werpen op het doctoraat dat Rudy voorbereidde: de muren werden afgebakend met fichebakken, die allemaal Engelse zinnetjes bevatten. Ik dacht: waarvoor kan dat nu goed zijn? Maar Rudy doctoreerde over woordvolgorde in het Engels en dat zou later erg belangrijk blijken voor computervertaalprogramma’s.
Je bedoelt Kenneth Bouman, een heerlijke man met een prachtcollectie boeken over Nederlands-Indië. Je artikel is op meerdere plaatsen onnauwkeurig of onvolledig, zo was Derolez een internationaal gerenommeerde runoloog die tot enkele jaren voor zijn dood over runen bleef publiceren. Hij slaagde erin niet 1 artikel te publiceren over moderne Engelse taalkunde as such, hij bleef zijn ganse carrière haperen bij old and middle English. Een uiterst verstandige man, helaas zonder enkele grammen sociale vaardigheid of leiderschap. Zijn afscheidsrede bij zijn emeritaat was ronduit beschamend voor zijn opvolgers. En wat Bracke schrijft over RP, dat zal wel Received Pronunciation geweest zijn.
LikeGeliked door 1 persoon