Het is vandaag precies honderd jaar geleden dat de eigenzinnige Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans werd geboren (foto Piet Schreuders via Wikipedia).

Hij brak door in 1966 met “Nooit meer slapen”, een veelgelaagde roman, waarvan de oppervlaktelaag als volgt kan worden samengevat (door Julien Weverbergh in Het Laatste Nieuws van 31/8/1991): “De student in de geologie Alfred Issendorf maakt in opdracht van professor Sibbelee een studietocht naar Noorwegen op zoek naar meteorieten die het ontstaan van met water gevulde bodemgaten moeten verklaren. Reisgenoot is de Noor Arne, een alter ego. Alfred loopt verloren, wordt gewond, geraakt ontmoedigd, ondergaat enorme ontberingen en als hij Arne tenslotte terugvindt, treft hij hem dood aan. Meteorieten vindt hij niet, en als hij naar Nederland terugkeert blijkt de gehele tocht nutteloos te zijn geweest.”
Maar zoals gezegd, dat is slechts de oppervlakkige laag. Weverbergh stipt meteen ook een paar dieper liggende motieven aan: “Zo identificeert Alfred zich met Aeneas: hij draagt zijn rugzak, een zware last, zoals Aeneas zijn vader op de rug uit het brandende Troje droeg. Net als Aeneas maakt Alfred een zwerftocht op zoek naar de schim van zijn vader. De verwantschap van de naam Sibbelee met Cybele (Alma Mater, de Grote Moeder) ligt voor de hand, waarbij je moet weten dat Cybele aanvankelijk vereerd werd in de vorm van een steen, en nog wel… een meteoriet!”

Tenslotte citeert Weverbergh een recensie van Freddy de Vree uit 1966, waarin deze duidelijk maakt dat Hermans niet bij de absurdisten of existentialisten mag worden ingedeeld: “Existentialisten stellen, zoals b.v. katholieken, de vraag naar de zin van het bestaan, een vraag die door geen bestaand mens kan worden opgelost, omdat die geen materiaal heeft om mee te vergelijken. Wel is er bij Hermans een preoccupatie aanwezig met het voortdurend mislukken van de mens – het feit dat de mens altijd bedrogen uitkomt. Zijn personages vertrekken met illusies waar ze van terugkomen. Een van die illusies is, dat er in het leven iets te ontdekken of te realiseren valt.”
Dat komt eveneens aan bod in “Herinneringen van een engelbewaarder” uit 1971, waarin een Nederlandse magistraat in mei 1940 een communistisch joods meisje helpt ontsnappen met behulp een vals paspoort. Hij kan het niet laten daarbij te overwegen: “Soms denk ik dat joden overal worden vervolgd, omdat ze diep in hun hart denken het te hebben verdiend.”
Waarom Hermans die omweg van een engelbewaarder gebruikt, is me niet helemaal duidelijk. Ja, uiteraard dient het om het goede en het kwade af te wegen van de daden die de hoofdpersoon gaat stellen, maar daarvoor heb je toch geen engelbewaarder nodig, zeker? Maar voor de rest is dit best een onderhoudend boek, dat tegelijk een aantal metafysische vragen stelt. Dat het daarbij toch “leesbaar” is gebleven, is zeker een verdienste van de auteur.
In 1994 gaf Hermans dan weer eens blijk van zijn slecht karakter door het boek “Malle Hugo” uit te geven, inclusief een cover met een aap. Nochtans maakt Hermans reeds op de eerste pagina duidelijk dat het niet om Hugo Claus gaat (maar wel om columnist Hugo Brandt Corstius, ook bedrijvig als Piet Grijs of Hugo Battus): “Ik ben tegenwoordig erg bevriend met Sylvia Kristel, die mijn verhaal ‘Ruisend gruis’ heeft geïllustreerd en toch ook nog altijd veel van Hugo Claus houdt. Dus ik dacht: ik zal maar eventjes heel duidelijk zeggen dat het hier niet over Hugo Claus gaat. Bovendien heeft Hugo Claus mij nooit wat misdaan, ik heb geen reden om hem voor Malle Hugo uit te schelden.” (Humo)
Dat wil anderzijds niet zeggen dat Claus genade vindt in zijn ogen. In Snoecks 90 liet hij bijvoorbeeld optekenen: “Over Paus Claus ben ik helemaal niet te spreken. Van het begin af aan is hij een soort literaire grootindustrieel geweest.”
Wellicht is Claus b.v. veel te links voor Hermans en ook vindt hij schrijvers die geen geheim maken van beïnvloeding door anderen “vreselijk, nutteloze literatuur“. Al is Brecht dan nog een stuk slechter dan Claus, ook al hecht Hermans géén geloof aan de roddel dat Brecht veel van zijn werk door zijn vrouwen heeft laten schrijven.
Met Claus heeft Hermans wél gemeen dat de incestrelatie met de zusterfiguur veel voorkomt in zijn werk (b.v. in “Nooit meer slapen”). Hermans vindt trouwens dat het taboe op incest zal verdwijnen, naarmate de geslachtsdaad nog meer wordt losgekoppeld van het verkrijgen van een nageslacht. Anderzijds wil dit niet zeggen dat hij eigenlijk de wens koestert om met zijn eigen zus in liefde te worden verenigd. Deze was immers alweer veel te links naar zijn smaak. Ze pleegde overigens zelfmoord op 14 mei 1940, dezelfde dag als Menno Ter Braak. Dat dèze het echter zou hebben gedaan omdat hij op de lijst stond van de Gestapo wordt door Hermans ontkend. Al ontkent hij niet dat Ter Braak sterk anti-fascistisch was.

09 scheppend nihilisme

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.