Begin 2012 verscheen van Bart Plouvier “Genezijde”, een verzameling van negen korte verhalen over de dood. Dat was meteen zijn 25ste boek (*) in een schrijverscarrière die precies 25 jaar omspant, dus vond Kris Vanmarsenille heel terecht dat hij Bart aan een diepgravend interview kon onderwerpen in de Gazet van Antwerpen.
Jarenlang heeft Bart Plouvier de lof gezongen van Elversele, maar aan de vooravond van zijn 57ste verjaardag is hij verhuisd naar Sint-Niklaas. Naar “de grote stad” dus, zoals de Sint-Niklazenaars graag van zichzelf denken. “Omdat mijn vriendin moest verhuizen, besloten we van de gelegenheid gebruik te maken om te gaan samenwonen,” vertelt hij in de Gazet van Antwerpen. “We zochten een woning met een vrij groot aantal kamers en dus was de keuze op de huurmarkt niet groot. Uiteindeljk vonden we in de Apostelstraat in Sint-Niklaas een geschikte woning. Maar ik voel mij echt thuis in Elversele en zal dit dorp nooit kunnen loslaten. Ik heb vier of vijf boeken met verhalen, die zich steeds in hetzelfde dorp afspelen. Het gaat niet over Elversele, maar wie het dorp echt goed kent, zal wel een aantal raakpunten herkennen. Het was niet de bedoeling om daar een echte reeks van te maken, maar ik sluit een vervolgboek niet uit.”
Bart Plouvier (Bart Van Schaeren, Mortsel, 17/6/1951) groeide op in de Antwerpse Voorkempen. Als zeventienjarige kwam hij in aanraking met het Antwerpse artiestenmilieu en de hippiebeweging en vol dromen en illusies nestelde hij zich op het platteland. Hij was een tijdje leerling aan de Academie voor Schone Kunsten en doorliep daarna twaalf stielen en dertien ongelukken: van dokwerker tot muzikant in Bobbejaanland. Van 1980 tot 1984 was hij matroos op een zeesleper en in die periode begon hij te schrijven, met zijn eigen leven en de zee als belangrijkste inspiratiebronnen. Aan Kris Vanmarsenille (die erin geslaagd is om haar eigen tekst ook een beetje literaire allures te geven) vertelt hij hoe dat in zijn werk is gegaan: “Toen ik tien jaar in Elversele had gewoond, zat mijn leven compleet in het slop. Ik had twee kinderen, was gescheiden, had een berg schulden, ik was kwaad en bitter, dronk veel meer dan goed voor me was… Toen besloot ik te gaan varen, als matroos op een sleepboot. Echt iets voor een rusteloze romanticus als ik. Nu zie ik wel in dat het een vlucht was, weg van het turbulente leven dat ik leidde. Aan boord vond ik een soort van rust. Het leven wordt voor je geregeld: alles is gepland, je werkt en leeft op routine, je staat op en gaat slapen op vaste tijdstippen, er wordt voor je gekookt, dus je eet drie keer per dag… Die geborgenheid had ik toen nodig. En het verdiende niet slecht. Hard werken was het wel: 84 uren per week, zes uren werk, zes uren rust. En dat vier weken aan een stuk. Dan waren we een maand thuis. Soms was het zwaar werk, vooral als we rond de booreilanden in Schotland en Denemarken aan de slag moesten. Aan boord ben ik beginnen schrijven. In het begin nam ik mijn banjo altijd mee op reis, maar zo’n ding klinkt veel te luid. Mijn collega’s werden er gek van. Omdat schrijven minder lawaai maakt, ben ik daar dan maar mee begonnen. (lacht) Mijn matrozenleven heb ik vier jaar volgehouden. Toen ben ik naar Elversele teruggekeerd en ben ik daar een restaurant begonnen. Dat was weer eens iets anders.”
Op dat moment was hij getrouwd met Anne Riemeers (eveneens een pseudoniem), de schrijfster van “Liedjes zingen op de fiets”.
Sinds zijn debuut De maquette in 1987 leverde hij ook bijdragen aan talloze tijdschriften en publiceerde hij journalistieke verslagen, diverse romans, theaterteksten, kinderboeken, poëzie, verhalenbundels en reisimpressies. “De Maquette was sterk autobiografisch. Door een pseudoniem te gebruiken, wilde ik daar wat afstand van nemen. Nadien kreeg ik wel spijt van die keuze, maar nu is het te laat om nog onder mijn echte naam te publiceren.” (Gazet van Antwerpen, 14/6/2008)
“Jij bent in Temse gaan wonen en ik ben er gaan lopen,” begroette ik hem tijdens de manifestatie “Dichter aan huis” op 13 oktober 2007 (**), “eens zien wie van ons beiden de slimste was.”
Hij leek het niet echt een leuke opmerking te vinden, misschien omdat hij zich tijdens zijn lezing ontpopte als een regelrechte ambassadeur van Temse, zodat voor hem het antwoord uiteraard duidelijk was. Luc De Ryck kan (en zal) fier op hem zijn.
Met name las hij drie gedichten voor die betrekking hadden op Temse: één over de allereerste spoorwegbrug (nog ontworpen door Gustave Eiffel), één over de teleurgang van de Boelwerf en één over Elversele. Dit was in het kader van een bundel (met tekeningen van zijn huidige vrouw Anne Vernimmen) met plattelandsgedichten, soms gekoppeld aan een belangrijke gebeurtenis in zijn leven (zoals een gedicht over Normandië, waar hij verbleef toen zijn moeder is gestorven).
Deze “aardse” gedichten stonden dan tegenover die welke ontsproten zijn aan zijn zeemansbestaan. Daarbij deed hij wat aan Slauerhoff denken, wat hij helemaal niet uit de weg ging. Integendeel, één van de bekende gedichten van Slauerhoff werd door hem a capella gezongen (op muziek van een vriend van hem, een zekere Peleman), waarna hij een persiflage van hemzelf hierop voordroeg.
In 2010 verscheen “Entre deux mers”, een egodocument waarin Bart Plouvier de lezer meeneemt op een woelige reis door ruimte en tijd: naar zijn jeugd en naar zijn stamkroeg, naar het dorp van zijn heimwee en naar een berg in Wales, naar het Antwerpen van de jaren ’60 en naar de sleepboot uit zijn zeemansjaren. De auteur legt in ‘Entre deux mers’ een complex en beschouwend parcours af dat zich weerspiegelt in een amalgaam van brieven, dagboekfragmenten, reisimpressies en bedenkingen. De bij Plouvier immer aanwezige melancholie loopt als een rode draad door dit boek. Al schrijvend brengt hij zijn emoties in kaart. Hij schuwt de confrontatie met zichzelf niet, demythologiseert zijn drankduivels en vindt opnieuw de liefde uit. ‘Entre deux mers’ is beurtelings lyrisch en controversieel, intimistisch en anekdotisch, puntig en wijdlopig. Dood en verdriet zijn nadrukkelijk aanwezig maar de relativerende humor is nooit ver weg. Bart Plouvier verliest daarbij de vorm niet uit het oog en altijd hanteert hij de rijke en suggestieve stijl die we van hem gewend zijn.
Ronny De Schepper (op basis van Wikipedia)
(*) Ongeveer een derde ervan heb ik in mijn bezit (meestal gekocht als een of andere bibliotheek uitverkoop houdt) maar ik moet tot mijn schande bekennen dat ik er nog altijd geen enkel heb gelezen. Maar ooit zal ik daar eens werk van maken, Bart, anders had ik ze niet moeten kopen natuurlijk!
(**) Hij was te gast in “Chambreplus & Atelierplus”, een trendy zaak van Mia en Hendrik Ackaert in de Hoogpoort (in één van die kelders, waar vroeger ook Arca gevestigd was, zij het dan aan de overkant van de straat).
Referentie
Kris Vanmarsenille, “Een rusteloos, maar moeilijk leven”, Gazet van Antwerpen, 28 januari 2012
Over “Entre deux mers”:
Er waren momenten dat ik als aan mijn stoel genageld zat te lezen. Soms bevond ik me in een kolkende rivier en moest ik om me heen grabbelen om ergens houvast te vinden, dan weer leek het alsof een stuwdam openbarstte en ik met afgrijzen toekeek hoe het wassende water zich met oorverdovend geraas in een vallei stortte, alles wegspoelde.
Bart Plouvier lijkt af te rekenen met miskend worden en teleurgesteld zijn, met pretentie en onwetendheid; hij draait de rollen om en doet boekjes open.
“Entre deux mers” is een gedurfd boek, meesterlijk in vorm gegoten; bewonderenswaardig en confronterend, levenswijsheid van de bovenste plank: gevoelig, ontroerend, soms hard, vaak recht voor de raap. Onnavolgbaar en schitterend.
LikeLike
Men zegt dat de taal die Bart Plouvier hanteert, verwaand, overladen en onleesbaar ingewikkeld is. Naar mijn mening is dit het oordeel van degenen die van begrijpbare taal houden, zoals een recept uit het keukenboek van een blablabla-kok.
Bart Plouvier heeft het begrepen hoor, hoe het draait en zeilt op deze aardkloot en ‘in ieder voor zich’. Al vele jaren analyseert hij met een veelzijdigheid aan taal de verwaandheid, de egotripperij, het racisme, de ontevredenheid, het mooi & meedogenloos, en de massamens die braaf meevaart in het kielzog van ‘brood en spelen’ en ‘sociale vaardigheden’, maar telkenmale weer in de voorste gelederen te vinden is wanneer een individu moet worden neergeknuppeld.
De Commissie voor Letteren vindt Plouviers werk ‘oubollig’, niet vernieuwend. Wanneer Einstein nog had geleefd dan had de Commissie hem wellicht een ouwe zak genoemd.
Anderen vinden dan weer dan Plouvier zich herhaalt. Dat doet een wiel ook, maar men geraakt er wel ergens mee, waar men wil zijn. Te traag, naar ’t schijnt; snelle tijden, snelle schrijvers; literaire snelheidsmaniakken die met doef-doefliteratuur alle regels aan hun laars lappen, hun middenvinger opsteken naar gevestigde schrijvers en hen aan de kant rijden met snelheden die men niet voor mogelijk houdt. Er zo vlug mogelijk geraken is belangrijker dan kwaliteit leveren. Zelfs wanneer het jonge grut uit de bocht gaat, dan nog zouden ze als vernieuwers de hemel ingeprezen worden, terwijl ‘entre deux mers’ amper de pers gehaald heeft.
Het gemis, de gele vlag, het land van tante Marie, de ronde van de maan… meesterwerkjes van een gedreven vakman, literaire visitekaartjes waar België trots op mag zijn maar, verwonderlijk genoeg volslagen onbekend bij het eigen, brede publiek.
Verwaand? Egocentrisch? Bart Plouvier is niet degene die het werk van Vlaamse schrijvers – en van ver buiten de grens – die wat te betekenen gehad hebben of nog steeds zijn, afgunstig negeert, maar integendeel hen een plaats geeft in zijn denken en hun wijsheden citeert. En dat bewijst zijn liefde en respect voor de literatuur, maar ook voor de kunst in het algemeen, net zoals hij zijn liefde en respect voor de kleine man, de sukkelaar, de verstotene, de vreemdeling… ronduit etaleert in zijn verhalen.
Het leven leren begrijpen begint bij de onderliggende laag, en het mag ondertussen duidelijk zijn dat Bart Plouvier dit vanuit zijn eigen ervaring als een (terecht bijzondere) culturele bijdrage beschouwt. Maar als dit alles door links/progressieve middens wordt neergemaaid en door de literaire expertisie als verwaand, egocentrisch, overladen en onleesbaar ingewikkeld aanvaard wordt, dan kan ik niet anders dan de ogen neerslaan uit plaatsvervangende schaamte.
LikeLike