« De collega’s » gingen veertig jaar geleden (27-12-1980) op de terroristen-toer. De genaamde Van Hie werd er een moment van verdacht een gevaarlijke bommenlegger te zijn. Hij speelde het spelletje mee en meteen was de aanleiding gevonden voor een zwakke aflevering van dit feuilleton dat zeer onevenwichtig maar des niettegenstaande erg populair blijft. Lijdzaam ondergaan lijkt ons de enige remedie om het te overleven. Want van kankeren over « de slechte smaak » van « het grote publiek » krijgt men enkel stenen in de gal. En dat kan heel pijnlijk zijn en helemaal de moeite niet waard… (Lode De Pooter in De Rode Vaan)
Een jaar eerder had ik het reeds over komische feuilletons die over sentimentele bananenschillen uitglippen. Deze week komt ook “De Collega’s” zich daarbij voegen. De humor was weer van het prot-niveau, maar er zaten wel elementen in die tot een sterk dramatische aflevering hadden kunnen uitgroeien. Daar dit uiteraard de bedoeling niet was, bleef men steken in het halfslachtige dat ik altijd aan dergelijke feuilletons verwijt. Wel werden de personages nu beter gesitueerd en waren ze niet langer marionetten in het luchtledige. Ook kwam het acteertalent van Jaak Van Assche (De Pesser) goed tot zijn recht. In de eerste aflevering reeds was mij dit opgevallen, daar waar vooral Mandus De Vos en René Verreth mij tegenvielen na hun knappe prestatie in “Het Machtig Reservoir”. De zwakste schakels zijn echter Nellie Rosiers, die mij ook in “De dood van een non” niet kon bekoren, en Jo Crab, die nog een ouderwetse speelstijl aankleeft.
Deze week bracht ik dan ook een bezoek aan de kantoren van de collega’s in Brussel. De collega’s van wat? Ik vraag het me nog steeds af. De collega’s van wie? Van u en mij. Meteen heb ik de meest negatieve en de meest positieve kritiek geformuleerd: het grote gebrek van het feuilleton is de vaagheid wat de werkelijke arbeidsactiviteit betreft van deze mensen; de grote kwaliteit is hun herkenbaarheid, hun kleine menselijke kantjes die ervoor zorgen dat – kom, geef het maar toe – je op kantoor nu ook sommige “collega’s” met Jomme en Philemon en Bonaventuur aanspreekt.
Directeur Paul Tienpondt, afdelingschef Philemon Persez, secretaresse Mireille Puis, onderafdelingschef Bonaventuur Verastenhoven, opsteller Jean De Pesser, klerk Gilbert Van Hie, klassificeerder Jomme Dockx, typiste Betty Bossé, gangwachter Hilaire Baconfoy, koffiemadam Arabelle Lucas, ze waren er allemaal. Bij een straffe bak van Arabelle praatten we wat over het succesrijke feuilleton.
Jan Segers: Jomme, ik weet wel dat jij er niet de geroepen figuur voor bent, maar zou je misschien toch even kunnen uitleggen hoe deze reeks ontstaan is?
Jomme Dockx: Awel, da’s vreemd da ge da nu vraagt, zie, want mijnen Adelbrecht die heeft ij da deze morgen ook nog gevraagd. Pa, zeid’ hij, pa, hoe komt da eigenlijk da gij op televisie komt? Ik zei, Adelbrecht jongen, da zal ik u eens vertellen, zie. We zijn indertijd bij het Mechels Miniatuur Theater met een groep rond de tafel gaan zitten en hebben allemaal elementjes aangebracht voor de karakters van onze personages. Het is de onschatbare verdienste geweest van Jan Matterne dat hij al die gegevens geflieterd heeft tot er verschillende goed omlijnde karakters ontstonden.
Jean De Pesser: Gefilterd, Jomme, niet geflieterd!
Jomme Dockx: Geflieterd, ja, da’s toch wa da’k zei, hé?
Jan Segers: Dat is uit een ander feuilleton, Jomme. Maar goed, daaruit kwam dan het toneelstuk “De Collega’s” voort. Op televisie zijn er dan nog drie personages bij gekomen: Tienpondt, Baconfoy en Arabelle. Buiten u, directeur, zijn deze figuren veel zwakker dan de rest. Hoe komt dat eigenlijk?
Paul Tienpondt: Menier den directeur, hé vriend, en menier Tienpondt. Moar veur de rest: da goa zu, hé vriend.
Arabelle Lucas: Jommer, allé zeg, straks gene koffe nie meer, hé menier de journalist!
Hilaire Baconfoy: Il siffle si haut du moulin et il ne parle probablement même pas le français!
Jan Segers: Miraaj maasje, jij spreekt tenminste een beetje beter je moedertaal. Zij het wat geaffecteerd, wat mij de vorige keer ook kwaad deed vertellen over jou. Maar nu ik in de laatste aflevering gezien heb dat er ook met jou wel iets te versieren valt, wil ik milder zijn. Vertel me eens: hoe zit dat met de taal? Dat is toch hét grote probleem bij Vlaamse producties?
Mireille Puis: Inderdaad. Bonaventuur en ik spreken echt algemeen Nederlands, de rest doet het wat losser maar toch beschaafd. Mijn “beschermer”, Philemon Persez, denkt dat hij beschaafd spreekt, maar hij heeft afschuwelijke tweeklanken. En de directeur spreekt zijn dialect omdat hij denkt dat het beschaafd is, maar dat is dan ook een Antwerpenaar.
Jan Segers: Jaja, Philemon je “beschermer”… Is dat soms de hoofdrolspeler?
Philemon Persez: Ah neen hé meneer, echte hoofdrollen zitten er niet in. We zaan misschien een beetje naïef, maar we zaan ervan uitgegaan dat niemand in dit leven belangraker is dan de ander. Anders zouden het ook geen collega’s zaan. Dus was er geen plaats voor hoofdrollen in de letterlake betekenis van het woord.
Jan Segers: Gaat het er echt collegiaal aan toe op de set?
Philemon Persez: De manier waarop waa gewerkt hebben, hein, met zo’n inzet, tegen zo’n tempo, met zo’n sterke groepsgeest, dat was echt iets waar je een kick van kraagt, ja. Oh, ik ga niet zeggen dat er in die taad geen wravingen tussen ons ontstonden – die waren er heel zeker – maar het is allemaal zo spontaan gegroeid dat het wel zo op de kaker moet overkomen.
Jan Segers: En jij, Bettyke, jij hebt nog niks gezegd?
Betty Bossé: Wat zou ik moeten zeggen? Gaan we straks samen eens een glaasje drinken?
Jan Segers (bloost): Mja, ja, hm, straks… Dan geef ik nu maar gauw het slotwoord aan Gilbert Van Hie.
Gilbert Van Hie: Heel den boel opblazen, dà moesten ze doen!
Jan Segers
P.S. Voor wie het nog niet mocht doorhebben: dit gesprek heeft natuurlijk nooit plaats gehad. Het is samengesteld uit uittreksels uit de BRT-persinformatie, Humo, De Standaard en TV-Strip.