Morgen zal het al dertig jaar geleden zijn dat zich waanzinnige taferelen afspeelden op het nochtans als uiterst deftig aangekondigde Mozartgala van het Festival van Vlaanderen in de Sint-Pietersabdij (foto Paul Hermans via Wikipedia).

Dankzij de dagbladpers en vooral het televisieprogramma “Zeker Weten” kon het grote publiek kennis nemen van de apocalyptische toestanden als vrouwen in avondjurk en heren in smoking massaal aanvielen op het buffet. De opstelling daarvan was op de koop toe zo geregeld dat de aanstormenden de terugtocht belemmerden van de gelukkigen die hun portie reeds te pakken hadden gekregen. Nochtans was er voldoende voorzien en als al die hoge heren en dames maar een minimum aan fatsoen hadden gehad dan was alles wellicht naar behoren verlopen. Voor wie het nog niet wist: kapitaal en kultuur beginnen beide met dezelfde letter, maar dat is dan ook alles. (Al zouden we deze woorden misschien beter met een “c” spellen, want Frans was de voertaal daar in Gent!)

Maar goed, wie dacht dat door 1.200fr als toegang te vragen alleen de “elite” van ons volk zou worden bereikt, die zal dan na dit “gala” wel tot andere inzichten gekomen zijn! Sommigen leken wel een hele week gehongerd te hebben, gelet op de stapels voedsel waarmee ze eerst hun borden en daarna hun lijven volstampten.
Dezelfde onbeschoftheid vonden we ook terug op de plaatsen waar jonge kunstenaars toch nog probeerden een beetje de sfeer van Mozart te creëren. Wij weten ook wel dat het er in Woolfie’s tijd ook nogal woest aan toe ging, maar ongetwijfeld is hij nooit onderbroken door de “public address” die vraagt dat de een of de andere kwispel zijn koets eens zou willen verplaatsen.
De grootste onbeschoftheid die we persoonlijk hebben ondervonden is echter op rekening te schrijven van een zekere… Wilfried Martens. Toen wij na lang aanschuiven eindelijk terug aan onze tafel arriveerden, was onze plaats ingenomen door dit heerschap dat zich op de koop toe uitgebreid liet bedienen. Voor hém geen lange wachttijden of vechten om aan een taartje te geraken!
We hebben onze woede dan maar weggedanst in de discobar op muziek van The Rolling Stones. In tegenstelling met bepaalde confraters hebben wij géén bezwaar dat hier geen Mozart weerklonk. In menuetten dansen zijn we nu eenmaal niet zo sterk…
Een heel andere sfeer was er op het concert van het Symfonie-Orkest van Göteborg o.l.v. Neeme Järvi op 21 september 1990. Bij de aanvang deelde men immers mee dat Ignace De Sutter, de voorzitter van de Muziekpers, was overleden. Het “Requiem” van Woolfie werd aan zijn nagedachtenis opgedragen.
Een andere mededeling werkte eveneens op ons gemoed, maar dan in een heel andere zin. Een medewerker van het Festival had immers de plicht om de talrijk toegestroomde fans van de hedendaagse Estlandse componist Arvo Pärt te ontgoochelen. Hoe de Festivaldirectie ook haar best had gedaan om in het programmaboek zijn derde symfonie een religieus karakter toe te schrijven, bisschop Van Peteghem hield het been stijf en voor zijn part mocht Pärt er niet in. Men opteerde dan maar voor twee andere hedendaagse componisten, die wél zo verstandig waren geweest om hun compositie het woord “Requiem” mee te geven.
Over de akoestiek van de Sint-Baafskathedraal hoeven we niet meer uit te weiden. De prachtige booggewelven zorgen immers voor een zelfs door een cd onevenaarbare galm… zolang er intiem gemusiceerd wordt. Van zodra men er iets steviger tegenaan gaat, wordt de weerkaatsing echter zo groot dat men wel eens de indruk krijgt van een kakofonie. Daar staat tegenover dat we voor de aardigheid tijdens de uitvoering van “Die Schöpfung” door I Fiamminghi o.l.v. Frans Brüggen (4 oktober 1990) eens op de allerlaatste plaats zijn gaan zitten om na te gaan hoe de mensen, die in deze minder gunstige positie (maar toch ook voor een fikse som) een concert dienen bij te wonen, dat nu eigenlijk ervaren. En inderdaad, de akoestiek is daar ook erg goed, maar het voorbijdenderende verkeer zorgt wel voor een continu geronk, min of meer te vergelijken met de elektrische bastonen van mijn buren terwijl ik naar opera tracht te luisteren.
Geef mij dan toch maar Zeeuws-Vlaanderen! Dat stukje Nederland waar geen Hollanders wonen. Daarvoor alleen al is het een bezoek waard. Maar anders ken ik nog wel een trekpleister. Niet dat wat u denkt, maar het Zuidlandtheater in Terneuzen b.v.
Als geboren Waaslander ben ik reeds heel vroeg met Zeeuws-Vlaanderen vertrouwd. Als kind fietsten we namelijk geregeld naar Hulst, want dat was dan een fietstocht “naar het buitenland”. Ook al lag Hulst minder ver dan Gent of Antwerpen…
Later, als puber, ging ik naar Sluis. Voor de boter. Omdat die daar zo goedkoop is. En het is algemeen geweten dat pubers veel behoefte hebben aan boter.
Nog later was ik bijna zelfs een inwoner van Zeeuws-Vlaanderen geworden, omdat ik mijn oog had laten vallen op een hoevetje in Westdorpe, maar aangezien dit op een financieel débâcle is uitgedraaid, zullen we deze passage maar met de mantel der liefde bedekken.
Nee, laat ik het klavertje drie liever volmaken met Groede, dat dorpje aan de Noordzee, dat bij vele Vlamingen zo goed is gekend omwille van zijn strand… Of was het dan toch in de kerk dat ik je ben tegengekomen?
De kerk van Groede vormde inderdaad het orgelpunt van een dagje Festival van Vlaanderen dat heel toepasselijk “genieten in Groede” werd gedoopt. Met een mooie, haast breekbare, uitvoering van het “Stabat mater” van Esteves en het “Requiem” van Charpentier zorgde de Cappella Figuralis geleid door Jos van Veldhoven immers voor een hoogtepunt uit het Festival-aanbod. Ik voeg er echter niet aan toe “dat dit te merken was aan de staande ovatie”, want Hollanders hebben de kwalijke gewoonte om altijd een staande ovatie te geven, waardoor deze blijk van bijval eigenlijk zijn betekenis heeft verloren. En dat is dus iets wat de Zeeuwen wél hebben overgenomen van hun landgenoten van boven de Moerdijk, evenals het typische Hollandse taalgebruik dat stilaan toch een soort van “taalgrens” begint te vormen, die er oorspronkelijk niet was. Aangezien ik uit protest tegen dat automatisch rechtveren principieel weiger daaraan mee te doen, zal programmator Henk Scholten misschien vaak hebben gedacht dat het mij niet beviel. Dat is echter niet zo, integendeel zelfs. Henk Scholten, die gedurende zes jaar directeur van het Zuidlandtheater in Terneuzen is geweest, verdient alle lof voor zijn werk. Helaas is juist zijn succes er de oorzaak van geweest dat men hem opnieuw “naar het Noorden” heeft gelokt, meer bepaald naar Den Haag. Zijn opvolgster werd Yolanda Mergler, die graag het prefix “drs.” voor haar naam plaatst.
Het Zuidlandtheater opende als louter receptief theater in 1969 de deuren. Het was echter pas in 1987 dat men een echt beleid ging uitstippelen. Daarvoor werd Henk Scholten dan aangetrokken, zowaar zelfs uit het Hoge Noorden (Groningen). Het aantal voorstellingen verdubbelde meteen en het publiek volgde. In het seizoen ’89-’90 werden 35.000 bezoekers geteld en zowat 10% daarvan waren Vlamingen (voor het FVV-gedeelte is dat het dubbele). Toch heeft Vlaanderen een ruim aandeel in de programmatie, waarvoor Henk Scholten over een budget kan beschikken van 1,3 miljoen gulden (1,8 miljoen als men het FVV-gedeelte erbij telt). Merkwaardig voor de Zeeuwse mentaliteit is dat een West-Vlaming als Willem Vermandere veel meer volk trekt dan een typische “Belg” als Johan Verminnen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.