Louis Paul Boon staat weer volop in de belangstelling. In de r.v. nr. 37 bespraken wij zijn « Verzamelde Gedichten » en op dit ogenblik zijn op de redactie hevige gevechten aan de gang om zijn nagelaten prozawerk « Eros en de eenzame man » te (mogen) bespreken. In De Sfinks te Boechout start men op 13 oktober zowaar met een Booncyclus die elke maandagavond tot 10 november in beslag zal nemen. Diverse thema’s zullen erin aan bod komen, net zoals op de grote Boon-herdenking die op vrijdag 23 januari in Temse zal worden gehouden. Hier zal o.m. Paul de Wispelaere spreken over « De Kapellekesbaan » en « Zomer te Ter-Muren », terwijl Staf De Wilde « Het Lolitamotief in het werk van L.P. Boon » uit de doeken zal doen. Diezelfde avond en het weekend dat erop volgt zullen de Vlamingen trouwens in de gelegenheid gesteld worden voor de eerste maal de tentoonstelling « Kar-boontjes » (cartoons van Louis in Vooruit) te bezichtigen. Deze tentoonstelling is tot nu toe immers uitsluitend in Nederland toegankelijk geweest (De Doelen in Rotterdam). Wijzelf zouden daar aandacht willen aan besteden door even nader in te gaan op het anarchisme, waarvoor Boon – zeker in zijn latere jaren – steeds meer belangstelling begon te krijgen.
Het anarchisme gaat van de opvatting uit dat de mens in wezen goed is en dat een staatsapparaat, verre van de moraliteit van de mensen te verheffen, de mens in feite slechter maakt. Het feit dat men schijnbaar een staatsstructuur nodig heeft, is enkel het gevolg van de onrechtvaardigheid en de ongelijkheid tussen de mensen, die ontstaat uit eigendoms- en klasseverschillen; wordt dit uitgeroeid, zullen ze vanzelf komen tot een verantwoordelijke vorm van vrijheid en samenwerking met anderen. De term werd eerst gebruikt als scheldwoord tijdens de Franse revolutie tegen al degenen die ingrijpende economische veranderingen voorstonden. Het begrip “anarchisme” werd vooreerst in een positieve zin gebruikt door Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865) in 1840, in “Qu’est-ce que la propriété?” (waarin de bekende uitspraak voorkomt: “eigendom is diefstal”), maar ook in andere landen komen wij figuren tegen, die wij als grondleggers van het anarchisme kunnen beschouwen. Om er enkele te noemen: de Engelsman William Godwin (1756-1836), die Amerikaan B.J.R.Tucker, de Duitser Max Stirner (1806-1856) en de Russen Mikaïl Bakoenin (1814-1876), Peter Kropotkin (1842-1921) en Lev Tolstoï (1828-1910). De Belg Félix Delhasse (1809-1898) was zelfs de uitvoerder van het testament van Proudhon.
Proudhon aanvaardde een zeer beperkt vorm van eigendomsrecht, in een maatschappij zonder regering die hij “anarchie” noemde. Zoals hoger vermeld, vormden kleine communiteiten de grondslag van deze nieuwe maatschappijvormen. Dit mutualistisch anarchisme onderscheidt zich van andere socialistische stromingen door een duidelijke afkeer van het gebruik van het staatsapparaat en van politieke middelen bij het streven naar de uiteindelijke gelijkheid onder de mensen. Het verschilt ook van andere vormen van communisme door een sterke nadruk op het belang van de individuele vrijheid.
De tweede grote figuur van het anarchisme was Michael Bakoenin. Deze vindt niet dat het individu als basiselement van de maatschappij kan beschouwd worden; de maatschappij is opgebouwd uit groepen van arbeiders die een eenheid vormen door collectieve verantwoordelijkheid. De staat was voor hem een fase in die ontwikkeling, die al spoedig plaats zou maken voor een samenlevingsvorm, welke gebaseerd was op vrijwillig gesloten overeenkomsten. In dit collectivistisch anarchisme wordt verder het belang beklemtoond van de revolutionaire middelen om de staatsstructuur omver te werpen. De volgelingen van Bakoenin sprongen dan ook in de bres bij elke revolutie die zich in de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw in West-Europa voordeed. De bitterheid om de mislukking van al die revoluties heeft dan wellicht geleid tot de zeer aparte vorm van anarchisme die tegen het einde van de 19de eeuw ontstond en die gekenmerkt was door daden van terrorisme en moorden op vooraanstaande figuren (een Franse en een Amerikaanse president, een koning van Italië, een keizerin van Oostenrijk, enz.). Het zijn deze terroristische daden die het stereotiepe beeld geschapen hebben van de bommengooiende anarchist. De Bakuniniaanse vorm van het anarchisme heeft vooral in Spanje tijdens de burgeroorlog een belangrijke rol gespeeld. Ook Baader-Meinhof dient in deze richting te worden gesitueerd.
Een meer vreedzame maar utopische vorm van anarchisme werd ontwikkeld door Peter Kropotkin, o.m. in zijn werk “La conquête du pain” (1892). In tegenstelling met Bakunin moet de verdeling van de goederen niet gebeuren op grond van de prestaties die men levert, maar op grond van de behoeften: er is een volledig vrije distributie van de goederen. Hij legde de nadruk op de natuurlijke drang tot wederkerige hulp, welke hij bij mens en dier ontdekte. In de maatschappij, welke hem voor ogen staat, zal er een collectief bezit zijn van productie-middelen en consumptie-artikelen volgens de norm: “Van ieder naar zijn vermogen, voor ieder naar zijn behoefte“.
Een groot bewonderaar van Kropotkin was ook de vermaarde Nederlandse anarchist F.Domela Nieuwenhuis (1846-1919), onvermoeibare strijder tegen de sociale wantoestanden in zijn land. Behalve hem willen wij ook Bart De Ligt (1883-1938) vernoemen. Later waren er kabouters, hippies, provo’s en pacifisten.
Een ander onderscheid kunnen wij maken tussen anarchisten, wier levensbeschouwing eerder religieus (zoals de anabaptisten) of christelijk (Tolstoï) geïnspireerd is.
Over de wijze waarop het anarchistische ideaal in de praktijk gebracht moet worden heeft bij de anarchisten niet altijd overeenstemming bestaan. Dit is begrijpelijk. Anarchisten geloven niet in een van te voren vastgelegd recept! Geen dogma’s, in tegenstelling tot het Christendom en Marxisme. Toch kunnen wij wel zeggen dat steeds voor ogen heeft gestaan een maatschappij zonder heerschappij, die zij willen bereiken zonder geweld. Zij willen niet anders gebruiken dan vreedzame strijdmiddelen (denk bijvoorbeeld aan het passief verzet van een Gandhi!) welke dan echter wel radicaal worden toegepast.
Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken, dat de anarchisten voorstanders zijn van militaire dienstweigering. Enerzijds omdat het leger een machtsinstrument is in handen van de staat, anderzijds omdat het opleidt tot moord.
Het anarchisme verwerpt de staat en het staatsgezag omdat deze de ontplooiing van de menselijke vrijheid in de weg staan. Het staat voor een maatschappijvorm, welke berust op een vrije samenwerking in groepen of raden. Een voorbeeld daarvan is te vinden in de anarcho-syndicalistische organisaties. Deze worden opgebouwd volgens een stelsel van raden per bedrijf en per bedrijfstak, beginnend bij de kleinste productiegroep en vandaar opgebouwd naar boven. In deze opbouw komen geen besturen voor, maar worden gemandateerden afgevaardigd, wier mandaat beperkt en van korte duur is en die steeds gehouden zijn om in belangrijke gevallen hun groep te raadplegen.
Dit model is ook mogelijk en noodzakelijk ook op diverse andere gebieden van het maatschappelijke leven.
Wij denken in dit verband bijvoorbeeld aan flat-, straat-, buurt- of wijkraden en zo voortgaande aan federatieve gemeentelijke provinciale, landelijke en internationale organen.
Ook in een anarchistische maatschappij zal arbeid verricht moeten worden. Maar dit zal dienen te geschieden in de vorm van vrijwillige samenwerking, met vermijding van de dwang dat het werk louter en alleen “om den brode” moeten worden gedaan. De afschaffing van het systeem van productie-om-de-winst (niet prestaties maar behoeften), de liquidatie van de vele miljarden verslindende oorlogsindustrie, de vooruitgang van de automatisering zullen ertoe bijdragen dat de mens ook economisch vrij wordt.
Als een van de voornaamste oorzaken van het ontbreken van deze vrijheid beschouwt het anarchisme de ongelijke verdeling van de eigendom. Het is een waarheid als een koe, dat eigendom macht betekent! En daarom wordt in de maatschappij, waarin we leven, de dienst uitgemaakt door hen, die via hun grote eigendommen de macht in handen hebben. Door allerlei plannen en maatregelen lijkt het soms alsof deze macht beknot wordt; wezenlijk verandert er echter bitter weinig. Zo zien we dat overal, waar staten in oorlog zijn, de economische machthebbers hand in hand met de politici een duistere rol spelen. In parlementen en in de regeringen hebben zij hun pleitsbezorgers. Een rechtvaardige maatschappij is slechts mogelijk als economische gelijkheid is geschapen.
Het anarchisme heeft tot uitgangspunt het recht van ieder mens op de grootst mogelijke vrijheid, waarbij als maatstaf geldt dat de vrijheid van de één de vrijheid van de ander niet mag schaden.
Referentie
Ronny De Schepper, Boon en de anarchisten, De Rode Vaan, 9 oktober 1980