Jaja, allemaal beestjes (foto Willy Dée). Ik weet het wel. Of denk je soms dat ik (of all people!) Ronny en de Ronnies niet zou kennen? Het moest er dus van komen natuurlijk. Een stukje over dieren.
DE KAT IN AL HAAR STATEN
Er zijn “hondenmensen” en “kattenmensen”. Ikzelf ben zonder enige twijfel een “hondenmens”. Ik heb mijzelf eigenlijk nooit afgevraagd waarom (het argument van Prof.Verplanken dat kattenmensen superieur zijn aan hondenmensen omdat katten b.v. niet kunnen ingezet worden bij de bewaking van concentratiekampen kan ik niet zo maar onder de mat vegen), maar als uit de bijbel blijkt dat de hond een “onrein” dier is, dat vaak met prostituées wordt vereenzelvigd, aangezien hij altijd met zijn tong uit zijn bek loopt te kwijlen, voel ik dat Freud me hier weer een poets heeft gebakken.
In an interview about the movie “Inside Llewyn Davis” (2013), Ethan Coen said, “The cat was a nightmare (*). The trainer warned us and she was right, she said, uh, ‘Dogs like to please you. The cat only likes to please itself.’ A cat basically is impossible to train. We have a lot of footage of cats doing things we don’t want them to do, if anyone’s interested; I don’t know if there’s a market for that.”
Met katten heb ik dus altijd al een erg twijfelende verhouding gehad. Wij ontzien elkaar, zo zou je het kunnen stellen. Zij vallen mij niet lastig, ik hen ook niet. Maar ik apprecieer ze. Om hun schoonheid vooreerst, de geoliede elegantie van hun bewegingen en de onovertroffen gezelligheid waarmee zij kreunend langs je been komen schurken. En hun onafhankelijkheid, hun je-komt-niet-verder-dan-hier-houding, staat mij ook wel aan.
En mij niet alleen. Er valt een fikse boekenkast te vullen met wat niet zelden gerenommeerde auteurs zoal over katten neergeschreven hebben (ik vermeld nu alleen maar het charmante mini-boekje van Rudy Kousbroek “De aaibaarheidsfactor” omwille van de originele poezelige kaft) en een kat is ook een favoriete en klassieke metgezel (samen met de pijp en de whisky-fles) van de met de gruwel van het onbeschreven blad worstelende auteur, spinnend op zijn schoot of soezend naast zijn schrijfmachine, een klankbord voor zijn gevoelens van frustratie en geluk (**).
Zo is ook dit boekje van Jean-Louis Hue (oorspronkelijke titel “Le chat dans tous ses états”, ietwat merkwaardig vertaald tot “De kat van miauw tot krauw”) een liefdesverhaal en, zoals het met minnaars vaak gaat, ook hier lijkt de schrijver mij sporadisch de controle over zijn geestdrift te verliezen, want dan ontaardt in nogal vergezochte pseudo-poëtische beelden en vergelijkingen, alles tot meerdere glorie van zijn onderwerp, maar bij de lezer eerder leidend tot irritatie omwille van al deze overbodige pathos.
Dat neemt niet weg dat ik enig plezier beleefd heb aan de lectuur van dit werkje en ik weet nu inderdaad een boel zaken over katten die ik vroeger niet wist. De schrijver heeft er dan ook zijn werk van gemaakt en is in de geschiedenis en wetenschappen grondig gaan grasduinen op zoek naar wetenswaardigheden over zijn lievelingsdier. Iedere bezitter van één of meerdere katten zal aan dit boek dan ook een aangename aanwinst hebben.
Tegelijk is er ook “het anti-katten boekje” dat een vracht karikaturen bevat die deze beesten hekelen. Het is van de hand van Skip Morrow, een kerel die met pen en Chinese inkt aardig overweg kan.
“Het anti-katten boekje” is eigenlijk een nadruk van twee Amerikaanse werkjes die uit 1980 en 1981 dateren en “The official I hate cats book” en “The second official I hate cats book” als titel droegen. Het begint met de tekening van een kat die door zijn gelukkige (?) bezitter de nek omgedraaid wordt en het eindigt met een afbeelding van een man die op zijn wc-papier de beeltenis van zijn geliefde (?) miauwer heeft laten drukken.
Tussenin wordt duidelijk gemaakt hoe men van alle krabbers en sissers af kan geraken, door hen in het frietvet te bakken, door hen te laten bombarderen door een eskader muizen, door hen op te blazen met een springlading met afstandsbediening, enz. Erg vreedzaam is het allemaal niet maar het zijn nu eenmaal denkbeelden die uit het brein van een “hater” komen. Al ben ik het zelf niet eens met alle opmerkingen, met het “anti-kattenboekje” heb ik toch goed kunnen lachen. Dat komt vooral sedert mijn vriendin mijn foto door die van haar troeteldier verving…
Hans Dorrestijn en Fetze Pijlman daarentegen zijn de auteurs van het “anti-hondenboekje” dat bestaat uit een reeks korte bedenkingen, de ene al snediger dan de andere. In “het anti-honden boekje” staan er geen tekeningen, behalve dan op de omslag. De auteurs daarvan moeten het van de spitse en directe tekst hebben. Hun hoofdstukken heten onder meer “wie neemt een hond?”, “de vorm van de hond”, “de hond en andere diersoorten”… Achter deze vrij onschuldig uitziende titels gaat natuurlijk ook een dosis venijn schuil, vertrekkende van de stelling dat eenieder, vroeg of laat, al eens in hondenpoep heeft getrapt en daardoor een afkeer van de blaffers heeft gekregen.
De auteurs hebben echter nog ander anti-materiaal in hun mars. Zij hebben het over het vele, dure eten dat de honden verslinden daar waar de derde wereld honger lijdt, over de agressiviteit van de troeteldieren van sommige machtswellustelingen over de aanstekelijke lawaaihinder die zij van de Noordzee tot aan de Oeral veroorzaken. Zij hebben het echter niet over nuttige “spin-offs”, zoals…
BIJ DE NEUS GENOMEN
Profiel van de ideale werknemer bij de NV Sniffers van Rudy Van Baelen: een goede neus hebben, gehoorzaam zijn, een stabiel karakter hebben en elke dag met plezier voor z’n baas werken. De terugkeer naar de Middeleeuwen? Anseele of Daens nooit geleefd? De oplossing zit hem in de eerste eis: de goede neus. De werknemers van Rudy Van Baelen zijn immers honden. Ze staken niet, ze stellen geen looneisen, maar ze hebben ook een eigen wil. Soms is het een echte hondenjob!
Oorspronkelijk was Van Baelen in zijn vrije tijd hondenafrichter. Maar dan krijgt hij in 1992 een aanbod dat hij niet kon weigeren. Of hij zijn honden niet wou africhten om gaslekken op te sporen? In Scandinavië was dit reeds een gekend gebruik. In Mol richt hij dan een trainingscentrum op met de financiële steun van de firma Borealis, waar hij als informaticus werkzaam was, en van Exxon Chemicals. In het trainingskamp wordt de hond vertrouwd gemaakt met een industriële omgeving (buizen, roosters, veiligheidskleppen, stoom, chemische geurtjes, stalen trappen en hoogteverschillen) en leert tien gassoorten kennen. Na een jaar is hij klaar voor de job. De honden sporen lekken op, waarna met gesofisticeerde apparatuur de grootte van het lek wordt gemeten. “Een hond vindt in drie seconden waar een mens vier uur naar zoekt,” vertelt Van Baelen in “Trends”. “Een productie-eenheid bij Borealis heeft 10.000 mogelijke lekpunten. Het gaat om minuscule lekjes, maar samen zorgen ze voor een ernstige energieverspilling. De hond be-spaart economisch en ecologisch.” Volgens Van Baelen dalen dankzij zijn honden de lekken met 90 %.
De NV Sniffers heeft momenteel vijf honden in dienst, terwijl er zes worden opgeleid. Men zoekt ook naar nieuwe toepassingen, zoals het opsporen van koelgas in de koelruimtes van slachthuizen of het inschakelen van de hond bij rampenpreventie. De vraag is alleen maar: wat zal Michel Vandenbosch daarvan zeggen?
EEN TOEKOMST VOOR STRUISVOGELPOLITIEK?
Die laatste heeft zowaar invloed op… de struisvogelkweek. Naar aanleiding van het MAP gooien inderdaad steeds meer varkens- en runderkwekers zich op een nieuw product op de landbouwmarkt: de struisvogel. Blijkbaar lijdt dit dier aan constipatie, als we het vergelijken met de soortgenoten van Miss Piggy. Bovendien wordt het vlees door snobs als een delicatesse beschouwd. Bijgevolg groeide op anderhalf jaar tijd de struisvogelpopulatie in België van een 100-tal exemplaren tot ruim 3.000. Ook hier kunnen we echter van dierenmishandeling spreken. De vogels kunnen immers moeilijk gedijen in ons vochtige klimaat zodat het gevaar voor ‘voetrot’ verhoogt. De natuurlijke omgeving van de struisvogel is de open savanne met droge, zanderige bodems, waar ze gemeenschappelijke ‘zandbaden’ kunnen nemen. Verder zijn het wel ‘taaie’ dieren (ook hun vlees?), maar erg stressgevoelig. Zodra er een hond begint te blaffen of een auto toetert, beginnen ze wild en zigzaggend rond te rennen tot 70 kilometer per uur. Zo’n vogel knalt dan tegen de omheining aan en kan zware kwetsuren oplopen. We mogen voor dit misbruik onze kop dus niet in het zand steken!
OMDAT HET NIET ALTIJD OVER NAAIEN KAN GAAN, NU EEN VERHAAL OVER SPINNEN
Dr.Leon Baert uit Mariakerke is als arachnoloog werkzaam in het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Als de film “Arachnophobia” er niet was geweest, zou niemand weten wat een arachnoloog is en afgezien van zijn intimi zou ook Dr.Baert nog onopgemerkt door de straten van Gent kunnen dwalen. Helaas, de schikgodinnen hebben hun web gesponnen en een vreselijk lot over hem beschikt: vanaf nu wordt Dr.Baert een Bekende Vlaming. En dat dus omdat Dr.Baert als arachnoloog alles, maar dan ook alles, afweet over… spinnen!
Hoe ziet een arachnoloog er uit? Ik heb me er het hoofd over gebroken, want zonder elkaar ooit te hebben ontmoet, zou ik met Dr.Baert naar de film “Arachnophobia” in de Dekaskoop gaan en geef toe, iemand die je niet kent uit de massa Dekaskoopschuivers halen is onbegonnen werk. We spreken dan maar af “in de hemel”. Nee, niet na één of andere giftige spinnebeet, maar gewoon in het café op de hoek van de Benardstraat.
Dr.Baert begeeft zich overigens op glad ijs, want het heeft gesneeuwd en menige wagen geeft het gevecht tegen het iets hoger gelegen bruggetje op. Geen nood echter, daar zwaait de deur reeds open en ik herken Dr.Baert meteen aan zijn… baard, jawel. De grappen moe heeft hij ongetwijfeld aan het “nomen est omen” toegegeven.
Een groot filmliefhebber is hij niet, Leon Baert, en ook “Arachnophobia” zou normaal aan hem niet besteed zijn. Zijn verwachtingen zijn dan ook niet erg hoog gespannen.
In de bioscoop is er een opvallend grote aanwezigheid van jonge meisjes. Dat zorgt nog voor het begin van de film voor de nodige ambiance. Ongetwijfeld wordt er bij voorbaat al heel wat schrik weggegiecheld.
In afwachting stel ik de voor de hand liggende vraag hoe iemand het in godsnaam in zijn hoofd haalt arachnoloog te worden. Brandweerman of airhostess, ja! Zelfs journalist. Maar arachnoloog, jongens toch!
“Als kind heb ik wel allerlei beestjes gekweekt,” zegt Dr.Baert, “en vandaar misschien mijn belangstelling voor de biologie. Toch waren spinnen geen echte roeping voor mij. Eigenlijk is het zelfs vrij banaal gegaan: professor Hublé wees me erop dat dit onderwerp in België nog zo goed als braak lag en vroeg me daarover te doctoreren. Zo simpel was dat.”
Ja, wat heet simpel. Al van bij de aanvang van het gesprek heeft Dr.Baert immers geen al te hoge pet op van mij omdat ik spinnen insecten heb genoemd! Zelfs een klein kind blijkt te weten dat insecten zes poten hebben, terwijl spinnen er acht hebben.
“Spinnen zijn juist insectenverdelgers,” gaat Dr.Baert verder. “Ze zijn dus zeer nuttig in het milieu omdat ze schadelijke insecten vernietigen. Ze worden trouwens meer en meer gebruikt als biologisch bestrijdingsmiddel.”
En daarmee houdt hij zich dus onledig in Brussel?
“Ja, maar ook met de fanestiek, dat is de verspreiding van de soorten in België, en met de systematiek, dat is het beschrijven en het klasseren binnen het dierenrijk. Voor dit laatste beschik ik vooral over Zuid-Amerikaans materiaal. Binnenkort vertrek ik trouwens voor de vierde keer naar de Galapagos-eilanden.”
“Het laboratorium van de evolutie”, ja ik kijk ook wel eens naar documentaires op televisie! Heeft hij thuis spinnen? De professor schudt het hoofd. Zou zijn vrouw daar problemen mee hebben misschien? “Dat denk ik niet.” En de kinderen? Neemt hij die b.v. wel eens mee naar zijn werk?
“Nee, ik probeer dat gescheiden te houden. Als het te pas komt, tracht ik hen wel uit te leggen dat spinnen niet alleen ongevaarlijk maar zelfs nuttig zijn, maar juist daarom breng ik hen liever niet in contact met de griezels op mijn werk.”
En dat is nu natuurlijk juist het probleem met deze film. Ook die zal ongetwijfeld de fobie nog accentueren. Regisseur Frank Marshall is lange tijd second unit regisseur geweest bij Steven Spielberg. Op die manier heeft hij b.v. de slangen in “The raiders of the lost arc”, de duizendpoten in “Temple of doom” en de ratten in “The last crusade” geregisseerd. Het minste wat je van Marshall dus kan zeggen is dat hij vertrouwd is met beestjes. Dat is zeker goed te merken in deze film, waarin de spinnen de acteurs doorgaans van de planken spelen. Voor hoofdvertolker Jeff Daniels wil ik wel een uitzondering maken: hij is uitstekend als de jonge dokter die, om te overleven, een jeugdtrauma moet overwinnen. Ook hier is Indiana Jones dus niet ver uit de buurt… Daarnaast is er ook nog John Goodman als Delbert McClintock, de Rambo van de spinnenverdelgers. Net als Hitchcock (en alweer Spielberg) zorgt Marshall immers dat humor op gepaste momenten een ontlading vormt. Om anderzijds de opbouw van de spanning toch ook weer niet te ondergraven, draaide hij voor elke komische scène een alternatief. Blijkbaar zijn er op die manier uiteindelijk toch een heleboel scènes gesneuveld, want hoezeer Goodman ook zijn best doet, van zijn rol blijft niet zo heel veel meer over. En tot slot nog deze bemerking: deze film gaat duidelijk terug op de B-films uit de jaren vijftig. Toen werden vredige stadjes om de haverklap bedreigd door allerlei monsters. Die stonden toen symbool voor het communisme. Maar wat nu, na de val van de muur? Wie moet die reusachtige spin voorstellen? Saddam Hoessein?
Tijdens de vertoning zijn de gilletjes van hogergenoemde meisjes niet uit de lucht. Ikzelf kruip twee- tot driemaal tot boven op mijn zetel, maar nachtmerries hou ik er uiteindelijk toch niet aan over. En de professor? Heeft die ervan genoten?
“Een beetje. In zijn genre is het wellicht geen slechte film.”
En kon de regisseur hem af en toe een beetje doen schrikken?
“Dankzij de montage en bepaalde camerastanden wel, maar dat kan dan bij eender welke film, dat hoeft niet noodzakelijk over spinnen te gaan. Want wat dàt betreft zitten er toch heel wat fouten in. Teveel om op te noemen eigenlijk.”
Laten we het dan bij de voornaamste houden.
“De flagrantste was dat een vogelspin geen web maakt.”
Vogelspin? Vogelspin? Ik dacht dat het om een tarantula ging?
“Dat is eigenlijk inderdaad niet hetzelfde, maar voor Amerikanen wel. In de film kruist deze vogelspin met een gewone plattelandsspin, wat ook al totaal onmogelijk is, en als nakomelingen gebruikt men dan Nieuw-Zeelandse delena’s, die alweer een heel andere soort zijn. Deze delena’s zijn trouwens volledig ongevaarlijk, vandaar dat ze rustig over de gezichten van de acteurs konden lopen en zo. Ze zijn wel zeer snel, waardoor de mens rapper geneigd is van te schrikken.”
Onmogelijk? In de persinformatie wordt er verwezen naar een voorval in Australië waar een roderugspin, vergelijkbaar met een zwarte weduwe, door dergelijke kruising grotere giftige nakomelingen zou hebben gekregen.
“Het is wel waar dat in Australië een variante van een zwarte weduwe leeft met een rode rug, maar van die kruising zelf heb ik nooit iets gelezen. Het lijkt me hoogst twijfelachtig. Normaal sterft het mannetje trouwens tamelijk vlug na de copulatie, wat overigens een andere fout was in de film. En heel dat verwarde verhaal over een maatschappijmodel dat vergelijkbaar is met de leefwereld van de bijen is ook al pure fictie. Er bestaan wel sociale spinnen, die samen in een web leven en een zekere vorm van samenwerking vertonen bij het vangen van een prooi, maar van een taakverdeling zoals bij de bijen kan er moeilijk sprake zijn. Ze eten elkaar niet op en dat is bij spinnen al heel wat, want het zijn inderdaad kannibalen, zoals in de film wordt gezegd.”
Alle spinnen blijken ook giftig te zijn omdat ze daarmee hun prooi verlammen. In België leven er echter geen spinnen die voor de mens gevaarlijk zijn. En dan nog.
“Werkelijk dodelijk is b.v. een zwarte weduwe niet. Alleen baby’s en oude of zieke mensen, vooral die met hartkwalen, kunnen na een beet overlijden. Dat wat de neurotoxinen betreft. Daarnaast zijn er ook nekrotische giffen die de huid doen afsterven. Dat wordt in de film b.v. gesuggereerd door die blauwe vlekken. Dat zijn letsels die moeilijk genezen en in extreme gevallen kunnen leiden tot gangreen. Zelfs een gewone spinnebeet kan soms een infectie veroorzaken die aanleiding geeft tot gangreen.”
Dr.Baert probeert zijn lievelingen zo gunstig mogelijk voor te stellen, maar dit vind ik toch weinig geruststellend.
“Dat gebeurt echter alleen als er niet onmiddellijk wordt ingegrepen. Wijzelf staan steeds in contact met het antigifcentrum en daar weet men dan ook welke antistoffen men moet inspuiten voor welke beet. Nee, de kans dat je daar in België mee te maken krijgt, is zo klein dat ze te verwaarlozen is. Het ergste wat je hier kan tegenkomen is een gewone pijn die te vergelijken valt met een wespensteek. Eventueel ook een opzwelling. Dat hangt af van mens tot mens. Er zijn mensen die er niets van voelen, terwijl anderen een dikke arm of een dikke vinger krijgen. Tenslotte zijn er toch ook mensen die sterven van een wespensteek. Dat hangt af van het immuniteitssysteem.”
“Men hoeft ook nooit schrik te hebben dat een spin zal aanvallen. Die is integendeel doodsbang van de mens. Er is maar één soort die aanvalt en dat is de bananenspin, die soms in ons land terechtkomt via de invoer van (uiteraard) bananen. Als je die ziet, maak je beter dat je wegkomt. In ons klimaat sterft ze bijna onmiddellijk, maar in de tropen zorgt ze jaarlijks wel voor een paar dodelijke slachtoffers, omdat ze in de winter de warmte komt opzoeken. Dan schuilt ze inderdaad in pantoffels of onder w.c.-brillen zoals in de film is te zien. Hier in Gent hebben we twee jaar geleden eens een plaag van zwarte weduwen gehad in een katoenfabriek. Ook die waren hier via de boot geraakt. In Brussel hebben we daar trouwens nog een paar exemplaren van.”
Worden spinnen groter door de milieuverontreiniging, wil ik nog weten.
“Dat ze groter worden, zou ik niet durven zeggen. Dat ze beter bestand zijn tegen vanalles en nog wat zou, in overeenstemming met de manier waarop insecten op insecticides reageren, wel juist kunnen zijn.”
Arachnofobie komt voor bij 22% van de bevolking. Over de behandeling ervan vertelt Dr.Baert: “Eerst toont men foto’s van spinnen, daarna moet men die foto’s aanraken. Een volgende fase is een huisspin in een potje. Daar moet je dan naar kijken, daarna de pot vastnemen en tenslotte opent men de pot en laat men de spin op tafel lopen. De bekroning is je hand op tafel te leggen, zodat de spin er gewoon over loopt. Je begrijpt wel dat ik nu een proces van lange duur schets, dat gebeurt allemaal niet op een paar uur!”
Tot slot wil ik nog weten wat Dr.Baert vindt van het portret van zijn “collega” in de film. “Mijn verblijf op de Galapagos-eilanden is vergelijkbaar. Maar de vangmethode (de fogging) zeker niet, al doen de Engelsen dat wel. Doorgaans had ik trouwens de indruk dat men zich toch gebaseerd had op bestaande literatuur. Maar het mooiste vond ik de prachtige beelden van die Venezolaanse tepuis die inderdaad nog praktisch onontgonnen terrein zijn.”
Misschien dat er ergens in het oerwoud dan toch nog zo’n soort van superspin huist?
Referentie
Ronny De Schepper, Omdat het niet altijd over naaien kan gaan: een verhaal over spinnen, Tempo maart 1991
(*) The folk singer Dave Van Ronk, who was an inspiration for some of the movie’s characters and story, released a 1963 album called “Inside Dave Van Ronk.” Its cover was a photo of Van Ronk and a cat standing in a doorway. Roland Turner (played by John Goodman in the movie): “Folk singer with a cat. You queer?” On the “Fresh Air” NPR interview program, host Terry Gross asked the Coens if that was their inspiration for having a cat in the movie, and they said that not only was it not, but also that they hadn’t even noticed the cat on the Van Ronk album cover until they’d completed shooting and an art director pointed out the coincidence during post-production. The cat was given the name of Ulysses, making this the second Coen Brothers movie with a plot partly inspired by Homer’s “The Odyssey”. When the first one, “O Brother, Where Art Thou?” (2000), came out, the Coen brothers told several interviewers that they had never actually read “The Odyssey”. In 2013, they told Terry Gross that they had still never gotten around to reading it. One of them said to Gross: “Yeah. It’s right by my bedside table. I keep looking over at it and going: ugh…”
(**) Alhoewel. Met name Maurice Maeterlinck schoot zijn kat dood als “oefening” in voorbereiding van een duel met Claude Debussy. (Thomas Rap, Zuid-Frankrijk: verhalen van een streek, Amsterdam, Meulenhoff, 1987, p.19)