Door mijn leerlingen van het Koninklijk Atheneum van Dendermonde heb ik in de jaren zeventig een moderne bewerking laten maken van het Middeleeuwse “abel spel van Lanseloet van Denemerken”. Hieronder vindt u twee fragmenten (de rest was onleesbaar voor de scanner).
DERDE TAFEREEL
SANDARIJN (uitgeput, blijkbaar heeft zij lang en ver gezworven) : Ah, eindelijk ! Ik zie ginds een mooie rivier, daar wil ik even rusten. Ik heb zolang gevast dat ik honger en dorst gekregen heb. Ik heb nu zo’n lust om te drinken dat ik het niet langer kan verdragen.
(Zij valt neer en slurpt gulzig aan het water, daardoor merkt zij niet dat aan de andere kant van het toneel een ridder te voorschijn is gekomen, gelaarsd en gespoord voor de jacht. Hij ziet er een beetje verwaaid uit, maar bij nader toezien is het toch een voornaam en vriendelijk man.)
RIDDER (ziet Sandarijn nog niet, knielt met zijn gezicht naar het publiek, maakt kruisteken): Ik bid God en Maria, de Heilige Maagd, dat zij mij mogen beschermen en zegenen en mij geluk brengen bij mijn jacht zodat ik iets kan vangen. (Staat recht, nogal komisch tegen het publiek:) Want dat is nu verdorie al vier dagen dat ik nog niets gevangen heb. Daar mag ik me wel over schamen. Vier dagen jagen en geen konijn te zien ! Ik schaam mij tot in het diepste van mijn hart omdat al deze moeite tevergeefs is geweest. Nu zal ik eens op mijn hoorn blazen en zien of God me zal helpen. (Hij blaast op zijn hoorn en verslikt zich bijna bij het zien van Sanderijn, deze is echter in slaap gevallen en heeft niets gehoord).Grote God ! Hemelse Schepper ! Ginds zie ik een beestje dat mijn hartje wel lust. Dit heb ik zeer beslist nog nooit eerder gezien, dit lijkt me wel ’t konijn van mijn dromen (*). Ik vermoed trouwens dat niemand ooit zo’n mooi wild heeft gezien als dat daar bij die waterloop. Het ziet er een mooie en reine maagd uit. Oh God, hoe zou ik ze kunnen vangen ? Dan was mijn moeite niet vergeefs geweest. Wacht, ik zal nog eens wat harder op mijn hoorn blazen en afwachten hoe ze zal reageren. Oh God, je moet me helpen dit mooie meisje tot mijn beschikking te krijgen.
(Hij blaast opnieuw op zijn hoorn, dit keer veel luider en dichter bij Sanderijn, deze schrikt zich rot en wil het op een lopen zetten. De ridder snijdt haar de pas af en ze rent recht in z’n armen. Hij omknelt haar.)
RIDDER (lachend) : Vogeltje ge zijt gevangen ! Ik heb je liever dan een everzwijn, zelfs als het er een van goud was. Ik dank God voor de goede jacht en voor het feit dat ik vanmorgen vroeg uit de veren was.
(hier ontbreekt nog een stuk)
Hij stoot de warandehoeder aan.
REINOUT: Hé vriend, God zegene u met een goeie dag en een morgenstond met goud in de mond. Een goede gezondheid wens ik u van nu tot in der eeuwigheid.
WARANDEHOEDER: Amen. Vriend, wie u ook mag zijn, God zal het u lonen dat u me zo vriendelijk toespreekt.
REINOUT: Vertel me eens, goede man, heb je hier onlangs een mooi en goed geschapen meisje zien voobijgaan?
WARANDEHOEDER: Wel vriend, luister eens hier. Sinds jaar en dag wandel ik op deze eigenste plaats zonder een vrouw te vinden, geen jonge en zelfs geen oude. Ik zweer u dat het waar is. Maar een paar dagen geleden stond mijn heer, een koene ridder, op een goeie morgen op om te gaan jagen en, geloof het of niet, hij vindt hier aan deze fontein, een meisje met een gouden hart. Hij ving ze goedsmoeds en riep tegen al die het horen wilde dat hij een goede jacht had gehad en inderdaad, het meisje dat hij “gevangen” had, was mooi en van goede afkomst.
REINOUT: Vriend, daar wil ik het mijne van weten. Hoe was de naam van dat meisje?
WARANDEHOEDER: Ik zal u de waarheid zeggen: Sandarijn, heet ze en zij is de edelste en de mooiste vrouw. Ze lijkt op geen enkele vrouw uit de omtrek, want zij paart schoonheid aan goedheid. Hij heeft haar gehuwd omdat zij hem zo trouw, zo gehoorzaam en onderdanig is. Ieder die haar kent, mint haar om haar grote deugd en allen aan het hof zijn er gelukkig om.
REINOUT: God sta me bij! Dat is de vrouw, die ik bedoel. In menig land heb ik haar gezocht en nooit heb ik zo’n nuttige inlichting als die van jou gevonden. Zeg me nu, beste vriend, hoe zal ik haar kunnen spreken?
WARANDEHOEDER (wrijft in z’n baard): Ai, dat zal u zonder mijn hulp zeker niet lukken, want ik heb zo met haar afgesproken. U moet weten, ik ben het hoofd van al de knechten in dienst van mijn heer. (Men ziet aan zijn gezicht dat hij z’n eigen leugens niet gelooft). Ik zal u helpen op voorwaarde dat u mij een drinkpenning geeft. Dan zal ik u laten spreken met haar, dappere held, zolang als uw hartje ’t lust.
REINOUT (goed gemutst): Met één penning kan men weinig doen. Haast u dus en laat mij met Sandarijn spreken. Hier heb je twee gouden penningen. Zeg aan Sandarijn dat een bode uit Denemarken haar dringend wil spreken.
WARANDEHOEDER (buigend als een knipmes, plotseling zo snel als een puber): Ik vlieg al heer. (Af. Reinout wacht even en volgt hem dan haastig. Doek.)
ZESDE TAFEREEL
De kamer van Sanderijn. Sanderijn zit bij het raam en borduurt. De warandehoeder komt op met zijn pet zenuwachtig in zijn handen geklemd. Sanderijn kijkt hem streng aan. In plaats van haar vertrouwensman te zijn, zoals hij liet doorschemeren tegenover Reinout is het eerder erg ongewoon te noemen dat hij zich hier waagt.
WARANDEHOEDER (kruiperig): Edele vrouw, zou u a.u.b. de goedheid willen hebben, even buiten te komen. Daar wacht u een fiere ridder uit Denemarken, die u met spoed wenst te spreken.
(Reinout, die wel vermoedde dat Sanderijn niet zou komen op het verzoek van die oude man, komt haastig op en duwt de warandehoeder opzij, die tijdens het gesprek trouwens op kousevoeten verdwijnt.)
REINOUT: Ja, edele vrouw, God die alles vermag, zegene u, Sanderijn, mooie maagd.
SANDERIJN (begroet Reinout hartelijk als een kennis “uit een vroeger leven”, een beetje triomfantelijk ook: ze weet dat Reinout door Lanseloet gestuurd is en ze wil laten zien hoe het haar nu voor de wind gaat; ook laat ze aanvoelen dat ze nu niet langer de mindere is van Reinout – gewone dienstmeid tegenover vertrouweling van de koningszoon – maar op z’n minst zijn gelijke): Welkom, heer Reinout, wat brengt jou naar hier?
REINOUT: Dat zal ik u zeggen, voortreffelijke vrouw. U moet met mij meegaan, want ridder Lanseloet heeft u overal doen zoeken. Het laatste dat hij mij heeft bevolen was dat, als ik u mocht vinden, dat ik u moest meebrengen opdat hij u zeker tot zijn bruid kon maken.
SANDERIJN: Kameraad Reinout, dat spelletje is uit! Zeg hem maar dat hij er een ander moet verzinnen. Ik geef om Lanseloets liefde geen zier.
REINOUT: Mooie vrouw, als u meegaat, zult u kunnen opmaken in welke toestand hij zich bevindt en vaststellen dat hij er erg aan toe is. Sedert hij u verloor heeft hij altijd getreurd en in groot verdriet geleefd. Als hij u niet kan krijgen, zal hij zeker sterven. Ik ben er immers zeker van dat hij u bemint meer dan wie ook op aarde. Op zijn riddereer heeft hij gezworen dat, als hij kan te weten komen waar u verblijft, dat hij u zal huwen, al ging heel zijn familie op hun kop staan.
SANDERIJN (streng): Reinout, daar kan geen sprake van zijn, want ik ben eerlijk en wel getrouwd. Mijn echtgenoot is een edel man en ik bemin hem het meest van alle stervelingen. Ik wil hem onder geen beding in de steek laten. Lanseloet mag zo rijk zijn als hij wil, of hij mag zo machtig zijn als Hector, de held van Troje, of had God het hem toegestaan dat hij dezelfde kroon droeg als die van Alexander de Grote, dan nog zou ik bij hem mijn gading niet vinden. Ik verkies veel liever mijn echtgenoot met alles erop en eraan. Hém zal ik eeuwig trouw blijven.
REINOUT: Mooie Sanderijn, als hij u niet kan veroveren dan zal hij voor altijd verdrietig blijven en pijn lijden. Dat u dit huwelijk hebt aangegaan, dat zult u zich berouwen tot in der eeuwigheid, want de edele Lanseloet was zeker met u in het huwelijk getreden.
SANDERIJN (spotlachend): Oh nee, dat zal ik me zeker niet berouwen en ik heb er dan ook geen spijt van. Ik heb immers nog nooit een man gezien met zoveel kwaliteiten als mijn lieve echtgenoot. Hij is een zeer beroemd ridder, dapper, sportief, fier, edelgeboren, verstandig, en – niet te vergeten – zeer rijk. Hij kan ook zeer handig met een degen omgaan en staat bekend om zijn heldendaden. Hij is ook een groot jager… Daarom bemin ik hem met heel mijn hart. Genoeg gezeverd nu. Reinout, ga vlug heen en zeg Lanseloet, uw heer en meester, dat hij zich om mij geen zorgen meer hoeft te maken.
REINOUT: Vrouw, ik zie dat u een edele inborst heeft. Als de zaken zo staan, vraag ik u slechts, om mij een bewijs te geven dat ik waarheid spreek en dat ik u gezien en gesproken heb.
SANDERIJN: Reinout, dat zal gebeuren. Ik zal u een belangrijk, keurig en betrouwbaar bewijs geven. Zeg hem dat wij in een mooie groene boomgaard stonden en dat er een edelvalk aan kwam gevlogen om zich in een boom te nestelen die mooi in bloesem stond. En je zult zeggen aan je heer en meester, dat die valk daar kwam om één bloem van die boom te nemen, terwijl hij al de andere liet staan. Dan opende hij zijn vleugels en vloog weg met grote haast. (Bitter) Vertel het aan je heer en meester met dezelfde woorden. Korte tijd later kwam de valk terug en zocht de boom, maar kon hem niet vinden. En dan had de valk natuurlijk groot verdriet. Ziezo, als je dit vertelt aan die “dappere held” dan zal hij wel geloven dat je me gezien en gesproken hebt. Dat was al wat ik te vertellen had. Ga nu, Reinout, dat God je bescherme. (Reinout buigt, gaat af. Doek. Indien geen voorhanden, voegt Sanderijn eraan toe:) Ik zal je uitgeleide doen tot aan de poort. (En gaat dus mede met hem af.)
ZEVENDE TAFEREEL
REINOUT (weer in het woud): Oh God, nu moet ik vertrekken zonder die mooie vrouw. Ik weet niet wat te doen: hoe moet ik mijn boodschap overbrengen? Moet ik hem de waarheid vertellen en zeggen dat ze nog leeft en gehuwd is? Dat zal ons zeker allen spijten. Hij zal immers die mooie vrouw terug willen hebben en dat kan hem zijn leven kosten en ook dat van al zijn aanverwanten tot in het tiende knoopsgat. Dat alles zal hij immers op het spel zetten. Velen zullen erom een bittere dood sterven, dat weet ik van tevoren. Nochtans is het allemaal boter aan de galg, want hij kan ze toch niet meer terugwinnen. Hij zou alleen maar zichzelf en andere edelen in het verderf storten. Ik zal gauw iets uit mijn duim zuigen. Het beste van al is dat ik hem zeg dat ze dood is. (Af)
ACHTSTE TAFEREEL
De tuin van het paleis van Lanseloet. Reinout komt op, moe van een lange reis.
REINOUT: Waar bent u, hooggeboren heer van Denemarken?
LANSELOET (haastig op): Welkom, lieve vriend Reinout. Heb je iets van Sanderijn vernomen? Vertel het me vlug!
REINOUT: Ach, edele heer, overal heb ik gezocht, maar ik kon ze eerst niet vinden. Eindelijk vond ik de mooie vrouw dan toch, u raadt nooit waar, in Rabat! Daar was die edele vrouw naartoe getrokken, naar Afrika! Maar toen ik ze dan gevonden had, hoogheid, en haar over u sprak, kostte haar dat het leven, want haar hart brak toen ik uw naam uitsprak.
LANSELOET: Reinout, ge liegt dat ge zwart ziet! Dat neem ik niet! Zeg me de waarheid of… Ik wil een bewijs dat je haar hebt gezien, dan pas zal ik je geloven.
REINOUT: Edele heer, ik zal u een doorslaggevend, keurig en betrouwbaar bewijs geven dat ik van het meisje zelf gekregen heb. Ze zei me dat ze eens met u in een tuin heeft gestaan. Een edelvalk kwam aangevlogen en nestelde zich op een tak vn een boom die mooi in bloesem stond. Dat deed ze me zeggen, heer, dat die valk die daar was aangekomen een bloem wegnam terwijl hij alle andere liet staan. Dan sloeg hij zijn vleugels uit en vloog weg in grote haast. Dat zei ze mij, edele ridder. Daarna kwam de valk terug en zocht overal maar kon die tak niet meer vinden. Hierdoor had hij veel verdriet. Dit heeft de edele vrouw me verteld als bewijs, dappere ridder, en daarna keerde ze zich van mij af en sprak nooit meer een woord.
LANSELOET (wanhopig bedroefd): Inderdaad, machtige God, hemelse koning, dat is een zuiver bewijs, zodat ik hem wel moet geloven. Zeg me dan, Reinout, is ze inderdaad dood?
REINOUT: Ja, heer, en ze is reeds begraven.
Lanseloet snikt het uit. Reinout verdwijnt in alle stilte om Lanseloet alleen te laten met zijn verdriet.
LANSELOET (letterlijk stervend van verdriet, dus naar het einde toe spreekt hij steeds moeizamer): O Sanderijn, jij was de boom die in bloesem stond, en ik de valk, jawel, die er een bloem van plukte, zodat ik sedertdien nooit nog geluk kende en altijd heb getreurd. Mijn liefste meisje, alle vreugd die mij op aarde nog kan worden gegeven is nu pijn voor mij. Ideale vrouw, terecht mag ik mij nu beklagen over mijn moeder die mij op de wereld heeft gebracht, want haar hart lachte in stilte toen ze mij die valse raad gaf.
Wat een gemene daad en welk een bittere schande is het voor haar dat ze mij die woorden deed zeggen, waardoor ik dat mooie meisje verspeelde en waardoor wij beiden zullen sterven, want ik voel dat ook mijn hart het begeeft.
Maar dit kan me niet verdommen, ik zal blij zijn als er aan dit leven een einde komt, want waar ik me ook wend, nooit zal ik nog vreugde kunnen vinden. Wie ik oprecht liefhad, heb ik door valse raad verloren. Mijn hart is hierover zo vertoornd dat het weldra zal scheuren. Maar ik sterf blij gezind, want ik hoop Sanderijn in de hemel te aanschouwen.
Ootmoedige God, ontferm u over haar en mijn ziel, want ik voel het, het is met mij gedaan. (sterft)
EPILOOG
Indien er een doek voorhanden is
Doek. Reinout komt op vóór het neergelaten doek en terwijl hij zich van zijn toneelkledij en -attributen ontdoet (b.v. valse snor, pruik), spreekt hij het publiek toe.
Indien er géén doek voorhanden is
Een treurlied weerklinkt. Twee mannen in het zwart (kunnen de acteurs zijn die de ridder en de warandehoeder speelden) komen op en nemen het lijk van Lanseloet mee. Ondertussen is ook Reinout opgekomen. Hij kijkt peinzend toe hoe men zijn meester wegvoert, dan richt hij zich tot het publiek, terwijl hij langzaam ook zijn toneelkledij verwijdert.
REINOUT: Jullie allemaal, dames, heren, meisjes en jongens, neem hier een voorbeeld aan. Al wie iemand oprecht bemint en ermee naar bed wil, moet het een beetje tactvoller aanpakken. Anders zou het hem misschien ook wel het leven kunnen kosten zoals dat van Lanseloet, mijn heer én vriend, de koningszoon van Denemarken.
Door valse raad en een venijnige tong is hij in deze beklagenswaardige situatie geraakt. Hij hield nochtans meer van dat mooie meisje dan wie ook. Maar door de slechte raad die hem werd gegeven, sprak hij woorden die echt niet pasten, waardoor zijn oprechte liefde gefnuikt werd en hij het meisje verloor.
Daarom raad ik jullie, mannen, bovenal aan: spreek steeds hoofs, waar je ook mag gaan, en vooral, wees steeds hoffelijk tegenover meisjes en bemin ze oprecht, op die manier zal je hun vertrouwen winnen. Ik hoop dat je hieraan zal denken, wanneer je weer eens op vrijersvoeten loopt!
(*) Met dank aan Jan De Wilde.