Echt aangrijpend kan je de Franse schrijver Octave Mirbeau (1850-1917) ook niet noemen, maar hij is alvast niet iemand die zichzelf (en/of zijn personages) aan het fatum onderwerpt. Integendeel. Zelf was hij steeds consequent « anti », al bracht hem dat — minder consequent — van uiterst rechtse naar uiterst linkse standpunten. Conservatief monarchist ten tijde van de Derde Republiek evolueerde hij naar het anarchisme toen de republiek zich begon te « settelen » en zijn sterkste aanhang precies bij de rechtse milieus ging vinden.

Le journal d’une femme de chambre schreef hij in 1900 en het zal voor iedereen wel duidelijk zijn dat hij toen reeds eerder in het linkse kamp zat (opvallend is dat er in 1946 een Russische vertaling van verschijnt en pas in 1965 een Amerikaanse en dan nog een gecensureerde). Toch heeft hij aan zijn verleden een schitterende tekening overgehouden, namelijk die van de knecht Joseph, jodenhater, dief en — wellicht ook — kinderverkrachter en -moordenaar. Al heeft ze hem van meet af aan door, toch is het precies door het met deze Joseph aan te leggen dat het kamermeisje Célestine uit haar knechtenrol kan geraken.
Meteen komt hier de voornaamste verdienste van Mirbeau aan de oppervlakte : de kritiek die Célestine de hele tijd door heeft op haar meesters, is evenzeer op haar toepasselijk eens ze de gewenste status heeft bereikt. Ook buiten de kooi blijft zij een tijgerin…
Met het figuurtje van Célestine heeft Mirbeau trouwens ook nog op een ander vlak met vuur gespeeld. Heel haar carrière is immers gestoeld op het feit dat ze haar meesters (en soms zelfs meesteressen) niet alleen seksueel ter wille was, maar ze af en toe zelfs aanmoedigde. Als men dan weet dat ook de echtgenote van Mirbeau deze kwalijke reputatie (en ten onrechte naar het schijnt) met zich mee sleepte, dan begrijpt men meteen hoe delicaat zijn onderneming was.
Hoe dan ook, Mirbeau heeft het er goed vanaf gebracht en dat kan men ook zeggen van Marleen Maes die in een productie van Theater Poëzien (regie Jacky Tummers) Célestine tot leven wekt. Niet iedereen is het daarover eens, zoals we vorige week reeds schreven, maar primo, we hebben ons niet verveeld, en secundo, het heeft ons aangezet om het boek van Mirbeau zelf te kopen. Twee niet onaardige verdiensten. Minder opgetogen zijn we over het feit dat van het antiklerikalisme van Mirbeau niks is terug te vinden.

65

EEN BREEKBAAR PARELTJE
Méér dan louter ontspanning was er echter te rapen bij De hectaren van het geheugen, het poëzieprogramma dat Chris Lomme heeft samengesteld, na te hebben gegrasduind in het oeuvre van Herman De Coninck. Over het werk van De Coninck gaan we niet uitweiden aangezien we in ons eindejaarsnummer een lang gesprek met deze ex-Humo-journalist en huidige hoofdredacteur van het NWT voorzien. Herhalen we dan maar gewoon dat Chris Lomme zonder de minste franje (ene Pien van Gooi geeft zo ongeveer om de tien minuten een kort piano-intermezzo ten beste en that’s it) de breekbare poëzie van De Coninck voor het voetlicht brengt. Breekbaar zeggen we, omdat we tot nu toe niemand in staat hebben gezien — buiten De Coninck zelf — om haar bij het voordragen volledig recht te laten wedervaren.
Niet zo dus bij Lomme die ondanks het feit dat ze een « vedette » is hoegenaamd niet de behoefte voelt om een nummertje op te voeren, maar die gewoon een medium wil zijn om deze gedichten te verklanken. Eerst kijk je even raar op — want De Conincks poëzie is « mannelijker » als je bij lezing zou verwachten — maar eens je daaraan gewend bent (laten we zeggen na vijf minuten), ben je helemaal in de ban. En dat tot op het einde, want Lomme weet ook wanneer het tijd wordt om er mee op te houden. Een kort maar krachtig programma dus. Een pareltje zoals er te weinig zijn.

Referentie
Ronny De Schepper, Als tijgers in een kooi, De Rode Vaan nr.49 van 1985

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.