“Als twee ogen sluiten komt er een heleboel kijken”, schreef de dichter Armando ooit. Dat lugubere voel kreeg ik toen ik het doopceel lichtte van Rhonda Fleming, netjes gestorven op 14 oktober in Santa Monica. Want als de waarheid uit een kindermond komt, dan komt de ontnuchtering als een eeuweling (of toch bijna – ze was ruim 97 jaar) het Walhalla betreedt. Wist ik veel dat ze liefst vier films met Ronald Reagan had gedraaid, zes echtgenoten erdoor gedraaid had, de knapste puriteinse was ooit geschapen, en nog ros was ook, en zelfs nog voor Trump gestemd heeft vooraleer terug te keren naar de grote Manitoe. Als die ene stem doorslaggevend was geworden, dan had ik een briefje naar het hiernamaals gestuurd om haar te voederen aan de Fenriswolf.
Dat ze knap was, is geen geheim. Kon moeilijk anders met een Zweedse moeder die een gevierd model was. En blond. Wie door Hitchcock uitgepikt wordt om Mary Carmichael te wezen in Spellbound (1945), weet dat er mieren in de lucht hingen. Dat ze blode maar niet blote was legde ze zelf uit: “I’m glad I was a star back then and not now. I never had to take my clothes off to appear sexy. It was a certain look. My only regret is I didn’t get to make a truly great movie like Casablanca (1942) to be identified with”. Dat heb je met (presbyteraanse) ouderlingen. Naief en steil tot en met. Wist zij veel dat Hitchcock alleen blonde, koele vrouwen wou in een hoofdrol (natuurlijk kreeg Ingrid Bergman de hoofdrol), en Michael Curtiz een Hongaar was, wiens moedertaal überhaupt niemand begreep. Ze wist niet wat ze gemist had, als ze haar navel had laten zien. Die bleef zelfs bedekt in een badscene in Pony Express (1953) – de handdoeken hadden toen nog gigantische formaten.
Wie zo oud wordt dat ze nog gekweeld heeft met Bing Crosby, met Jane Russell zong in een gospelkwartet, in de Hollywood Bowl haar sopraan liet gelden op muziek van Cole Porter en Irving Berlin, in de Trocadero van Las Vegas danste, en met Maria Montez, Laureen O’Hara en Yvonne De Carlo de “Queens of Technicolor” vormde, doet je verbijsterd staan: ik besef hoe weinig films ik in mijn leven gezien heb. Alleen al van haar lijst met een kleine vijftig langspeelfilms heb ik de helft nooit gezien (als ik er al van gehoord had, van Abilene Town, 1946, tot The Crowded Sky, 1961), en van heel wat andere was ik zelfs vergeten dat ze had meegespeeld. Cheyenne in Bullwhip (1958), Lila Wagner in The Killer is Loose (1956), Alice Walker in Jivaro (1954), Meta Carson in Out of the Past (1847), … Anderzijds zijn er toch wel onvergetelijke momenten. Zoals haar eerste kleurenfilm in 1949, A Connecticut Yankee in King Arthur’s Court, waarin de troebadoer-magiër-nar ‘Sir Bing of Crosby’ nogal dicht in haar oren zingt (hopelijk had hij geen look gegeten, want Fleming moest voortdurend verheerlijkt kijken), en zelf van haar stoel viel omdat voor het eerst haar rosse haardos en haar fluorescerend groene hypnotische ogen tot hun recht kwamen.

Zoals Serpent of the Nile (1953) waarin ze als Cleopatra – en let op,
met zwart haar ! – Marc Anthony (Raymond Burr) rond haar vinger
draait, zeker als de roemer in de man is, de enige waardevolle
verfilming van dit Romeins-Egyptisch drama voor het
onvergelijkelijke koppel Elizabeth Taylor en Richard Burton tien jaar
later. Zoals Gunfight At The O.K. Corral (1957), een film van John
Sturgess die niet bepaald historisch korrekt was, maar van de meest
beroemde schietpartij in Tombstone tussen de broers Earp (het was
niet Wyatt, maar Virgil die het zaakje leidde) en de bende van de
Cowboys in de teugelloze en rechtloze tijden van het Wilde Westen
(1881). Het verhaal gaat dat er op dertig sekonden evenveel
schoten vielen, en een paar dooien en gewonden, de partijen
stonden soms op amper twee meter van elkaar. So far for their
accuracy. Sturgess maakte er een vreemd bondgenootschap van
tussen de marshall (Burt Lancaster) en de outlaw Doc Holliday (Kirk
Douglas) tegen de Clantons die vergeefs pogen Earp om te kopen.

Fleming, de geliefde Laura Denbow van Wyatt Earp, weigert mee te
gaan naar Tombstone, ze eist dat hij zijn gedrag en professie moet veranderen. Uiteraard een happy end, de zes Clantons dood, en
Earp keert terug naar Laura, op naar Hollywood (of toch naar
Kalifornië).
De kleurfilm maakte helaas zo goed als een eind aan haar sterkere
rollen: de kamera hield zoveel van haar uiterlijk, dat Paramount al
snel besloot haar vooral garnerende rollen te geven (met sukses
overigens). Zelf besefte ze wat haar overkomen was: “I made the
mistake of doing lesser films for good money. I was hot — they all
wanted me — but I didn’t have the guidance or background to
judge for myself.” Juist omdat het publiek voor 1949 niet afgeleid
werd door haar bijna dierlijke schoonheid, die in zwart-wit
getemperd werd, kreeg ze zeker in haar eerste filmjaren rollen
aangeboden die bleven plakken. Ze pakte beter in monochroom,
stelt ook Ronald Bergan in The Guardian. “After playing the
voluptuous and dangerous lover of hoodlum Kirk Douglas in Jacques
Tourneur’s Out of the Past (1947), Paramount claimed her, and did
not allow her to be much more than decorative”.
De eerste echte film waarin ze een bijrol krijgt (de vorige waren als
dansend meisje), was Hitchcocks Spellbound. Om haar naiviteit te
onderstrepen, liet ze zich ontvallen dat ze zich als patiënte van
psychiater Ingrid Bergman van de regisseur nimfomaan moest
voordoen. “I rushed home, and my mother and I looked up
‘nymphomaniac’ in the dictionary. We were both shocked.” Wat je
als puriteinse toch kunt lijden. In elk geval kweet ze zich van haar
taak, en dat leverde haar meteen het jaar daarop de rol van Blanche
op in de verwante duistere thriller The Spiral Staircase (foto) van
Robert Siodmak (1946). Ze wordt erin gewurgd, zelfs dan bleef ze
nog akelig knap. Film noir in alle betekenissen was haar op het lijf
geschreven. In de kleurenfilm valt onmiddellijk While The City
Sleeps (1956) van Fritz Lang op (in het Nederlands aangekondigd als
Het Vijfde Slachtoffer – ze mag daar de vrouw van mediamagnaat Vincent Price spelen, nou ja, eerder een aanwezigheid zijn in deze
zoektocht naar een seriemoordenaar).

Zelf ben ik nogal geporteerd voor de peplums, die onuitroeibare
Italiaanse zuilenopera’s zoals Cortigiana di Babilonia (1955) waarin
de aankleding de schoonheid onbereikbaar en dus geil maakt. Zeker
als ze aan het slot van de film op de brandstapel belandt,
beschuldigd van de gifmoord op koning Assoer, maar natuurlijk
verijdelt haar vroegere geliefde Amal die nu koning wordt het
komplot van de trouweloze Sybaris.
Ondanks haar pilaarheilige obsessie – haar eigen website is nog
altijd niet verwijderd, en dreunt van de bijbelcitaten – was Fleming
toch gevoelig voor eigen zelfrelativering en voor humor. Twee van
haar laatste films tonen een vrouw die spottend de ijdelheid van
het sterrendom afdoen. In Won Ton Ton, The Dog Who Saved
Hollywood (1976), een parodie op Rin Tin Tin waarin zowat half Hollywood meespeelt (van Victor Mature tot Bruce Dern, van Madeline Kahn tot Gloria De Haven en Johnny Weismuller), treedt ze op als een pastiche van zichzelf, als Rhoda Flaming. Uithangbord, geen aktrice, hoewel de film over de jaren twintig gaat, toen geluid nog moest worden uitgevonden en kleur onbestaande was. Dat was een halve eeuw later natuurlijk omgekeerd. “Suddenly my green eyes were green. My red hair was flaming red. My skin was porcelain white,” herinnerde ze zich toen ze zeventig al voorbij was.

Ook haar allerlaatste volwaardige film grenst aan het burleske. The
Nude Bomb (1980) borduurt voort op het hilarische
televisiefeuilleton Get Smart met Don Adams als de onnavolgbaar
klunzige geheimagent 86 (1965-1970). De reeks was niet toevallig
geschreven door Mel Brooks. In de film was de oorspronkelijke
opzet om de wereldhegemonie te krijgen van modekleding
vervangen door een bom die, meestal onappetijtelijk zoals in een korte flits van The Man With The X-Ray Eyes, alle kledij kon wegvegen. Opvallend is dat Agent 99, de slimmere helpster van Maxwell Smart, Barbara Feldon, niet gevraagd werd om die rol ook in de film te vertolken. In de plaats komen Sylvia Kristel (Agent 34), Pamela Hensley (Agent 36) en Andrea Howard (Agent 22). Terecht kreeg de film een nominatie voor de Golden Raspberry als komplete mislukking. (Er komt ook geen naakt in voor, al gaat de bom meermaals af. Alleen mannen in strategische opstelling komen er in voor, en één vrouw met een doorzichtig topje; het zijn allicht wel lekkere kontjes op het Rode Plein, bij de bobbies en in het American
football, zelfs in de VN-Veiligheidsraad).

Maar dat kon de pret duidelijk niet drukken bij Fleming. Zij mocht
Edith von Secondberg gestalte geven, vijf minuten lang (want het
duurt tot 55’20” vooraleer ze in beeld komt). Ze leeft in een
afgelegen Oostenrijkse vallei, waar meer sneeuw naar beneden
stort dan in de even lachwekkende scene in The Spy Who Loved Me
(1977) met de akrobatieën van Roger Moore. Ze is een fashionista,
die Agent 86 een lawineverzekering wil aansmeren. “May I call you
Edith ?” “Certainly, particularly since that’s my name”. Heerlijk toch
? Een doorzichtig slechte film, die zo over the top is, dat hij echt
grappig wordt, met een nadrukkelijk ironisch oog. Op de filmwereld zelf (de achtervolging in het themapark van Universal). De parodie
op Fantômas, zowel op de serie uit 1913, als de film uit 1947 en
vooral de vermomming uit de film van André Hunebelle met Jean
Marais in de hoofdrol – ook al een kompleet mislukt Frans
antwoord op James Bond; hier nog aangedikt door van de schurk
een Italiaan te maken, Salvatore Sebastiani alias Saint Sauvage.
“Anyone who rubs around with a pantyhose over their head and
tries to make the whole world nude, that’s strange”. Zeker als het
dan nog om een roze panty gaat. En natuurlijk is er de karikaturale
aanpak van de western en vooral de high tech en science-
fictionfilm, zowel in de filmstudio, als in de finale, waar het tot een
uitputtend gevecht tussen klowneske klonen komt. Om de
vergadering bij de VN niet te vergeten waar een stolp over elke
vertegenwoordiger schuift zodat niemand niemand hoort, enig
politiek smalen hoort erbij.

Eigenlijk was ze op haar best in kleurfilms als ze zichzelf niet al te
serieus moest nemen, zoals in de westernpersiflage Alias Jesse
James (1959) – ze mocht voluit zingen in ‘The Dirty Dog Saloon’ en
raakt hopeloos verwikkeld in de dwaze avonturen van Bob Hope. Of
zoals in de piratenfilm The Golden Hawk (1952). Ze is een Britse aristokratische dame in de 17de eeuw, die om haar verloren fortuin
terug te winnen als kaperkapiteinse Rouge wild om zich heen slaat.
Uiteindelijk is het geen wonder dat ze nooit een oscar kreeg – ook
de Academy zag zelden dieper dan haar looks. Zelf beweerde ze
jarenlang dat ze genomineerd was voor beste vrouwelijke bijrol in
1946 (The Spiral Staircase). Achteraf is gebleken dat de
genomineerde Ethel Barrymore was. Wel kreeg ze een ster op de
Hollywood Walk of Fame (1960) en een Gouden Palm Ster op de
Palm Springs Walk of Stars (2007). Haar verdiensten na een
opvallende tv-carrière (o.m. The Dick Powell Show; Burke’s Law;
The Virginian; Ellery Queen; The Love Boat …) vanaf de jaren zestig
lagen eerder buiten de opnames: ze maakte zich erg verdienstelijk
in het liefdadigheidwerk en na de dood van haar zus in het
kankeronderzoek.

Maar het zijn vooral haar uiterst konservatieve opvattingen die
bijblijven. Zo voerde ze kampanje om het schoolgebed te verplichten, en steunde ze alle republikeinse presidentkandidaten van Eisenhower over Nixon en Romney tot Trump. Haar reborn christian inzet werd bekroond met de ‘Living Legacy Award’ door het Women’s International Center in 1995. Haar eigen biografie klinkt geruststellend met de woorden van Psalm 50:15: “and call upon me in the day of trouble; I will deliver you, and you will honor me.” Proberen kan nooit kwaad.
Lukas De Vos