De film ‘Meeuwen sterven in de haven’ (1955) sloeg in als een bom in de Vlaamse filmwereld. Hij brak met alle tradities, het was een existentialistisch stadsdrama. Totaal tegengesteld aan wat het publiek gewoon was, de boerenfilms, het gezapige plattelandsleven, lente in Zichem, zomer in Koekelare. In zwart-wit dwalen door de straten van druilerig Antwerpen en in de haven. Fascinerende beelden van de haven in werking, schitterend en gedurfd camerawerk van het lossen en laden – geen arbeiders te zien, de machines doen het werk…
Wie stonden aan het roer van dit originele werk. Drie jonge mensen die her en der een beetje kapitaal bij elkaar scharrelden, jonge acteurs zochten, en moedig aan het werk togen. Roland Verhavert zou vooral de acteursregie voor zijn rekening nemen. Om zich later te ontwikkelen tot volbloedregisseur en filmkenner. Ivo Michiels zorgde grotendeels voor de verhaallijn; hij werd tenslotte vooral schrijver van o.m. ‘Het afscheid’, de ‘Alfacyclus’, ‘Een tuin tussen hond en wolf’ terwijl ik hem leerde kennen als begenadigd lesgever scenarioschrijven aan het RITCS, een beminnelijk man die vooral de psychologie van personages blootlegde en accentueerde. Tenslotte was er Rik Kuypers, garant voor het knappe camerawerk en de techniek.
De plot? Een (naamloze) oudere man, gespeeld door de nog jonge maar duidelijk reeds getalenteerde Julien Schoenaerts (die toen alleen nog enkele kleine rollen vertolkte bij KNS), is op de dool in Antwerpen, geen geld, dakloos. Voortvluchtig wegens de moord op zijn overspelige echtgenote die op het punt stond hem te verlaten. Dat dit alles speelt in de sfeer van de na-oorlogse jaren is eveneens belangrijk en staat garant voor mooie beelden, impressies en stilistische vondsten waarbij de muziek een belangrijke ondersteunende rol speelt. Knappe opnamen, stills, originele kunstzinnige vondsten. Zijn enige redding ligt in een vlucht naar het buitenland hem aangeboden door de compagne van een Duitse schipper die verliefd is op hem en hem wil meenemen op het binnenschip. Eer het zo ver is maakt hij kennis met een kind, het weesmeisje Gigi, om onduidelijke maar wellicht opportunistische redenen (erfenis?) opgenomen door een gezin. Tussen haar en de oude man ontstaat een ontroerende band. Net die zal de spil tot het drama zijn: een duister figuur, onderwereldfiguur, pooier (acteur Tone Brulin) vraagt hem het meisje te ontvoeren (losgeld) met de belofte hem uit de penarie te helpen. Twijfelend, en uitgeput, hongerend doolt hij door de nachtelijke metropool, bezwijmt op de stoep bij een prostituee (een glansrol voor de als filmactrice debuterende Dora van der Groen die zich toen reeds in het theater met haar echtgenoot Brulin aan experimenteel toneel waagde) die hem verzorgt. Een tweede vrouw die zich om hem bekommert is zij, een derde persoon met wie hij ondanks alle ellende een liefdevolle binding heeft. Maar Gigi, slecht, emotieloos behandeld door het opvanggezin, wil bij hem blijven en verstopt zich in een schuurtje. Opschudding: de goegemeente en de politie op zoek. Hij, nauwelijks weifelend of hij zou ingaan op het voorstel het kind te kidnappen, brengt haar veilig terug. Hij wordt herkend, geïdentificeerd als gezochte moordenaar. Een klopjacht begint.
Misschien is deze achtervolging – hoewel spectaculair en meesterlijk in beeld gebracht – een zwak punt wegens langdradigheid. Al moet het publiek anno 1955 allicht met open mond gekeken hebben naar het spektakel, de halsbrekende toeren, de klimpartijen van Schoenaerts in de haven. Een duizelingwekkend parcours. Achtervolgd door een handvol agenten op de motor. Waar het schoentje ook wel gaat wringen: dit gezelschap acteert bedroevend en laat sommige scènes bijna op een slapstick lijken; al werkt hun ‘aankleding’ die ons heden lachwekkend voorkomt, bij een visie vandaag natuurlijk niet in het voordeel. Desondanks slagen acteur en de flitsende beelden van Kuypers, het ritme, de dynamiek, er in voldoende spanning op te bouwen. De ontsnapping in een motorbootje blijft geloofwaardig – net als de emotie waarmee de vrouw net voor de afvaart naar Duitsland nog op zijn komst wacht. Vergeefs… tenslotte zullen de pakkemannen het pleit winnen. De meeuw ligt neergeschoten in de haven. Niet alleen symbolisch.
De film werd positief onthaald. Zelfs met de vermelding ‘knt’ raakte men zodoende snel uit de kosten. En ook wereldwijd was er appreciatie voor deze vernieuwing. Een nominatie te Cannes voor de Gouden Palm 1956. Vertoningen in Moskou waar dit realisme geapprecieerd werd, vooral de beelden van de haven in werking, het mechanische, moeten ginds hoog gescoord hebben. En enthousiasme in het Festival van de Kunstfilm te New York. ‘Meeuwen sterven in de haven’ brak met tradities, bracht vernieuwing en was de start voor een andere visie in de Vlaamse filmwereld. Die samenviel met een frisse wind in het theater.
Johan de Belie
P.S. In de oorspronkelijke versie van het Suske en Wiske-album De straatridder werd er naar deze film verwezen. Suske en Wiske komen in het album op zeker ogenblik aan in de haven. Wiske zei in de originele versie: “Hier moet het ergens zijn. Lambik dweepte met die film, Meeuwen sterven in de haven.” Meteen daarop krijgt Suske duivenuitwerpselen in zijn oog en zegt: “Ja, over duiven gesproken….” Omdat deze verwijzing naar een Vlaamse film uit 1955 voor Nederlanders te onbegrijpelijk was en ook te snel gedateerd voor latere generaties kinderen werd Wiske’s uitspraak in herdrukken veranderd in: “Oh, kijk eens wat een mooie vlucht meeuwen.”
