Vandaag is het precies negentig jaar geleden dat het eerste “Vlaamsche Filmke” is verschenen. Tien jaar geleden heeft John Rijpens (die ook al een boek heeft gewijd aan de Ivanov-reeks) een boek geschreven met een geschiedenis van dit fenomeen van de Vlaamse pulpliteratuur. Hij wordt daarover geïnterviewd door Dirk Musschoot in Het Nieuwsblad. Ik neem een paar fragmenten uit het interview over, maar ik heb vroeger ook al wat onderzoek gedaan in deze sector. U vindt het hier allemaal verzameld.

Tot ongeveer het midden van de negentiende eeuw kenden we praktisch alleen maar ‘literaire’ schrijvers, want het uitgeven van boeken was een te kostbare bezigheid om daarin maar allerlei beunhazen aan het woord te laten. Maar toen betere technologie een verlaging in kosten teweegbracht en uitleenbibliotheken steeds populairder werden, ontstond er inderdaad de nieuwe categorie van ontspanningsliteratuur – detectiveromans, griezelverhalen, doktersromannetjes, en ga zo maar door. Sommige van die geschriften bleken – meestal lang achteraf – van aanzienlijk literair gehalte te zijn, maar laten we eerlijk zijn, de meeste van die boeken zijn van een dusdanig niveau dat je ze na een lange vlucht zonder de minste spijt ergens op een stoel in je luchthaven van aankomst laat liggen – dan heeft een andere reiziger er misschien nog iets aan.” (Jacques Westerhoven, vertaler van “De opwindvogelkronieken” van Haruki Murakami, p.879-880)
“Het belang van literatuur is verminderd. In 1955 besteedden de Nederlanders nog gemiddeld zes uur per week aan lezen; in 1990 is dat gehalveerd tot drie uur per week. De tijd die besteed wordt aan muziek beluisteren of aan televisiekijken heeft daarentegen een enorme explosie gekend. Generaties vereenzelvigen zich nu aan de hand van tv-programma’s of -stations, of via muziekgenres.”(Marc Hooghe in De Standaard der Letteren van 22/10/1998)
En dan heeft Marc Hooghe nog niet eens de moeite gedaan om het begrip “literatuur” te definiëren, want anders zou blijken dat wat het meest verkocht wordt of, erger nog, het meest wordt gelezen niet de literatuur met een grote L is, maar de zogenaamde consumptieliteratuur. Of noem het kioskliteratuur, of triviaalliteratuur, allemaal termen door de grote L’s uitgevonden uiteraard, want ze zijn allemaal negatief bedoeld. Pisnijdig zijn ze natuurlijk, de grote L’s, want hun kunstzinnige gewrochten geraakt men vaak aan de straatstenen niet kwijt. Komt daarbij nog dat men zich wel eens mag afvragen of die depreciatie wel terecht is. Zoals overal is er natuurlijk kaf, veel kaf, meer kaf dan koren zelfs. Maar het is van dat koren dat ik hier nu eens taartjes wil bakken.
Reeds in de oudheid werd er een onderscheid gemaakt tussen “hogere” en “lagere” literatuur. Zo stonden het epos en de tragedie hoger aangeschreven dan de komedie of de pastorale. Alhoewel er in die tijd nog niet aan “marktonderzoek” werd gedaan, mag men toch aannemen dat komedies ook populairder waren dan tragedies. Met andere woorden, van zodra we nog maar over literatuur kunnen spreken, bestaat er reeds de neiging om kwaliteit en kwantiteit in een omgekeerd evenredige verhouding te gaan zien. Vandaar dat, als we even een blik willen werpen op de evolutie van de pulpliteratuur, we meteen ook de leescultuur in het algemeen moeten onder ogen nemen.
We gaan daarvoor terug naar de 18de eeuw, de eeuw van de Verlichting, de eeuw van het vooruitgangsoptimisme. Volgens de filosoof Leibniz was het zelfs zo dat er een aantal mogelijke combinaties van werelden bestonden die elk een dosis goed en kwaad bevatten, waaruit God dan de beste had genomen. Vandaar de parodie van Voltaire in “Candide”: “Tout va pour le mieux dans le meilleur des mondes.”
Dit optimisme vinden we ook terug in de opvatting dat wetenschappelijke vooruitgang de duisternis en achterlijkheid van het verleden zou kunnen overwinnen. Eén van de praktische gevolgen was in Engeland de oprichting van “Charity Schools”. Daar leerden arme kinderen weliswaar lezen, maar zelfs in het onderwijs voor kinderen uit de midden- en hogere klassen werd er weinig aandacht besteed aan literatuur.
Wel was er de zogenaamde colportageliteratuur, de bibliothèque bleue, wegens de blauwe kaftjes, uit het begin van de 17de eeuw bij drukker N.Oudot uit Troyes, later ook Bindoni in Venetië, Dicey in Londen en de sentimentele “Modeliteratur” in Duitsland. Dit illustreert tevens dat de verlichte geesten wel degelijk onverbeterlijke optimisten waren. Zo dachten zij dat de onstuitbare groei van deze colportageliteratuur enkel en alleen te wijten was aan het ontbreken van goede alternatieven. Men stimuleerde dus de ruimere verspreiding van Hogere Literatuur, maar wat bleek? Het volk moest hiervan niet weten.
KRANTEN EN TIJDSCHRIFTEN
Een andere vorm van “volksopvoeding” was het ontstaan van kranten en tijdschriften (b.v. “The Spectator” van Addison en Steele). Toch ontstaat er bij de burgerij ook reeds een zekere angst: opvoeding van de lagere klassen kan de eigen belangen schaden. Daarom propageren de zogenaamde utilitaristen “nuttige” lectuur. Voor de neopuriteinen waren dit dan meer specifiek religieuze geschriften. Goedkope familietijdschriften met “fatsoenlijke” inhoud die aanvankelijk een groot succes kennen.
De verspreiding van dagbladen bij “het gewone volk” tracht men in Engeland tegen te gaan met de Stamp Act, een soort van dagbladtaks (1819). Dagbladen (die in die tijd meestal partijgebonden waren) zijn zo nog meer beperkt tot de hogere klasse. Linkse bladen reageren daartegen door leeszalen voor arbeiders op te richten (Newspaper societies).
Vanaf 1831 beginnen deze bladen trouwens de Stamp Act te overtreden, zodat de taks noodgedwongen naar omlaag wordt gehaald en in 1855 zelfs afgeschaft. Dat leidt tot de opbloei van de zogenaamde zondagspers: dat zijn dan enerzijds linkse bladen maar anderzijds ook pornografische en schandaalblaadjes.
In Engeland waren er overigens tussen 1800 en 1824 zeer hoge boekprijzen wegens de concurrentie van de uitleenbibliotheken, de hoge lonen die in de sector werden uitbetaald en de technologische achterstand. Tussen 1825 en 1832 was er weliswaar een matiging van de prijzen, maar ze lagen toch nog te hoog voor de arbeidersklasse. Tussen 1833 en 1850 zet een nog grotere prijsdaling zich door omwille van technologische vorderingen en het vergroten van het afzetgebied.
TUSSEN ROMANTIEK EN REALISME
De ontspanningsliteratuur kan dus men laten aanvangen op het einde van de achttiende eeuw. Het spreekt immers vanzelf dat vooraleer een boek de “massa” kan aanspreken, deze massa eerst moet kunnen lezen! Het ontstaan hangt dan ook samen met de vraag naar geschoolde arbeiders. In één klap wist de burgerij dan maar meteen ook de vrije tijd van diezelfde arbeiders in te palmen. Op twee wijzen dan nog. Financieel legde het hen zeker geen windeieren én inhoudelijk werd er voor gezorgd dat het volk zoet werd gehouden. Spanning, romantiek (later seks), avonturen, kortom escapisme troef. Ontspanningsliteratuur als ontsnappingsliteratuur met andere woorden. Met een realistische pool die zei “als ge wel leert en braaf zijt en naarstig werkt, kunt ge’t ver schoppen”, gekoppeld aan de ultieme wensdroom heden ten dage gesymboliseerd in Lotto en Toto: er kan altijd een onvoorzien appeltje uit de boom vallen. In duistere tijden keert dan ook de grote rage voor de ontspanningsliteratuur weer. Zo b.v. vóór de Tweede Wereldoorlog. Vandaar ook de huidige belangstelling…?
Ook de grote L hinkte toen op twee poten: de uitstervende romantiek en het opkomende realisme. Het was dan ook duidelijk dat de populaire genres hier hun mosterd zouden halen. Zo is het sentimentele volkstoneel en melodrama een gepopulariseerde en getrivialiseerde versie van de romantische tragedie. En de “burgerlijke roman” van Samuel Richardson en consoorten werd afgezwakt tot “burgerromannetjes” met als uiterste consequentie de huidige stationsliteratuur over meevoelende dokters en smachtende verpleegsters, rijke zakenlui en mooie secretaressen. En ook de “historische roman” stond niet lang op het niveau van ene Sir Walter Scott, als men ziet dat Alexandre Dumas met “nègres” werkte (ghostwriters zou men nu in het Nederlands zeggen, dus schrijvers die onbekend bleven en per lijn werden betaald). En wie kent niet “de man die zijn volk leerde lezen”, Hendrik Conscience? Niet helemaal ten onrechte schrijft Hubert Lampo in “Joachim Stiller” dat Conscience zijn volk Courths-Mahler leerde lezen. Tenslotte is “De Loteling” een regelrechte tearjerker en met “De Goudzoekers” was hij zelfs een pionier van de westernpulp.
Natuurlijk is ook de avonturenroman terug te voeren op de romantiek. De exotische setting biedt immers allerlei mogelijkheden: niet toevallig wordt exotisch vaak verward met erotisch. En niet toevallig vond men ten tijde van de Hays Code in de VS in de jungle een toevlucht om de strenge wetten op naakt en seks te omzeilen (met Dorothy Lamour in haar sarong). Zo zijn werken als “L’Atlantide” van Pierre Benoit en “She” van Rider Haggard doorspekt met sensualiteit en sadisme (met de vrouw als heerseres over mannen die als slaven aan haar voeten liggen dan nog wel, wat bewijst dat niet alle consumptieliteratuur rollenbevestigend is).
Uit het realisme (bv. “Les mystères de Paris” van Eugène Sue, één van de eerste “feuilletons”) kwam dan weer de detectiveroman voort (zij het dat grondleggers Wilkie Collins en Edgar Allan Poe eigenlijk volbloed romantici waren, maar hierover elders meer) en ook, jawel, de science-fiction. Realisme, zult u zeggen, kom nou. Toch, toch, de grondleggers van dit genre, de “optimistische” Jules Verne en de “pessimistische” H.G. Wells, baseerden zich op de technologie van hun tijd om van daaruit vertrekkend hun fantasie te laten werken. Van een zeer evident realisme geven dan anderzijds helaas de oorlogsromans blijk, zij het dan dat ontspanningsliteratuur niet zonder “helden” kan, een duidelijk romantisch ingrediënt.
STRIPS
Op 18 oktober 1896 verscheen in de New York Journal van William Randolph Hearst “The Yellow Kid” van Richard F.Outcault. Dit wordt meestal de allereerste strip genoemd, aangezien men de binding met een krant als essentieel beschouwt. Anders is het hek immers van de dam. Als het enige argument is dat er tekst bij een tekening moet staan, dan komen zelfs de Antwerpse “mannekensbladen” uit de 19de eeuw in aanmerking.
Dat de binding met een krant belangrijk is, wordt bewezen door de strijd om via een bepaalde strip lezers aan te trekken. Zo werd Outcault na amper vier jaar reeds door Joseph Pulitzer binnengehaald bij zijn New York World.
Door het feit dat strips de verkoopcijfers van de kranten sterk in de hoogte bleken te jagen, sprak het bijna vanzelf dat strips in feuilletonvorm zouden verschijnen. Reeds met de publicatie van verhalen van Charles Dickens of Honoré de Balzac (of Walter Scott of Alexandre Dumas of Mark Twain, noem maar op) had men immers vastgesteld dat indien men de nieuwsgierigheid van de lezers kon wekken, men er zeker van kon zijn dat zij trouwe lezers van de krant zouden worden om van de verdere avonturen van hun “helden” op de hoogte te blijven. Zelfs de “Ronde van Frankrijk” is om die reden door journalist Henri Desgrange in het leven geroepen. De stap van roman- of striphelden naar de helden van de fiets is immers erg klein. De “uitvinding” van het feuilleton wordt meestal toegeschreven aan de Fransman Emile de Girardin met “La Presse” (vanaf 1/7/1836), maar sporadisch vindt men ook vroeger reeds sporen van dergelijke aanpak.
De belangstelling voor de stripfiguurtjes was zo groot dat sommige kranten “bonnen” plaatsten die men moest verzamelen en nadien opsturen om het volledige stripverhaal te krijgen. Ook kon men een volledig stripverhaal krijgen als men een nieuw abonnement nam bijvoorbeeld. Op die manier ontstond in 1911 het stripboek.
Zo’n tien à twintig jaar eerder was er (opnieuw in Engeland) het ontstaan van de “paperback” (pockets), tegelijk met de stichting van “Everyman’s Library” (kwaliteitsverbetering van de goedkope roman).
MEER MAAR NIET BETER
Rond de eeuwwisseling had het lezerspubliek bijna de omvang die het nu heeft, maar ondanks de vooruitgang in de midden- en lagere klasse leidde een uitbreiding van het lezen niet tot een verheffing van het culturele peil van deze klassen. Naast de bijbel waren de meest gelezen boeken eigenlijk minderwaardige lectuur. Uitgevers speelden hierop in, omdat dit grotere financiële voordelen bood. Het gevolg hiervan was een grote stroom van schandaal- en sensatieliteratuur. De intellectuelen reageerden op drie manieren: minachtend, bezorgd (omwille van het morele verval) of paternalistisch (goedpraten omwille van de nood aan escapisme uit de sociaal-economische toestand). Stilaan gaat men weliswaar inzien dat de opvoeding van de arbeider niet zozeer een culturele, dan wel een sociale noodzaak is. Een aantal initiatieven mislukken echter door de passiviteit van de lagere klassen (ten gevolge van het hoge arbeidsritme en de lange arbeidsduur?).
DOKTERSROMANS
In Engeland ontstonden ook de “damesromans” met name die van Gerald Mills and Charles Boon in 1908. Alhoewel oorspronkelijk ook P.G.Wodehouse en Jack London tot hun “stal” behoorden, was het toch het succes van “Arrows in the Dark” dat de teneur van de “artisanale” boekschrijverij van schrijfsters als Sara Seale, Rosalind Brett, Essie Summers en Denise Robins zou bepalen. Daarbij werden er heel strikte regels gehanteerd: geen dronkenschap, geen handicaps, geen echtscheiding, geen onwettige kinderen en zeker geen gemengde huwelijken. De meisjes moesten “lief, maar alledaags” zijn, de mannen daarentegen waren “larger than life”, die hun “uitverkorene” vaak op een manier namen die we nu als “gewelddadig” zouden omschrijven. Aangezien dat “nemen” enkel een kus betrof en het bovendien ook altijd “oprechte, grote liefde” bleek te zijn, kunnen we moeilijk van “verkrachting” spreken, maar toch…
In 1952 zorgde de “poet laureate” John Masefield voor literaire opschudding door voor zijn “Book of the Year”-lijstje ook een Mills & Boon te kiezen, namelijk “The chequered flag” van Bethea Creese.
VLAANDEREN
In het Nederlandse taalgebied was de eerste belangrijk pulpauteur (als men Hendrik Conscience dus buiten beschouwing laat) ongetwijfeld Abraham Hans. De zogenaamde “Hansjes” werden echter niet meer door de aartsvader, maar door zijn kinderen geschreven. Daarna (2/11/1930) waren er de legendarische “Vlaamsche Filmkens”, waarvan John Flanders (Jean Ray) het uithangbord zou worden, maar ook Jean-Claude Vanrijckegem is begonnen met een Vlaams Filmpje, net als Karel Verleyen, René Swartenbroekx, Patrick Bernauw, Gerda Van Cleemput en Jos Ghysen. De Filmpjes verschenen wekelijks, het hele jaar door. Iedere week een verhaaltje van 32 bladzijden. “Ik was vooral aangetrokken door de covers van die boekjes. De verhaaltjes zelf, zeker die voor de oorlog, waren eerder voor seuten. Zéér stichtend!”
Aan het woord is John Rijpens in een interview met Het Nieuwsblad van 17/11/2010. John is al zijn hele leven fan van de kortverhalen van de paters van Averbode en hij schreef er dan ook een boek vol weetjes over.
“Na de oorlog is de kwaliteit van die boekjes er serieus op vooruitgegaan. Het werden voorwaar spannende verhalen. Soms waren het tot de verbeelding sprekende biografieën – de biografie van Pater Damiaan is zeker vijf keer aan bod gekomen,” aldus nog Rijpens. Want het “seuterige” mag dan verdwenen zijn, de paters van Averbode zwaaien nog altijd de plak. “Toen Frank van Dijck, auteur van de ondeugende reeks Sexy West en daarom de koning van de Vlaamse porno genoemd, blut was, begon hij Vlaamse Filmpjes te schrijven onder het pseudoniem Franklin Freeman. Twintig boekjes heeft hij geschreven, tot de paters erachter kwamen en hem buiten gooiden.”
Vandaag verschijnen de Vlaamse Filmpjes nog altijd veertiendaags – er zijn er nu al meer dan 3.400 uitgebracht – en met een oplage van ruim 8.000 exemplaren. Toch zijn de Vlaamse Filmpjes in literaire kringen nooit voor vol aanzien. “Dat is onterecht,” zegt John Rijpens. “De Vlaamse Filmpjes hebben meer kinderen aan het lezen gezet dan eender welk zogenaamd literair jeugdboek.”
De Gentse Ivanov-reeks was dan weer een familieaangelegenheid. Zogezegd was de auteur telkens ene Sacha Ivanov, maar het mag duidelijk zijn dat deze “persona” onmogelijk alle teksten voor zich kan hebben genomen, vanaf 1936 op z’n minst zes volwaardige reeksen verschenen. Het begon met “Ivanov’s verteluurtjes” voor de kinderen en kort nadien voor de volwassenen (what’s in a name?) “Avondlectuur (met Ivanov’s vervolgromans)”. Nog later volgde “Ivanov’s detectiveroman”.
Hoewel Sacha Ivanov in heel de reeks stelselmatig wordt voorgesteld als een man – een gebronsde avonturier met tropenhelm die de wereld afreist en daar op geregelde tijdstippen over bericht – gaat achter de naam oorspronkelijk een vrouw schuil, namelijk Rachel Van Overbeke (1888-1943), een Gentse onderwijzeres. Haar man, René Ysebie (hij vervlaamste zijn eigen naam tot Reinier), was een succesvolle auteur van zogenaamde missieromans (uiteraard bij een door en door katholieke uitgeverij) en om de productie wat op te drijven, vroeg hij in 1932 aan zijn vrouw om bij te springen. Zij deed dat dus onder de naam Sacha Ivanov, wat volgens Ysebie afkomstig was van hun grote liefde voor de Russische toneelauteur Anton Tsjechov, maar de werkelijkheid was veel prozaïscher: het was gewoon een samenvoeging van hun beider familienamen, afgekort tot I (Ysebie) en Van Ov (Van Overbeke).
Rachel Van Overbeke schreef zo’n drie boeken per week, al waren zie vaak niet dikker dan 16 of 32 pagina’s. Toen ze tijdens de oorlog aan kanker stierf, namen haar kinderen het van haar over. In die tijd veranderde “Ivanov’s verteluurtjes” ook in “Ons Rakkersblad”, wat als een soort van ledenblad van een club kon gelden. Er waren niet minder dan tien duizend leden en er was ook een “interactief” gedeelte, met prijsvragen en b.v. een poëzierubriek (toch niet “de vrienden van de poëzie”, zeker?) met ingezonden gedichten, die werden gehonoreerd met vijf frank per gedicht, wat tijdens de oorlog een leuk bedrag was!
Iets wat tijdens de oorlog succesvol is, daar zit natuurlijk altijd een reukje aan en, jawel hoor, aangezien “Ivanov’s Detectivereeks” ook nog eens speciaal voor de tewerkgestelde Vlamingen in Duitsland werd gedrukt, kreeg de familie hier na de oorlog last mee. Schoonzoon Antoon Mortier moest hiervoor zelfs een tijdje naar de gevangenis.
Een andere uitgeverij trachtte daarvan te profiteren om de reeks van de Rakkersclub te kapen. Zij maakten bekend dat de originele Sacha Ivanov overleden was (iets wat Rachel Van Overbeke iedereen op het hart had gedrukt dit te verzwijgen) en startten met “De Rakkers”. Reinier reageert onmiddellijk door opnieuw in zijn pen te kruipen. Hij heeft hiervoor echter niet het nodige talent, maar het is dochter Regina (1924-1986, op dat moment dus amper 19 en de vrouw van illustrator Antoon Mortier) die al gauw het heft in handen neemt om het tij opnieuw te keren. Reinier zorgt wel voor een nieuwe medewerker en dat in de gedaante van niemand minder dan Will Ferdy, op dat moment een waar tieneridool. Hij krijgt een vaste stek in de Ivanov-boekjes met eigen bijdragen, liedjesteksten en een overzicht van zijn optredens. Het huwelijk van Regina en Antoon loopt zelfs even op de klippen als Regina een “crush” heeft voor Ferdy. Uiteraard blijft haar liefde, gezien de geaardheid van Will, onbeantwoord en dat inspireert haar zowaar tot een Ivanov-vervolgroman, “De Stem van haar Hart”. Ook Will Ferdy zelf wil niet achterblijven en met “Liefde is geen sprookje” (niet toevallig ook de titel van één van zijn hits) voegt ook hij een deel toe aan de reeks. In het boek wordt de hoofdrol vertolkt door ene Will Gerry, een jongen die zijn hele leven opoffert voor een meisje, maar ze trouwt tenslotte met een ander. Dat zijn dus overigens twee romans die met hun slechte afloop niét typisch zijn voor het genre!
Met de opkomst van de televisie begon het bergaf te gaan met de Ivanov-reeksen. Men poogde nog op de nieuwe trends in te pikken met een tienerblad (“Valentine”) en een filmmagazine (“Kino Magazine”), maar uiteindelijk zou enkel “Avondlectuur” het nog tot op de dag van vandaag trekken.

3000ste Bouquetverhaal

NEDERLAND
“Avondlectuur” is ondertussen in Hollandse handen terechtgekomen (al wordt als adres wel Sint-Niklaas opgegeven), net zoals de meeste Vlaamse pulppublicaties. Nochtans waren de Nederlanders pas laat op de wagen gesprongen. Harlequin Holland b.v. begon pas in 1975 met de uitgave van de Bouquetreeks. Op 27 augustus 2009 verscheen de 3.000ste aflevering van de Bouquetreeks. Hans-Maarten Post van Het Nieuwsblad ging bij die gelegenheid even praten met Esther Verhoef, sinds 2000 eindredactrice van deze reeks “stationsromannetjes”. Ze worden overigens zo genoemd, niet omdat ze zich vaak in een station afspelen, maar omdat ze bij het ontstaan vooral dààr werden verkocht, blijkbaar als makkelijke lectuur voor het geval het weer om een “trein der traagheid” bleek te gaan.
Harlequin zelf werd in 1949 in Canada opgericht door Richard Bonnycastle. De Nederlandse verhalen worden echter verplicht aangeleverd uit het “moederhuis”. “Zou iemand hier een Bouquetverhaal willen schrijven, dan zou hij of zij dat in het Engels moeten doen en het naar ons hoofdkantoor opsturen,” zegt Esther Verhoef (*).
In datzelfde interview weet Verhoef nog te vertellen “er heel veel kan, behalve geweld en perversiteit. Wij zouden heel graag eens een liefdesverhaal hebben tussen twee mannen of twee vrouwen, maar dat krijgen we niet aangeleverd. Blijkbaar wordt dat bij onze Amerikaanse redacteurs nog steeds niet aanvaard.”
De Amerikanen lopen trouwens altijd wat achterop: “In de jaren negentig hebben we wel eens wat vrouw-onvriendelijke verhalen gehad. Omdat de Nederlandse vrouw net iets geëmancipeerder is, hebben we die toen niet uitgegeven. Ondertussen zien we dat niet meer opduiken, dus blijkbaar werd het wereldwijd niet aanvaard. (…) Feit is wel dat de grens steeds verder wordt opgeschoven. (…) Vroeger kon een echtscheiding echt niet. Nu wel. En ja, ook het condoom is bij ons inmiddels ingeburgerd.”
Want er bestaat nu inderdaad ook een reeks (“Sexy”) die “nog net iets verder gaat”. Een reeks waarin liefde aan humor werd gekoppeld daarentegen heeft men moeten afvoeren omdat die absoluut niet aansloeg. Misschien heeft dit te maken met het feit dat een “klassiek” liefdesverhaal nog steeds “een oermannelijke held, à la Heathcliff uit Wuthering Heights” ten tonele voert. “Wat het populairst blijft, zijn de mediterrane helden: Spanjaarden, Grieken, Italianen en Arabische sjeiks. In de Verenigde Staten zijn verhalen rond koningshuizen nog steeds enorm populair. Bij ons slaan die minder aan, wellicht omdat wij wel koningshuizen hebben en Amerika niet.”
NAMEN NOEMEN
Ieder onderdeel heeft natuurlijk zijn boegbeeld. Zo specialiseerde Jean Plaidy zich in het liefdesleven (al dan niet fictief) van historische adellijke personages en wat zouden de wildwestromannetjes zijn zonder Karl May (**)? Het veel voorkomende subgenre van de doktersroman gaat terug op Archibald Joseph Cronin, die we – zelf dokter zijnde – allicht toch hoger mogen aanslaan dan Hedwig Courths-Mahler (1867-1950, geb.Ernestine Mahler, Hedwig is afkomstig van een circusmeisje, Fritz Courths was haar man). Alhoewel zij een vooraanstaand lid van de Reichskulturkammer was, kreeg ze onder het fascisme toch last met Goebbels. Haar helden moesten lid zijn van de SA of de SS, vond hij, en de slechten moesten joden zijn. Courths-Mahler weigerde echter haar stramien te veranderen (haar verhalen spelen zich steevast rond 1900 af) en in 1942 kwam haar dochter Friede Birkner zelfs in de gevangenis terecht op grond van het Heimtückegesetz (achterbakse aanvallen op de staat).
De meeste “romantische” pulpliteratuur in Vlaanderen wordt onder pseudoniem in Nederland gefabriceerd. Uitgezonderd de kasteelromans: die worden rechtstreeks ingevoerd uit Duitsland en (meestal slecht) vertaald. Eén van de betere vertalers was destijds Jan Braet, nu “chef cultuur” (zoals Koen Meulenaere zou zeggen) van Knack. Braet hing het vertalen van slechte teksten op een bepaald moment zo de keel uit dat hij maar zelf verhalen ging verzinnen. Maar dat wil hij nu niet meer geweten hebben natuurlijk. De meeste pulpauteurs werken trouwens in de volstrekte anonimiteit en “outen” zich slechts heel uitzonderlijk. Zo schrijft ook Lieven Tavernier in “Over water” (p.13, 26) dat hij dergelijke pulp heeft geschreven, maar misschien mogen we dat niet al te letterlijk nemen. Of misschien ook weer wél…
Een andere vertaler, Frans Denissen, merkt dan weer op (in De Rode Vaan nr.44 van 1987) dat “in die branche nog steeds erg onzorgvuldig wordt omgesprongen met de vertaling. De uitgeverseisen zijn daar ook totaal anders. Ik heb ooit de opdracht gekregen een boek te vertalen waarbij in het contract stond dat de vertaling 75 pagina’s korter moest zijn dan het origineel.”
Bij de “voorgangers” van Braet en Denissen kunnen we ook Roger van de Velde rekenen (voor de Charming-reeks), Jef Geeraerts (in zijn studententijd), Frans Buyens (***) en Ludo Vaneck (de auteur van “Het Boek der Kampen”) met softporno.
Ook de Antwerpse Ria Maes (°1965) werd door de Gazet van Antwerpen aan de vergetelheid onttrokken. Zo leren we dat Ria in vier jaar tijd vijftig doktersromans schreef. Dat is gemiddeld één roman per maand. Maar daarmee haalt ze zelfs niet eens het gemiddelde van “the queen of pulp”, Barbara Cartland (1901-2000), die tot kort voor haar dood nog altijd twéé boeken per maand afleverde. Zo had ze uiteindelijk 723 titels op haar naam, samen goed voor een verkoop van 750 miljoen boeken. Cartland was aartsconservatief (****), op die manier was Catherine Cookson (1906-1998) toch een beetje haar tegenbeeld. Die kloeg in haar boeken (b.v. “The tide of life”) toch de ondergeschikte positie van de vrouw aan.
Ria Maes is gespecialiseerd in de Dr.Anne Maasserie. Daar was men op het moment van het interview in 1997 aan nummer 453. Ria Maes (geen familie van de dokter!) wordt daarin bijgestaan door drie Nederlandse auteurs. Dit viermanschap moet elke veertien dagen voor een nieuwe Dr. Maas zorgen.
De uitgever, Wim Timmerman van Uitgeverij Marken, is tevreden: “De medische romans met een vast hoofdpersonage verkopen het best. Een kinderdokter, een eerste-lijn hulparts: dat slaat in. Society-romans, algemene liefdesromans en thrillers hebben we moeten afstoten. Te veel concurrentie.”
Maar toch blijkbaar niet alleen dat: de succesrijke Gentse Ivanov-uitgeverij (met 130 titels per jaar, elk verkocht a rato van zo’n 5.000 exemplaren, vormt zij 24% van de markt) heeft zijn reeks “Sterke vrouwen” ook moeten stopzetten. Toch beweert Annick Capelle in haar doctoraatsthesis aan de universiteit van Namen (1998) dat ook in de “traditionele” damesromans de “vrouwelijke waarden” zegevieren. Maar het hangt er dan wel van af hoe je die definieert natuurlijk. Het meest positieve wat je nog kan zeggen is dat de man (de “held”) in het begin van het verhaal nogal “ruw” is en dat hij aan het einde wat “beschaafder” is geworden. “In de jaren zeventig was er zelfs een tendens waarbij de heldin systematisch werd verkracht door de man met wie ze later trouwde,” aldus Capelle in De Morgen van 19/11/1998.
Een opmerkelijk stijlkenmerk is dat dialogen altijd moeten “geduid” worden in de zin van “zei hij vaderlijk” of “dreigend” of “vriendelijk” enz. Dat heeft natuurlijk te maken met de zwart-wit karakters. Een “slecht” personage zal dus nooit iets “vriendelijk” zeggen, ten hoogste “schijnvriendelijk”.
Een opvallende overeenkomst met soaps is dat emoties primeren op de actie in het verhaal. De achteruitgang in de verkoop wordt daaraan dan ook toegeschreven. Zelfs op dit niveau wordt er dus meer televisie gekeken dan gelezen!
Dat deze werken literair niet erg hoogstaand zijn, betekent anderzijds niet dat zij totaal buiten de maatschappij staan: “Wij schreven in 1983 al een aidsroman,” zegt Timmerman. En: “Twee maanden na de Golfoorlog of een grote milieuramp stonden we er al met die thematiek”.
Ietwat verongelijkt gaat hij verder: “Er rust een sociaal taboe op pulp. Vooral vrouwen tussen de 25 en 40 lijken ons te lezen. Zij kopen zelfs de mannenseries, de westernromans ‘Bronson’. Ik heb daar geen verklaring voor.”
Naar haar eigen zeggen (ook al in Gazet van Antwerpen, waar men zich blijkbaar in het onderwerp heeft vastgebeten) eindigen alle boeken van Barbara Cartland met de zin: “And they found love”. Ook Wim Timmerman sluit zich daarbij aan: “Tuurlijk, want het eindigt altijd goed. Dat is de kracht van positief denken, ik geloof daarin. Die boekjes bevestigen wat ik denk. Vaak lees je in die romans dat mensen in misverstanden terecht komen omdat ze te weinig eerlijk zijn, niet met elkaar praten. Ze vluchten weg. Dat wreekt zich.”
Maar voor wie dacht dat het dus geen “escapistische” literatuur was, voor wie met de aidsroman voor ogen zelfs zou durven veronderstellen dat “progressieve” ideeën worden gepropageerd, voegt hij er voor alle duidelijkheid aan toe: “Je leest ook dat je prioriteiten moet stellen: een kind gaat voor carrière.”
Toch heeft ook in de vrouwenpulp de seks haar intrede gedaan. Niemand minder dan Jackie Collins (de zus van Dynasty-Joan) was daarin een baanbreekster, zo sedert het begin van de jaren negentig. Er is zelfs een speciale markt voor lesbische pulp. Hier is de toonaangevende figuur Ann Bannon met vijf romans tussen 1957 (“Odd girl out”) en 1962 (“Beebo Brinker”) die in het milieu tot cultromans verheven werden.
Het uiteindelijke gevolg van heel deze evolutie is dat Konsalik meer wordt gelezen dan Thomas Mann, Barbara Cartland meer dan Jeannette Winterson en dat Harold Robbins (1916-1997) E.L.Doctorow in de schaduw stelt.
En, als uitsmijter, de grootste afnemer van boeken van Barbara Cartland is op dit moment Rusland. De zegeningen van de vrijheid, zeker?

Ronny De Schepper

(*) Niet te verwarren met de thrillerauteur Esther Verhallen, die zich na haar huwelijk met Berry Verhoef ook Esther Verhoef laat noemen.
(**) In 1943 was er – in volle papierschaarste – de heruitgave op 300.000 exemplaren van de avonturen van Winnetou, zoals beschreven door Karl May (1842-1912). Dat was niet toevallig: de Führer himself was een grote Old Shatterhand-fan.
(***) Lydia Chagoll, Het leven en werk van cineast en auteur Frans Buyens, Antwerpen, L.A., 2011, p.182.
(****) Voor één ding moeten we haar toch dankbaar zijn: zij heeft ervoor gezorgd dat vrouwen in militaire dienst zijden ondergoed kregen!

Selectieve bibliografie
R.D.Altick, The English Common Reader. A Social History of the Mass Reading Public 1800-1900 (1957).
Prof.Dr.Alex Bolckmans, Inleiding tot de voornaamste moderne literaturen, Gents Akademisch Koöperatief (1974).
H.O.Burger, Studien zur Trivialliteratur (1968).
Annick Capelle, doctoraatsthesis aan de universiteit van Namen over damesromans (1998).
R.Hoggart, The Use of Literacy. Changing Patterns in English Mass Culture (1957).
W.Langenbucher, Der aktuelle Unterhaltungsroman (1964).
Q.D.Leavis, Fiction and the Reading Public (1932).
H.Link & H.Hopf, People and Books. A Study of Reading and Bookbuying Habits (1946).
Dirk Musschoot, Vlaamsche Filmkens bestaan 80 jaar, Het Nieuwsblad, 17 november 2010.
John Rijpens, Sacha Ivanov, Vlaamse pulp à la carte (uitgeverij C.de Vries-Brouwers, 2006).
John Rijpens, Vlaamse Filmpjes, Troetelkind of ondergeschoven kindje? (uitgeverij ASP, 2010).
G.Sichelschmidt, Liebe, Mord und Abenteuer. Eine Geschichte der deutschen Unterhaltungsliteratur (1969).
Hans-Jörg Neuschäfer, Dorothee Fritz-El Ahmad & Klaus-Peter Walter, Der Französische Feuilletonroman (Darmstadt, 1986).
Lise Queffélec, Le roman-feuilleton français au XIXe siècle (Paris, PUF, 1989).
Helmut Gaus, Pers, Kerk en Geschreven Fictie (Brugge 1975).
Bart De Nil, Leest, Leert, Denkt en Ontspan U!! (licentiaatsverhandeling, UG 1997)

2 gedachtes over “Pulp Fiction: ontspanningsliteratuur als ontsnappingsliteratuur

  1. Geachte heer,
    Dag Ronny,

    Bijzonder interessante informatie. Vreemd toch dat Ivanov’s weekblad Valentine kennelijk geen verzamelobject is, niettegenstaande de mooi getekende verhalen.

    Kan u zeggen of Antoon Mortier en de gewaardeerde schilder Antoine Mortier een en dezelfde persoon zijn ?

    Met dank en vriendelijke groet,

    Elfrid Mels
    Erps-Kwerps

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.