45 jaar geleden kreeg Johan de Belie de Pol de Montprijs voor “Umbilicalis” (in de jury zat o.m. Rik Lanckrock). Dit stuk is bij mijn weten nog steeds niet gecreëerd (behalve dan die ene scène door Els en Daisy, twee van mijn leerlingen in het KTA van Sint-Niklaas). Misschien omdat de auteur geen gratuïte inlassingen heeft gebruikt om een voyeuristisch publiek te paaien? Ook al wordt er tweemaal of meer ‘in nachtpon’ over de scène gehuppeld (mijn leerlingen pikten hierop trouwens gretig in) en al eindigen teveel scènes met ‘een tedere kus’ of iets dergelijks.

Maar in een veel te strenge recensie waarover ik me nu diep schaam, stel ik dat men de redenering ook kan omdraaien: de seksualiteit is nu eenmaal belangrijk in de intrige en men zou dus net zo goed ook wat meer expliciet kunnen zijn. Zo is het b.v. van belang, ga ik verder in deze recensie die alleen voor Marc zelf was bedoeld en daarom een beetje “duister” is voor buitenstaanders, of Raf Kris nu “bezoedeld” vindt of niet. Want ook hier komt het inwijdingsthema om de hoek kijken, namelijk in de vorm van het zo lang mogelijk uitstellen van de inwijding, dus het zo lang mogelijk willen bewaren van de kinderlijke onschuld.
Maar overigens, wie is die Raf? Alleszins een figuur die niet uit de verf komt, net zoals de broer van Martine, Guido (met daarbij nog een mijns inziens overbodig incestmotief). De schrijver schijnt de “oorzaak” van homoseksualiteit te zoeken in jeugdtrauma’s, wat misschien niet “politiek correct” is, maar zeker niet “wetenschappelijk correct”. In het licht van deze “cleane” behandeling van dit “dirty subject” is de kritiek van ’s schrijvers moeder op de open-en-bloot roman “Twice upon a time” licht te begrijpen, maar is deze matglas-benadering geen vorm van hypocrisie zoals de “uitstalramen” van bordelen? Waarom wordt bijvoorbeeld in een voorafgaande nota aangestipt dat de twee meisjes (vrouwen?) bevallig moeten zijn? Waarom de traditionele leeftijdskategorie 28/bazig en 20/onervaren? Dit leunt trouwens sterk aan bij het al even mislukte “De bittere tranen van Petra von Kant” van Fassbinder.
Men kan natuurlijk opwerpen: dat lesbianisme was niet noodzakelijk, het gaat om diepere waarden, enz. Akkoord, maar waarom dan die “diepere waarden” als spijkers op laag water gaan zoeken in juist zulke lesbische verhouding? Waarom niet tussen vrouwen van 40, 50 jaar bijvoorbeeld? De thematiek zou veel sterker uitkomen en een erg realistisch feit (of mag dat niet?) als de menopauze zou het gegeven zelfs nog versterken.
Overigens viel het wel op dat dit stuk tegelijk met “Twice” is geschreven. De interessante psychologische karakteriseringen en situaties worden eruit overgenomen en in de plaats komen (in de roman) een soort verwaterde versie (als een koffiefilter die voor een tweede maal wordt gebruikt) van de toch wel erg gespierde dialogen, de sterkste zijde van het hele stuk (als er niet te veel gefilosofeerd en geciteerd wordt). Misschien had de heer de Belie ofte Johan voor de vrienden (tot welke kategorie zal ondergetekende behoren na deze recensie?) er beter aan gedaan de roman-in-samenwerking te laten voor wat hij is en zelf een roman (geen toneelstuk) zonder Moord en Doodslag te schrijven waarin heel duidelijk Martine gelijk is aan Patsy en Kristien aan Danièle? Paul hoeft zelfs niet eens van naam te veranderen! Zijn co-auteur zou in dat geval al tevreden geweest zijn met een bedanking in een klein hoekje (*).
Wat zullen we verder nog schrijven? Dat er een contradictie zit in het slot? De laatste gesproken woorden laten immers een happy end vermoeden. Martine neemt dan de pillen (ach Andrea toch!), gooit ze weg en raapt ze weer op. Het slot is m.a.w. enkel naar de schijn open. Na de laatste dialoog is deze scène immers zinloos. Want als ze ze wél neemt, dan valt het stuk in elkaar. En neemt ze ze niet dan is de scène nog overbodiger dan ze nu al is. M.a.w. het schijnvraagteken wordt best weggenomen.
Overigens zou ik een happy end, hoe genuanceerd ook, voor één keer uitstekend vinden, niet omdat ze nu opnieuw in de maatschappij “passen”, maar omdat Martine haar onschuld inderdaad heeft bewaard en Kristien, naargelang van haar latere houding, ze kan bewaren of verliezen. Zij staat het zwakst. Zij is het “open” slot. Pas nà het stuk wordt immers bepaald of ze een “goed” of “slecht” personage is.
Verder zijn de symbolen (de teddybeer, de hand) een beetje te doorzichtig, maar dat zal wel zijn omdat ik een gepriviligeerd lezer ben. Idem dito voor de namen. Het doet me trouwens plezier dat “Eiland in de Grootstad” (**) toch nog érgens verder leeft. Alleen is het broertje dat toegedekt en ‘goenacht’ gekust wordt, een zusje geworden dat toegedekt en verkracht wordt…
De nauwelijks verhulde afgunst die uit deze “recensie” spreekt, belette anderzijds niet dat ik mij wel inzette om het werk van Marc uit te dragen. Zo stuurde ik een aantal van zijn gedichten naar Tliedboek en in nr.44 (november 1976) werd effectief ook zijn gedicht “De Heer zij met U” geplaatst. Of hij daar evenwel veel plezier heeft aan beleefd is twijfelachtig. Het gedicht werd immers gebracht onder de titel “leer en vermaak” en of Marc dan voor de “leer” of het “vermaak” instond, was niet duidelijk (topografisch viel het wel onder “vermaak”), maar hij moest deze rubriek delen met ene Adhemar Lejuste, CVP’er te Zellik, die voor de verkiezingen een Nederlandse tekst had gemaakt op “Jingle Bells” en dat ging dan als volgt: “Stem Lejuste, stem Lejuste, kies de naam Lejuste, die blijft in de gemeenteraad, kies de naam Lejuste (bis)”
Enfin, het was wel grappig dat het ook hiér om een Adhemar ging natuurlijk, want Marc zijn tweede (of derde) naam was eveneens Adhemar en in intieme vriendenkring werd hij dan ook met die naam aangesproken, omwille van de fysieke gelijkenis met de briljante zoon van Nero (afgezien van de Freek de Jonge-brilleglazen dan). Toen hij op een bepaald moment in de kliniek lag, maakte ik zelfs een collage waarop Stanne De Neve als Filiberke stond afgebeeld, Edwin Thoen als Nero en ikzelf als Jommeke.
Ook bij het gedicht van Marc zelf stond een ironisch tekstje dat door Miel Appelmans nota bene in mijn schoenen werd geschoven, maar soit. Het ging als volgt: “Johan de Belie heet eigenlijk Marc De Decker en, wat nog erger is, woont in Sint-Niklaas. Zag het levenslicht in 1948, speelde kabaret, bezondigde zich aan magisch-realistische novellen, pleegde één roman op zoek naar een uitgever (Twice upon a time) en een drietal toneelstukken. Houdt er zijn eigen Stok-teater op na, wat ook al niet van iedereen gezegd kan worden. De Heer zij dus met hem en zijn rabarbers.”
Deze laatste ietwat kryptische zin slaat op het feit dat het gedicht “De Heer zij met U” een “stok” heeft (zoals het de oprichter van het Stok-teater past natuurlijk) en dat is dan telkens een variatie op het zinnetje “de rabarbers die in het voorjaar bloeien”.

Ronny De Schepper

(*) Dit vind ik werkelijk een mislijk makende opmerking. Wat een oen kan ik bij wijlen toch zijn!
(**) Nog zo’n opmerking! En dat terwijl Marc zo attent uit de hoek kan komen. Ik zal daar zo dadelijk een voorbeeld van geven, maar eerst moet ik toch ook een kleinigheid verduidelijken: “Eiland in de grootstad” is het eerste volledig eigen toneelstuk dat ik heb geschreven (vooraf had ik nog een eigen bewerking gemaakt van “Le voyage de Monsieur Perrichon” van Eugène Labiche), maar dat ik (helaas) later heb vernietigd. Maar goed, wat Marc betreft nu. Na mijn artikel over ROD STEWART schreef hij een lezersbrief naar De Rode Vaan onder de titel: TREFFEND. “Mag ik eens wat plaats vragen om een mening te geven over het artikel over Rod Stewart dat in de r.v. van 30/10 verschenen is ? Het artikel heeft mij in hart en kloten getroffen en de redenen daarvoor zijn meervoudig. Ten eerste werd Stewart gesitueerd in de context van de maatschappelijke muziekscene van de jaren 60 etc. Bovendien werden er interessante linken gelegd op muzikaal vlak. Voeg daarbij een waardevolle round-up van het Stewartiaans oeuvre, round-up die wellicht ook voor mensen die Stewart niet of nauwelijks kennen van betekenis is. Een rake, scherpe, soms weemoedige typering. Bovenal werd gepeild, zo zeldzaam, naar de psychologische achtergrond van de superster; geen oppervlakkige hoera- of boe-geluiden dus maar menselijke ontroering. En dan werd tenslotte de persoonlijkheid van de journalist aan het woord gelaten, wat wel meer zou mogen gebeuren. Het is niet omdat het allemaal kameraden zijn, dat ik geen kameraad van één van mijn ego’s mag zijn. Op deze wijze ben je meer betrokken als journalist, en betrek je de lezers ook veel meer. Warmte zodoende i.p.v. afstandelijke nuchtere oppervlakkigheid. Dat voel je, en dat treft je. Meer van dat zou ik willen zeggen, ik heb het nu dus ook gezegd.” Alhoewel Marc zijn artikels in De Rode Vaan onder de naam Johan de Belie schreef en M.D.D. dus normaal gezien niet met hem kon worden geassocieerd, opteerde hij toch voor de afkorting “A.D.D. • St-Niklaas”, wat dubbel leuk was, aangezien Adhemar (zijn derde naam) het koosnaampje was, waarmee ik hem had bedacht.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.