Het is vandaag veertig jaar geleden dat ik na een stageperiode van twee jaar op De Rode Vaan officieel werd erkend als beroepsjournalist.
Sinds de start van de filmgeschiedenis toont het zilveren scherm politiemensen, sheriffs en detectives. Voor de cinema beschikken zij over de heuglijke eigenschap dat zij als vertegenwoordigers van de publieke macht gelegitimeerd geweld kunnen gebruiken voor de handhaving van orde en rechtvaardigheid. Geweld was een middel om de waarheid te achterhalen. Ook journalisten genieten die dubbelzinnige eigenschap, zij het op een andere manier. Ook zij zijn vaak op zoek naar waarheid en rechtvaardigheid, waarbij zij genieten van een grote vrijheid en handelingsbekwaamheid. Rond de journalist hing al gauw de mythe van vrijheid, publieke macht, beschermer van de democratie. De journalist werd gezien als een objectieve bron van waarheid. Hoewel het beeld van de journalist in heel wat vroege films vaak positief was, kantelde dit imago snel.
De eerste kritische film over het werk van een journalist is “The front page” van Lewis Milestone uit 1931. Het is de eerste filmversie van het Broadway-succes van oud-journalist Ben Hecht over het hardgekookte krantenwereldje van Chicago in de jaren twintig. Oorspronkelijk werden de lachsalvo’s veroorzaakt door het bekvechten tussen een bikkelharde uitgever en zijn sterreporter. Deze rollen gespeeld door resp. Adolphe Menjou en Pat O’Brien werden in 1974 nog eens overgedaan door Walter Matthau en Jack Lemmon (foto) in een regie van Billy Wilder.
Hecht was ook de scenarist van het smartlapperige “The miracle of the bells” van Irving Pichel in 1948, waarin Fred MacMurray een press agent speelt. Rumor had it that Ben Hecht took the screenplay assignment on condition he didn’t have to read the book. Quentin Reynolds, who is credited onscreen as screenwriter, supposedly read the book and reported its contents to Hecht.
Regisseur Howard Hawks maakte voor zijn “His girl’s friday” uit 1940 van de journalist een vrouw, wat de komedie meteen in een ander perspectief plaatste en er een dolle oefening van maakte in een genre waarin de regisseur excelleerde, de zogeheten “screwball comedy”, waarin de oorlog tussen de seksen snel en flitsend wordt uitgevochten. Cary Grant is de cynische, egocentrische eindredacteur Walter Burns die nergens voor terugdeinst, zelfs niet zichzelf totaal belachelijk maken, om de trouwplannen te verijdelen van de topjournaliste Hildy Johnson, die hij niet kan missen. Deze rol wordt door Rosalind Russell weergaloos ondeugend vertolkt. Déze versie werd in 1988 nog eens overgedaan door Ted Kotcheff met deze keer Kathleen Turner en Burt Reynolds in de hoofdrollen.
Daarna was er ‘Nothing Sacred’ (1937) van William Wellman. Ook deze klassieke screwball comedy in vroege Technicolor wordt vaak vergeleken met Howard Hawks’ “Bringing Up Baby” (1938), maar “Nothing Sacred” is een stuk snediger en politiek minder correct. Deze romantische comedy vertelt het verhaal van roddeljournalist Wally Cook (Fredric March), die de ‘naderende’ dood van een meisje, Hazel Flagg (Carole Lombard) uitbuit, maar tussen de helse actie en de cynische wisecracks door groeit ‑ onweerstaanbaar ‑ liefde.
Producer David O. Selznick deed voor deze film beroep op William A.Wellman (1896‑1975), een uitzonderlijk productief en veelzijdig regisseur. ‘Wild Bill’ Wellman was al een zeer gewaardeerd cineast tijdens de stille periode (o.m. met “Wings”, 1927). Maar met zeer uiteenlopende films als het bikkelharde “Public Enemy” (1931), het veel bekroonde “A Star is Born” (1937) en “Nothing Sacred” plaatste Wellman zich op de eerste rij van vruchtbare Hollywood regisseurs.
Een journalist die aan de drank zit, dat is ook al een cliché in de Hollywoodfilm (maar ook hier kunnen we getuigen dat clichés vaak wààr zijn) en dat wordt o.m. gestalte gegeven door Errol Flynn in “The sisters” van Anatole Litvak. Zoals al uit de titel duidelijk is, gaat het hier eigenlijk over (three) sisters who attend a celebration of the inauguration of Teddy Roosevelt. Each will marry a man in attendance. Helen (Anita Louise) marries a millionaire (Alan Hale) whom she does not love. Grace (Jane Bryan) marries a local man (Dick Foran) and remains in Montana. But the main interest goes to Louise (Bette Davis) who elopes with Frank (Errol Flynn) to San Francisco, where he has a sports writing job waiting. After the miscarriage of their first child, he loses his job when asking for a raise. Louise recovers and takes a job at a department store. Frank decides Louise is better off without him, and joins a crew on a ship bound for China. Louise wakes up to the (in)famous earthquake (April 18, 1906), but manages to escape to safety. Visiting Montana, Louise and her sisters attend another celebration, for William Howard Taft, when Frank shows up and asks for another chance.
Daarna was er uiteraard ‘Citizen Kane’ (1941) van Orson Welles met het gebruik van “newsreels” om het gebeuren nog echter te laten lijken. In 1951 wijst Billy Wilder in “Ace in the hole” (ook wel bekend als “The big carnaval”) al op het gevaar van sensatiejournalistiek door te tonen hoe een op sensatie beluste reporter (Krik Douglas) ten behoeve van een stevig verhaal een in een schacht opgesloten mijnwerker zo lang mogelijk aan het lijntje houdt.
Sensatie is uiteraard nooit goed. Voor geen enkel onderwerp. Ieder journalist zou binnen zijn vak (geschreven pers, radio, televisie…) naar de grootst mogelijke soberheid en sereniteit moeten strefen. Over de “objectiviteit” van een journalist daarentegen, daarover valt te discussiëren. Volgens mij is het zelfs onmogelijk om “objectief” te zijn. De grootste objectiviteit is dan ook subjectiviteit, om het met een boutade te zeggen. Met andere woorden, de grootste objectiviteit is slechts bereikbaar door je eigen, subjectief standpunt duidelijk te profileren (*). Op die manier weten de lezers (luisteraars, kijkers…) welk vlees ze in de kuip hebben. Ze hebben een houvast, een maatstaf om de gegeven informatie op haar waarde te toetsen. (“Is dat ook uw maat, Staf?”)
Dat veronderstelt natuurlijk ook een volwassenheid van de lezer zelf die immers voor zichzelf dient uit te maken of hij akkoord gaat met de schrijver of niet. Dergelijke subjectiviteit is dus iets helemaal anders dan “indoctrinatie”, waarbij de persoon die indoctrineert (weze hij nu een journalist, leraar, politicus of geestelijke leider) juist doet alsof wat hij vertelt de enige, onaantastbare, “objectieve” waarheid is.
Sensatiejournalisten zijn even grote leugenaars als deze individuen en even gevaarlijk. Sensatie is opblazen, vergroten, “blow up” (zoals de film van Michelangelo Antonioni wil aangeven). Sensatie is dus leugen, een verdraaiing van de realiteit, meer zelfs, een manipuleren van de realiteit.
Daarna was er ‘A Face in the Crowd’ (1957) van Elia Kazan en een jaar later “Teacher’s pet” van George Seaton, waarin een aftandse Clark Gable er zowaar in slaagt de glamoureuze Gig Young (**) te verdringen uit de armen van Doris Day, een professor in de journalistiek, een gegeven dat door Gable als oude rat in het vak (zelfs middelbare school niet uitgedaan en toch tot hoofdredacteur uitgegroeid) eerst wordt geridiculiseerd, maar uiteindelijk komen ze tot een compromis: journalistiek leer je inderdaad vooral al doende, maar een beetje background kennis is nooit weg.
Veel later (in 1976) is er “All the president’s men” waarin Robert Redford en Paul Newman de (toen) onversaagde reporters Bob Woodward en Carl Bernstein vertolkten, die president Nixon ten val zouden brengen.
In ‘Network’ (eveneens in 1976) van Sidney Lumet verneemt nieuwsanker Howard Beale (Peter Finch) dat zijn bazen hem op de straat willen zetten, ontketent hij tijdens een live‑uitzending een fikse rel. De kijkcijfers schieten prompt de hoogte in, wat de programmatiechef ertoe aanzet Beale op het scherm te houden. Als ‘angry old man’ mag/moet hij het publiek voortaan aanvallen en zijn televisieoptredens larderen met snedige uithalen naar de kijkers: ‘the only truth you know is what you get over this tube!’ Met de nieuwe populariteit komen echter ook nieuwe vijanden. In “Network” borstelt Sidney Lumet het cynisch portret van een televisienetwerk dat, zolang de kijkcijfers er wel bij varen, de nieuwsuitzendingen zonder scrupules inruilt voor onversneden showtelevisie, waarbij men er zelfs niet voor terugschrikt om overeenkomsten af te sluiten met terroristische groeperingen.
In 1982 is er “Absence of malice” van Sidney Pollack, gevolgd in 1984 door “A flash of green” van Victor Nunez, waarin een kleine integere plattelandsjournalist (Ed Harris) gekneld zit tussen zijn groene vrienden en de bedreigingen van politici en vastgoedpromotoren die zijn krant financieren.
In “Jagged Edge” van Richard Marquand uit 1985 is Jeff Bridges een krantenuitgever die beschuldigd wordt van de gruwelijke moord op zijn echtgenote. De succesvolle advocate Glenn Close wil hem slechts verdedigen als hij haar van zijn onschuld kan overtuigen. Dat gebeurt en de twee worden zelfs verliefd op elkaar. Maar de openbare aanklager Peter Coyote doet zijn werk zo goed dat Close weer begint te twijfelen. Ook de toeschouwers worden tot op het allerlaatste moment in het ongewisse gelaten.
Ronny De Schepper
(met dank aan D.B., Patrick Duynslaegher en Karen Hogan)
(*) Camille Paglia zou dit ongetwijfeld “mijn vrouwelijke kant” noemen: “De misvatting van mannen dat objectiviteit mogelijk is, is gebaseerd op de zichtbaarheid van hun genitaliën. Die zekerheid is een defensief ontwijken van de angstaanjagende onzichtbaarheid van de baarmoeder. Vrouwen hebben de neiging realistischer en minder obsessief te zijn vanwege hun tolerantie ten opzichte van ambiguïteit, die zij zich eigen maken doordat ze niet zelf hun eigen lichaam kunnen observeren. Vrouwen aanvaarden de beperktheid van hun kennis als een natuurlijke zaak, een grote menselijke waarheid, en het kost mannen soms een heel leven voordat ze die toestand bereiken.” (Het seksuele masker, Amsterdam, Prometheus, 1993, p.34)
(**) Gig Young heet eigenlijk Byron Elsworth Barr, maar besloot wijselijk een pseudoniem te hanteren. Minder voor de hand liggend is dat zijn pseudoniem ontleend is aan één van zijn rollen (namelijk in “The Gay Sisters” uit 1942). Bij mijn weten heeft amper één collega hem dat nagedaan: Donna Lee Hickey die na haar rol als May Wynn in “The Caine mutiny” (1954) als dusdanig door het leven ging. Toegegeven, in haar geval kan de betekenis van de naam zelf (May win… an oscar e.g.?) ook een rol gespeeld hebben.
Referentie
Helden met de glamour van ons beroep, De Journalist nr.1, februari 1991.
