Vandaag is het precies dertig jaar geleden dat Jerome Solon Felder, beter bekend als Doc Pomus, is overleden, precies op dezelfde dag als Jef Houthuys, jarenlang het boegbeeld van het ACV.
De blanke Jerome Felder begon onder de naam Doc Pomus als blues singer: “his stage name wasn’t inspired by anyone in particular, he just thought it sounded better for a blues singer than the name Jerry Felder did.” (Wikipedia). Hij trad op in verscheidene clubs in en rond New York City, zoals op onderstaande foto in The Pied Piper met Uffe Bode, Sol Yaged, John Levy and Rex William Stuart in 1947. Als je goed kijkt, zie je dat Pomus op krukken optreedt, want als kind had hij polio gehad. Hij zou uiteindelijk zelfs in een rolstoel belanden, nadat hij bovenop zijn ziekte ook nog in een ongeval was betrokken geraakt (some guys have all the “luck”). De tragiek van zijn handicap zou de aanleiding vormen voor zijn grootste succes, “Save the last dance for me”. Deze cynische tekst slaat namelijk op zijn huwelijksfeest, waarbij hij noodgedwongen de gasten met zijn kersverse vrouw moest zien dansen.
Het spreekt dus vanzelf dat een zangcarrière voor hem niet was weggelegd, hoezeer het publiek ook bewondering had voor zijn moed. Daarom begon hij maar songs te schrijven voor zwarte artiesten als Joe Turner (“Still in love”), LaVern Baker (“My happiness forever”), Gatemouth Moore (“Love Doctor Blues”), Gary U.S.Bonds (“Seven-day weekend”) en Ray Charles (“Lonely avenue”). Later kwam hij terecht in de slipstream van naäpers zoals Fabian (“Hound dog man”, “Turn me loose”), Frankie Avalon (“Two fools”) of Bobby Rydell (“I dig girls”). Hij is de auteur (of mede-auteur) van “Teenager in Love” van Dion, “Youngblood” van The Coasters, “Save the Last Dance for me”, “This Magic Moment” en “Sweets for my sweet” van The Drifters, “Can’t get Used to Losing You” van Andy Williams, “Suspicion” van Terry Stafford, “Surrender”, “She’s not you” en “His latest flame” (*) van Elvis Presley en “It’s a lonely town (lonely without you)” van Gene McDaniels. Dit werd in 1963 gezongen door Mina onder de titel “Città Vuota” en haalde nr. 2 in de Italiaanse hitparade.
Uit die periode dat Doc Pomus begonnen is als uitvoerder van zijn eigen songs, grofweg van 1944 tot 1955, heeft een obscuur platenfirmaatje (met de uiterst fraaie naam “Whiskey, Women and men …”) een aantal songs heruitgebracht onder de titel “Send for the Doctor”. De plaat is een mengsel van jazz, blues, swing en bop. En omdat Pomus vooral in “zwarte” clubs placht te werken zijn de dubbele bodems vol erotiek en drugreferenties nooit ver weg. Een song als “My Good Pott” lijkt bijvoorbeeld over een meisje te gaan, maar wie de song op drugbeelden navlooit, zal tot andere constateringen komen. En ook “Fruity Woman Blues” laat weinig aan de verbeelding over met zinnen als “Put your right leg on my shoulder, left leg on the floor, if that don’t get every pound of it, can’t use you anymore“.
“Wat interessant was“, zegt Doc Pomus, “was dat ik eigenlijk niet echt de blues kende. Een of twee songs, ja, maar ik had alleen gezegd dat ik zanger was, omdat de clubeigenaar me anders aan de deur zou gezet hebben. Ik zong ‘Piney Brown Blues’ en toen ik klaar was, zeiden ze: bis, bis, encore. En dus deed ik ‘Piney Brown Blues’ nog een keer.”
Eigenlijk was Pomus toen meer een jazz- dan blues-fanaat. Maar omdat hij de noodzaak inzag meer composities bij de hand te hebben, begon hij blues-songs te schrijven. En dat deed hij nog ferventer nadat hij bij een auto-ongeval ook nog zijn hand verbrijzeld had, waardoor hij geen sax meer kon spelen, zijn lievelingsinstrument. Iemand noemde hem “Doc” en hij behield die artiestennaam, niet in het minst omdat hij uit een gegoede familie kwam, waar men zijn muzikale activiteiten (en zeker zijn vriendschap met zwarte artiesten) ongetwijfeld niet zou geapprecieerd hebben.
Doc kende als zanger een trage, maar zekere opgang. Hij kreeg gaandeweg meer opdrachten, hij mocht in grotere zalen zingen, hij kon zijn eigen band vormen en hij kon sommige nummers op plaat zetten. Zeer tot zijn verbazing kregen die producten erg lovende recensies. “Ray Parker die voor ‘The Music Dial’ schreef, gaf me zo’n lovende recensie, dat ik er zelf van schrok“, zegt Doc Pomus. “Ik bedoel: ik wist niet dat ik zo goed was. Ik was alleen een ‘college-kid’, die toevallig in muziek geïnteresseerd was. Ik dacht: ik kan mezelf uitdrukken via muziek, ik kan mijn gevoelens kwijt in de blues en ik kan op deze manier de wereld laten horen wie ik ben“.
Pomus vond een partner in Mort Shuman, een pianist die op amateuristische basis een en ander had geschreven. In het begin gaf Pomus hem tien of vijftien procent royalties voor zijn muziekbijdragen, maar dat percentage werd steeds groter tot Pomus op een dag besloot: “Okay, kid, you’re my partner.”
In 1965 kwam het tot een breuk. Pomus “had er geen goed oog in in wat er toen allemaal gemaakt werd” (de beat boom) en Shuman trok naar Frankrijk, waar-ie in de jaren zeventig eerst aan de kost kwam als Brel-vertaler (voor o.a. Scott Walker en David Bowie) en nadien zowaar zelf de hitlijsten indook met “Le lac majeur” (**).
Rond die tijd herpakte ook Doc Pomus zich ook en schreef songs als “Just to walk that little girl home”, “There Must Be A Better World,” “There Is Always One More Time,” “That World Outside,” “You Just Keep Holding On” en “Something Beautiful Dying”, die werden opgenomen door Willy DeVille, B.B.King, Irma Thomas, Marianne Faithful, Charlie Rich, Ruth Brown, Dr. John, James Booker en Johnny Adams. Sommige critici, zoals Peter Guralnick, Dr. John of producer Joel Dorn vinden dit “signatures of his best craft“. Zo bleef hij rustig bezig tot hij in 1991 stierf van longkanker, op 65-jarige leeftijd.
Ronny De Schepper
(*) Met dank aan Jacky Huys in De Morgen, Wikipedia en Raymond Thielens, die me o.a. wist te vertellen dat de song van Elvis, “His latest flame”, eerder is opgenomen geweest door Del Shannon, maar het was de Elvis-take die meer aansloeg bij de massa.
(**) Blijkbaar moet hij toch ook vroeger reeds in contact hebben gestaan met Frankrijk, want hij zou volgens Guy Depré ook hebben meegeschreven aan “Céline” van Hugues Aufray.