55 jaar geleden werd door EMI de single “The day will come”/Why does it go on” (allebei geschreven door Barry Mason, een man die later voornamelijk met Englebert Humperdinck en Tom Jones zou werken) uitgebracht. Het was nog te vroeg voor Rod Stewart en hij zou nog een paar jaar moeten wachten vooraleer hij de nodige erkenning zou krijgen.
In april 1966 zou ook nog “Shake” (van Sam Cooke)/”I just got some” (van ene Mabon, tenzij het hier een drukfout voor alweer die Mason betreft) volgen, telkens geproduced door Brian Auger. Zowel de A- als de B-kanten zijn op de later uitgegeven (toen Rod al een goudhaantje was) elpee “A shot of rhythm and blues” terug te vinden.
Uit diezelfde tijd, om precies te zijn van 8 augustus 1965 dateert de eerste filmopname van Rod Stewart. De opname gebeurt op last van Brian Epstein van The Beatles dan nog wel! Het betreft een concertregistratie van het Richmond Jazz Festival en uiteraard speelde de toen nog compleet onbekende Rod Stewart hierin slechts een bijrolletje. The Beatles (die aanwezig waren) wilden vooral het optreden van The Animals vereeuwigd zien. Naast Steampacket en The Animals traden ook nog The Who, The Yardbirds, The Moody Blues, Georgie Fame, Manfred Mann en The Spencer Davis Group op. Maar niet lang daarna (november ’65) wordt de ITV-documentaire van een half uur “Rod the Mod” gedraaid door Francis Megahy en Fred Burnley, die uitsluitend over Rod Stewart handelt.
SHOTGUN EXPRESS
Eind ’66 splitte Steampacket: zanger Long John Baldry ging naar Bluesology, waar hij Elton John zou tegenkomen, de onlangs gestorven gitarist Vic Briggs (1945-2021) ging naar de nieuwe Animals, drummer Mick Waller naar John Mayall’s Bluesbreakers en orgelist Brian Auger en zangeres Julie Driscoll richtten hun eigen Trinity op. De tweede zanger, Rod Stewart van zijn kant, sloot zich aan bij Shotgun Express. Hierin zat niemand minder dan Peter Green (later bij Fleetwood Mac) op sologitaar, Peter Bardens op orgel (kwam via Them van een groep genaamd The Cheynes, die toen al Mick Fleetwood als drummer hadden) en verder de Liverpoolse zangeres Beryl Marsden, die in december 1965 nog in het voorprogramma van The Beatles had opgetreden (ongetwijfeld familie van Gerry Marsden van Gerry and the Pacemakers). Voor de ritmesectie deden ze een beroep op Mick Fleetwood en bassist Dave Ambrose. In die samenstelling werd de single “I could feel the whole world turn around”/”Curtains” opgenomen (25ste in de Radio Caroline top 50 van 5/11/1966), gevolgd in april ’67 door “Funny ‘cos neither could I”/”Indian thing”.
George Tremlett heeft voor zijn “Rod Stewart Story” (1976) Peter Bardens geïnterviewd over zijn samenwerking met Rod Stewart en ik moet zeggen dat Rod daar niet goed uitkomt, al doet Bardens zijn best om beleefd te blijven.
“I remember there was one night he and his girlfriend went out with me and my girlfriend, and he was really rude to the girl he was with – which was very embarrassing for all of us…” (p.42)
“There was one other funny thing about Rod and that was that he never liked to help with the equipment, and this was before the days when even the tiniest bands have six hundred roadies…” (p.41)
“I don’t think any of us stayed that close to Rod, who seemed to act as though he was the singer and we were the backing group.” (p.42-43)
Samengevat vrees ik hieruit te moeten concluderen dat Rod Stewart in die tijd nogal leek op Deco, de onuitstaanbare leadsinger van The Commitments.
Na de tweede single (waarop Rod al niet meer meezingt), wordt er alweer gesplit. Beryl probeert nog verder te boeren met sologitarist Phil Sawyer, zonder succes echter zodat ze in de anonimiteit verdwijnt en Phil bij de (ook al geflopte) nieuwe bezetting van de Spencer Davis Group aansluit. Peter Green vervangt Eric Clapton bij The Bluesbreakers. Hij wordt zelf vervangen door Jon Morshead, die van Johnny Kidd and the Pirates kwam. Na het splitten van Shotgun Express gaat Morshead bij The Aynsley Dunbar Retaliation spelen en dan gebeurt er iets merkwaardigs: “A 1967 recording credited to the Aynsley Dunbar Retaliation that was issued on the compilation History of British Blues, Vol. 1, “Stone Crazy,” is not the original lineup, but Dunbar playing with singer Rod Stewart, guitarist Peter Green, and bassist Jack Bruce.”
Peter Bardens tenslotte doet eerst The Love Affair en The Mike Cotton Sound aan, vooraleer een eigen groep te stichten, Village. Veel later (zo rond 1971) zal hij een knappe, ten onrechte versmade solo-elpee maken (met daarop “Homage to the God of Light”), waarna hij dan uiteindelijk toch een zeker succes kent met Camel.
Voor Rod Stewart daarentegen breekt nu de periode van erkenning aan. In zijn volgende band The Jeff Beck Group zou hij voor het eerst echt de rol van leadzanger vervullen, al zijn de hitjes van deze groep (“Hi ho silver lining” en “Tally man”) toch door Jeff Beck zelf gezongen…
Referentie
Jan Segers, The blues on the road, De Voorpost, 15 juni 1979
Verplichte literatuur vandaag. De bio van Rod Stewart, door hemzelf geschreven, en beregoed.
In a broken dream dateert van latere datum en Rod heeft zich pas na veel aandringen laten overhalen om die sessie te doen, in ruil voor….. een stel automatten.
LikeLike