In 1986 trouwt Johan Verminnen met het gewezen fotomodel Catherine Mattelaer die gedurende acht jaar de gezellin van Roland Van Campenhout was geweest, maar volgens de legende ook begeerd werd door Tim Hardin, Boz Scaggs en Van Morrison. Samen maken ze Paulien, wat Verminnen tot een liedje inspireert.
Op de Kattekwaad-CD komt Johan Verminnen echter rolbevestigend uit de hoek. In “Papa komt me vandaag halen” geeft hij het tranerige relaas van een kind van gescheiden ouders dat niet meewil als haar vader haar komt halen. Want, “waarom mag mama niet mee?” Schuldgevoelens bij de vader leggen, een kind dat ongenuanceerd partij trekt voor de moeder, bezoekrecht aan zijn laars lappen, het mag allemaal bij Verminnen. Nooit gedacht dat de lucht van Sint-Martens-Latem zo slecht was voor het gezond verstand. Slechtste nummer van de CD en alleen geschikt om in gespreksgroepen van de Bond van Gescheiden Mannen en hun Minderjarige Kinderen te worden behandeld.
Als tegengif staat er wel “Co Co Papa” op (van Giedo Van Hellemont), een begrip dat juist door de B.G.M.K. werd gelanceerd (in verband met co-ouderschap), maar als nummer stelt dit eigenlijk toch niet veel voor. Geef mij, wat deze problematiek betreft, dan maar liever “Ik voel me goed” van Stekelbees, dat overigens uiteraard niets heeft te maken met het gelijknamige nummer van de reeds geciteerde heer Verminnen, die zich op dat moment steeds meer als voorzitter van ZAMU begint te profileren: “In tegenstelling tot de meeste van mijn collega’s vind ik de infrastructuur in België niet zo slecht. Je moet dat met een koel hoofd bekijken en dan vind ik dat we hier vrij vaak kunnen optreden, als je bekijkt hoe klein dat land wel is. De mogelijkheden tot promotie zijn ook vrij gunstig, en alles bij mekaar krijg je hier toch vaak een eerlijke kritiek op wat je doet. In Nederland en Frankrijk zit dat wel even anders: de belangengroepen hebben daar meer in de pap te brokkelen dan wie ook, en dat besmet natuurlijk alle eerlijke pogingen om muziek in een serene sfeer te maken. Wat ik wel een nadeel vind is dat je hier in de studio konstant moet rekening houden met tijd en dus geld. Al kan ik dat wel begrijpen: zo’n studiotijd is duur, en als je aan een plaat werkt waarvan al vaststaat dat er maar zóveel exemplaren van verkocht zullen worden, dan kan je ook moeilijk verwachten dat je al met een dubbel zo hoog budget start. Ik geloof dus niet in de vaak gehoorde klacht ‘alle platenfirma’s zijn haaien’. Je moet gewoon zèlf je plaats kennen binnen zo’n firma, en weten wat je ervan kan eisen. Ze hebben er, net als jij, natuurlijk veel voordeel bij dat jij veel platen verkoopt.”
De ontstaansgeschiedenis van deze vereniging van zangers en muzikanten gaat terug op 1992, toen de wet Lalmand op de nevenrechten (rechten van uitvoerders) is gestemd. Toen vond de IFPI (vereniging van platenfirma’s) het nuttig dat er ook een gesprekspartner voor de uitvoerende artiesten zou zijn.
Hij herinnert eraan dat eigenlijk nog steeds de wet Major uit 1969 van kracht is, waarbij de organisator werkgever is. De organisatoren schrappen echter stelselmatig de paragraaf in het contract, waarin staat dat zij de sociale bijdragen zullen betalen en laten deze schrapping dan door de artiest paraferen. “Dat gebeurt zelfs als we voor de vakbond optreden,” aldus Verminnen.
En zo kwam het dat in 1972 de ASKZ plotseling aan zijn deur stond om 300.000 fr. achterstallige betalingen aan de kas van zelfstandigen te komen ophalen (nota van mezelf: de ASKZ is slechts één van de vele bestaande kassen voor zelfstandigen; dat zij dus de culot hebben om die “achterstallige betalingen” op te eisen is dus wel heel aanmatigend).
Van dan af is Verminnen zelfstandig en schreef hij zelfs zijn muzikanten als halftime-werknemers in, ook al ging hij daar bijna aan failliet (zeven optredens per maand waren noodzakelijk gewoon om die muzikanten te kunnen betalen). Hij was dan ook genoodzaakt hen te ontslaan, al heeft hij ze nog een tijdlang uitbetaald tot ze voldoende werkdagen hadden om te kunnen gaan stempelen. Daarna is hij zelf opnieuw als zelfstandige aan de slag gegaan, samen met Tars Lootens, die eveneens het zelfstandigenstatuut had. Wie vóór het einde van de jaren tachtig immers dat statuut had verkregen, heeft het sindsdien ook mogen behouden (al is het dus eigenlijk niet wettelijk).
Johan Verminnen geeft wel toe dat niet alle artiesten vragende partij zijn voor een statuut, want dan zijn ze uiteraard ook meer controleerbaar. En zo gebeurt het b.v. dat jonge werklozen worden geschrapt op basis van een aantal optredens met een popgroepje.
Anderzijds wil hij wel beklemtonen niet enkel rechten te eisen voor de artiesten, zij hebben ook plichten. De plicht om een bijdrage te betalen b.v.
Het standpunt van ZAMU is daarom: behoud de wet Major, maar voeg er de mogelijkheid van een “zelfstandigheidsverklaring” aan toe, voor wie voldoet aan bepaalde normen (boekhouding b.v.). Daarbij richt men zich naar het Nederlands model, zegt Johan Verminnen, maar Cecilia De Moor wijst erop dat dit niet helemaal waar is: zelfs wie een zelfstandigheidsverklaring heeft afgelegd blijft daar immers nog uitkeringsgerechtigd.
Het grootste probleem in de “bizness” zijn echter de tussenpersonen: “Ik geloof dat er meer managers dan artiesten zijn.”
Dienaangaande heeft ZAMU twee eisen:
1.het beroep moet gesaneerd worden – er bestaat wel al een licentie, maar dat is op dit moment een lege doos;
2.de managers zouden inhoudingsplichtig moeten kunnen zijn, dat wil dus zeggen dat zij de sociale bijdragen storten, de boekhouding voeren enz. Men zou hen op dit vlak immers kunnen vergelijken met interimbureaus.
Als dan een artiest niet zelfstandig wenst te zijn of zich ook niet aan een manager wenst te onderwerpen, kan hij zich nog altijd richten tot de centrale kas, die vooral vanuit de ACOD (toen nog vertegenwoordigd door Dirk Diels) wordt gepromoot, zij het dat hij liever gebruik zou maken van de bestaande kassen omdat hij blijkbaar twijfelt aan de efficiëntie van alweer een nieuwe administratie.
Hij zet zich voor alle duidelijkheid ook nog eens af tegen het wetsvoorstel van de huidige justitieminister De Clerck, die weliswaar de keuze laat tussen de zelfstandigheidsverklaring en het werknemersstelsel, maar die pas achteraf “begeleidende maatregelen” voorziet.
Verminnen betreurt ook het voorstel Vandenbossche, al is hij wel blij dat ZAMU er zijn mening mocht over geven (en op basis van het verslag van de jongste vergadering lijkt men zelfs stevig op hun amendementen in te gaan, RDS).
Een andere eis van ZAMU is de belastingspreiding. Dat men niet heel zwaar getaxeerd wordt op dat ene succesjaar, terwijl men daarvoor en daarna vaak amper aan de bak komt. In dat verband wijst hij trouwens nog op het feit dat een artiest voor de (nochtans noodzakelijke) repetities niet vergoed wordt en dat, nog erger, deze ook niet in aanmerking komen als “werkdagen”.
Volgens Johan komen vele problemen op dit vlak ook voort uit het feit dat deze materie niet gecommunautariseerd is.
Daarom werd de vzw ZAMU opgericht met als voorzitter Johan Verminnen en met als voornaamste doelstelling een valabele gesprekspartner te worden in de uitwerking van een evenwichtig stelsel. Artiesten, die hun mening, suggesties, ervaringen, enz. kwijt willen omtrent deze problematiek, worden uitgenodigd om schriftelijk contact op te nemen via het adres Vossendreef 4, bus 16, 1180 Brussel, of telefonisch op het nummer 016/27.06.66.
De vzw moet trouwens zelf uitkijken voor belangenvermenging, want één van de “activiteiten” was b.v. het schrijven van een brief naar Minister van Volksgezondheid Laurette Onkelinx, waarin ZAMU haar “bezorgdheid uitdrukt over de gevolgen van het verbod op tabaksreclame voor de festival- en concertsector”. Tegelijk kan men dan vaststellen dat de vzw voor 35.000fr werd “gesponsord” door de sigarettenfirma L&M….
Op 19 december 1999 werd in de Brugse stadsschouwburg aan Johan Verminnen de Van Acker Prijs 1999 uitgereikt. De tweejaarlijkse prijs, genoemd naar de vroegere socialistische premier Achilles Van Acker, looft het sociale aspect van Verminnens oeuvre. Eerdere laureaten waren o.a. Louis Paul Boon, Hugo Claus en Jan Decleir. De prijs bestaat uit 200.000 fr. en een bronzen beeldje van Vic Gentils.
Op 28 mei 2011 stelt Peter Vantyghem hem in De Standaard de vraag of hij er geen spijt van heeft dat hij zijn zangcarrière vaak in de schaduw stelde van zijn activisme als directeur van Zamu (vereniging van Zangers en Muzikanten) of nu als gedelegeerd bestuurder van Sabam, knikt hij resoluut.
‘Ja, daar heb ik spijt van, omdat ik mijn repertoire nog uitzonderlijker had kunnen maken als ik me ten volle aan de muziek gewijd had.’
“Geen spoor van bescheidenheid,” merkt Vantyghem op. “De zanger van ‘Laat me nu toch niet alleen’, ‘Ik wil de wereld zien’, ‘Brussel’ en ‘Vier hoog in de wolken’ is zich bewust van zijn catalogus en zijn iconische plaats in de geschiedenis van het Nederlandstalige lied.”
“Sinds kort is hij opnieuw een man alleen,” gaat Vantyghem verder. Na 23 jaar strandde inderdaad zijn huwelijk met ex-fotomodel Catherine Mattelaer.
Ronny De Schepper
“Vele jaren later trouwt Johan Verminnen met het gewezen fotomodel Catherine Mattelaer die gedurende acht jaar de gezellin van Roland was geweest, maar ook begeerd werd door Rory Gallagher, Tim Hardin, Boz Scaggs en Van Morrison.”
Hello, there is no truth to what you said about Catherine Mattelaer and Rory Gallagher in your column of May 2006. Catherine pursued R. Gallagher for many years, even throughout her relationship with Roland van Campenhout – but without success. She finally gave up and when she became pregnant by Johan Verminnen, she settled for marriage with him (which was not a bad choice at all, of course).
Sincerely,
Tom Ormond
LikeLike
Het allermooiste lied vind ik ,wat Johan ooit heeft gemaakt is ,,in mijn kamer .zo,n nummers moest hij meer opnemen
LikeLike