Glenn Frey, gitarist en stichtend lid van de Amerikaanse rockband Eagles, is vijf jaar geleden gestorven in New York. Hij werd 67 jaar. Volgens de bandleden overleed hij aan de complicaties van reumatoïde artritis, een acute dikkedarmontsteking en een longontsteking. Hij was enkele weken geleden ziek geworden. De Eagles annuleerden in november 2015 nog een optreden in Washington als gevolg van de gezondheidsproblemen van Frey. De bedoeling was om eind 2016 opnieuw op te treden, maar dat zal dus zonder hun gitarist zijn. (Foto Steve Alexander – originally posted to Flickr)
Glenn Frey kennen wij dus vooral als één van de zangers/gitaristen/stichters van The Eagles. Wat minder bekend is, dat is dat Frey ook een bescheiden acteercarrière heeft uitgebouwd, o.a. in de televisieserie “Miami Vice” en in de Hollywoodfilm “Jerry Maguire”. Men zou dus op z’n minst verwachten dat hij zou weten dat hij zich niet boos hoefde te maken op Jeff Bridges n.a.v. de scène in “The Big Lebowski”, waarin zijn personage een hekel had aan de muziek van The Eagles. Dat was immers een idee van T-Bone Burnette die instond voor de soundtrack. Bovendien kan je die scène ook andersom interpreteren: het is immers een zwarte taxichauffeur die zich daarom zo boos maakt op Lebowski dat hij hem uit zijn taxi zet, terwijl The Eagles toch een typische blanke groep zijn. Anderzijds moet er toch iets van aan zijn, van die afkeer die de groep in muziekmiddens oproept, want initially, Allen Klein wanted $150,000 for the use of “Dead Flowers” by The Rolling Stones, but he so adored the scene where The Dude talks about hating “the fucking Eagles”, he waived the licensing fee.
Eind mei 2013 heb ik nog naar het eerste deel van de documentaire “The history of the Eagles” gekeken op Canvas en toevallig stond ’s anderendaags, op 1 juni, in de Gazet van Antwerpen, een bespreking van de dvd in kwestie door ene S.V.
“The story of an American band is de ondertitel van History of the Eagles,” schrijft S.V. “In deze drie uur durende documentaire wordt dan ook meermaals benadrukt hoe oer-Amerikaans dit in 1971 opgerichte gezelschap wel is.”
Dat kan wel zijn, maar zelf viel ik toch achterover toen ik vernam dat de eerste twee elpees in Londen werden opgenomen! The Eagles wilden immers per se Glyn Johns (o.a. van The Who, The Rolling Stones en Led Zeppelin) als producer en die wilde op zijn beurt enkel in zijn vertrouwde Olympic Sound Studios in het zuidwesten van Londen werken, vandaar. Dat maakt dus ook dat de legendarische Desperado-elpee (de afgedrukte hoes kan volgens de documentaire niet de originele hoes zijn), die zo door en door Amerikaans klinkt, dus eigenlijk een Engels product is. Overigens ging de elpee die wij nu inderdaad (en terecht) “legendarisch” noemen oorspronkelijk de mist in. Het is pas toen Linda Ronstadt het titelnummer coverde dat er wat schot in de zaak kwam. Uit de documentaire blijkt overigens dat het verhaal dat The Eagles oorspronkelijk de begeleidingsband van mooie Linda was, stevig dient te worden gerelativeerd. Ten eerste heetten ze toen nog niet The Eagles, ten tweede waren er toen nog maar twee leden bij (Glenn Frey en Don Henley) en ten derde heeft dat verhaal toch maar heel kort geduurd. Anderzijds dient gezegd dat de vriendschap en de samenwerking met Linda Ronstadt nadien nog is blijven doorlopen.
S.V. schrijft daarom terecht: “Het eerste deel van de documentaire is fantastisch. In twee uur tijd nemen de makers je mee naar California op het scharnier van de sixties en seventies. De eerste samenwerkingen van Don Henley en Glenn Frey vormen dan onderdeel van een ontluikende scene waarin ook Jackson Browne, Bob Seger, J.D.Souther, Joni Mitchell en Linda Rondstadt een rol spelen. Historische beelden benadrukken speelplezier en camaraderie, en maken duidelijk hoe uit een onachtzaam uitgesproken zinnetje een wereldsong kon ontstaan.” Hiermee maakt S.V. een allusie op “You can’t hide your lying eyes”.
“De meningsverschillen die later leidden tot verschillende personeelswissels komen minder nadrukkelijk aan bod dan in de verhalen van Eagles-biografen,” stelt S.V. terecht vast en hij of zij gaat verder: “History of the Eagles is zo ‘band approved‘ dat je de historische correctheid in vraag moet stellen. Dat doet weinig af aan de heerlijke onderdompeling van die eerste filmhelft. Het reünie-verhaal in een tweede deel is minder interessant en bevestigt het bestaande beeld, van groepsleden die nog alleen via hun advocaten met elkaar praten, niet. Of is het veelzeggend genoeg dat de vier Eagles in de volle drie uur van deze film niet één keer samen aan de interviewtafel te zien zijn?”
Een zeer terechte opmerking, al heeft dit het voordeel dat ik dan eindelijk misschien zal kunnen plaatsen wie wie is. Dat is trouwens een kritiek die S.V. in zijn of haar recensie wel had mogen vermelden: het is niet altijd duidelijk wie aan het woord is. Soms moet je als kijker enkel op de stem afgaan en dat is toch wel heel veel gevraagd, vind ik. En de vele personeelswisselingen maken het er dan al niet makkelijker op en al helemaal niet als The Eagles in beeld komen zoals ze nu zijn: kale of grijze, dikke uitgezakte mannekes die er in het beste geval als gepensioneerde boekhouders uitzien en in het slechtste geval spreken ze nog altijd een beetje haperend omdat de drugs hun verwoestende werk hebben gedaan (vooral bij Joe Walsh).
Ronny De Schepper